hadden gewerkt? Als hij het wist, ja, dan zou een licht opgaan over de in grijsheid voortijlende dagen en uren. Dat waren er al vele geweest, want hij was niet jong meer; hij was op een leeftijd gekomen, wel niet hoog, maar waarop de jaren toch een lange rij telden.
Nu stond hij geheel alleen in het leven. Zijn vrouw was van hem weggeloopen. Veel had hij haar niet betreurd; de reden waarom zij ten slotte gegaan was, hij wist niet waarheen, was, dat hij niet in haar liefde had kunnen gelooven. Ook in die van andere vrouwen had hij nooit vertrouwen gehad. Zij waren hem voorbij gegaan, sommigen hadden hem betreurd, dat wist hij; maar hij meende altijd, dat zij toch niets voor hem konden voelen, dat zij rijkere, schoonere, meer handige, meer in-het-even-grijpende-mannen zochten.
Hij had met een vriend gestaan op het perron van een station en tusschen de wachtende menschen heen en weer liep een jonge vrouw aan hem voorbij, telkens opnieuw. De vriend had gezegd: ‘Zij kent je, zij zoekt je.’ Maar hij had niets gedaan, hij had geen blijk van toenadering gegeven. Het was niet tot hem doorgedrongen, dat hij nu zijn afwijzende houding moest opgeven, en de treinen waren vertrokken naar Zuid en naar Noord.
Ook in een kerk had hij gezien een jong meisje, dat lang op hem wachtte. Zij wilde met hem uitgaan, dat had hij begrepen. Zij bleef staan bij den wijwaterbak en haar oogen hadden een trekkende uitdrukking gehad; zij boorde een blik in zijn wezen, die scheen iets daaruit in zich te willen opzuigen. Zij had allures gehad, alsof zij hoopte, dat hij haar zou aanspreken. Hij deed het niet en later herinnerde hij zich hare bewegingen. Pas later, jaren daarna, had hij gedacht: ‘Zij zocht mij, ja zeker, zij zocht mij. Ik had haar kunnen hebben. Zij voelde misschien de mogelijkheid, dat zij en ik elkaar zouden beminnen.’
Waarom had hij al die vrouwen aan zich voorbij laten gaan? Waarom had hij allerlei andere levensmogelijkheden aan zich voorbij laten gaan? Mannen van invloed hadden hem hun steun aangeboden en hij had hun hand niet aangenomen. Hij wilde nu in zichzelf staren en boren diep in zijn wezen om te vragen waarom, waarom hij nooit had kunnen grijpen de voorbij