| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Het verstand der dieren.
Het is al een eeuwenoud vraagstuk: hebben de dieren verstand? Of handelen zij alleen uit instinct, uit een soort van subliminaal bewustzijn uit ‘toeval’.... De moderne wetenschap behandelt als nieuw leervak de dieren-psychologie, en met eindeloos geduld worden proefnemingen gedaan, met honden, katten, en zelfs met wormen, in hoeverre die eigen initiatief hebben, herinnering en overleg. Gebleken is, dat het eene dier soms vanzelf logisch op de een of andere omstandigheid reageert, terwijl het andere dier in denzelfden toestand zich hoogst dom gedraagt. (Als voorbeeld neemt men een, met den poot in een strik gevangen lijster; de vogel fladdert eindeloos omhoog, en denkt er geen oogenblik aan te trachten, het touw stuk te pikken. Raakt echter een muis met den poot in een strik, dan is de strik in een minimum van tijd doorgeknaagd.)
De eene geleerde beweert: het dier heeft geen geheugen, het handelt bij elke gebeurtenis opnieuw volgens zijn instinct. De andere geleerde zegt: een dier heeft alleen geheugen, en anders niets; geen intellect, geen voorzienden, uitrekenenden geest, geen overleg. Er zijn dingen, die een dier nooit leert, vertelt ons een derde, en er zijn dingen, die een dier direct tot gewoonte maakt, en blindelings herhaalt. Dit moet dan echter een gemakkelijke handgreep zijn, want alles waar ‘denken’ bij te pas komt, is niets voor het dier.
De wetenschap der dier-psychologie verkeert nog in haar eerste stadium. Zij is dan misschien ook wel een der moeilijkste vakken, welke er bestaan, omdat men met de te bestudeeren objecten geen persoonlijke communicatie heeft, hun geen vragen kan stellen, geen gesprek met hen kan voeren, hen niet kan hooren praten met huns gelijken. Men moet alles afleiden uit opmerken, afluisteren, herhaalde proefnemingen.... en komt dan vaak met twee dieren van één- | |
| |
zelfde soort tot heel verschillende conclusies. Geduld is, als men het dier bestudeert, wel een eerste vereischte, en dàn een volstrekte exactheid, en een tot in het oneindige herhalen van de proef. Tot het nader komen aan de psychologie van het dier, zijn natuurlijk o.a. het prachtige standaardwerk Brehm's Tierleben, Dr. Zell's Hebben de dieren verstand; William Long's werken, de boeken van Fabre en honderd andere van onzegbaar veel nut, evenals de moderne film, die de dieren der aarde, der lucht en der zee tot ons brengt, pris sur le vif. Ook boeken van ‘amateurs’, indien zij scherpe opmerkers zijn, kunnen ons verder brengen, zooals bijvoorbeeld La vie des abeilles en La vie des termites van Maurice Maeterlinck. Ondanks de langdurige bestudeering is men er tot dusverre nooit achter gekomen, wat of wie het regelend principe is in den bijenkorf of den termitenheuvel: wie aan de insecten de opdracht geeft om de lucht te ververschen of het gezamenlijke ‘huis vol dieren’ te reinigen, of om de koningin te voeden, of om de darren in den herfst te door-angelen. En zeer terecht zegt Maeterlinck, dat wij, zelfs waar het ons zelf betreft:
‘Nous n'en savons rien, nous ignorons totalement qui, dans notre propre corps, donne les ordres essentiels dont dépend le maintien de notre existence; nous doutons s'il s'y agit de simples effets mécaniques, automatiques ou de mesures délibérées emanées d'une sorte de pouvoir central ou de direction générale qui veille au bien commun. Dès lors, comment pourrions-nous pénétrer ce qui a lieu hors de de nous et très loin de nous, dans la ruches, la fourmilière ou la termitière, et savoir qui la gouverne, l'administre, y prévoit l'avenir, en promulgue les lois? Apprenons d'abord à connaitre ce qui se passe à nous!....’
‘Notre corps aussi est une association, un agglomérat, une colonie de soixante trillions de cellules, mais de cellules, qui ne peuvent pas s'éloigner le leur nid, ou de leur noyau, et demeurent, jusqu'à la destruction de ce nid ou de ce noyau, sédentaires et captives. Si terrible, si inhumaine que paraisse l'organisation de la termitière, celle que nous portons en nous est calquée sur le même modèle. Même personnalité collective, même sacrifice incessant, d'innombrables parties au tout, au bien commun, même système défensif, même cannibalisme des phagocytes envers les cellules mortes ou inutiles, même travail obscur, acharné, aveugle, pour une fin
| |
| |
ignorée, même férocité, même spécialisation pour la nutrition, la reproduction, la respiration, la circulation du sang, etc., mêmes complications, même solidarité, mêmes appels en cas de danger, mêmes équilibres, même police intérieure.... sans que jamais notre intelligence, qui croit régner au sommet de notre être soit consultée ou à même d'intervenir....’
‘Avouons plus au moins franchement que nous ne savons rien, que nous ce comprenous rien et que l'origine, le sens et le but de toutes les manifestations de la vie nous échapperont longtemps encore.... et peut-être à jamais....’
* * *
De meest interessante proefnemingen zijn en worden gedaan, om nader te komen aan de psyche en den ontwikkelingsgang van het dier. Professor Kellogg (professor in de psychologie, aan de Indiana University) en zijn vrouw wilden het probleem beginnen in den allereersten aanvang en den eenvoudigsten vorm. Stel u een pasgeboren kind voor, zeggen zij, in hun onlangs verschenen boek A study of environmental influence upon early behaviour, dat onmiddellijk van de ouders zou weg-genomen zijn, en volledig opgevoed zou worden onder de dieren, - welke menschelijke eigenschappen zou een dergelijk kind tenslotte vertoonen en tot ontwikkeling hebben gebracht? En andersom, als een dier vlak na de geboorte bij menschen werd ondergeschoven, en als een kind groot gebracht?
Professor Kellogg en zijn vrouw besloten over te gaan tot een experiment, en een jong chimpanse'tje tegelijk met hun eigen baby groot te brengen, precies onder dezelfde menschelijke condities, terwijl het paar onafgebroken werd gadegeslagen en bestudeerd. De baby was hun eigen zoontje Donald, tien maanden oud. De chimpansé was een vrouwtje van zeven maanden, in gevangenschap geboren in het Oranje Park te Florida, waar zij was gevoed door haar moeder.
Men noemde de kleine chimpansé Gua, aan welken naam zij zeer spoedig wende, en gedurende negen maanden werd het experiment volgehouden.
De twee schepseltjes leefden samen als speelmakkers en leden van
| |
| |
hetzelfde huisgezin; hun omgeving, hun behandeling was precies dezelfde, en zooals gezegd, gedurende negen maanden werd het onderzoekingsproces voortgezet. Daarna werd Gua naar haar vroeger verblijf in het dierenpark terug-gebracht.
Natuurlijk is een experiment van negen maanden niet lang genoeg om tot definitieve resultaten te kunnen komen. Het kan evenwel niet worden ontkend, dat het ten hoogste interessant moet worden genoemd. De proef was natuurlijk niet heelemaal zuiver, aangezien Gua reeds zeven maanden bij haar moeder in de chimpanséomgeving had doorgebracht, en dus vanzelf reeds eenige indrukken daarvan had gekregen en gewoonten aangenomen. Ofschoon zij jonger was dan Donald, maakte de snellere ontwikkeling van het dier haar, biologisch gesproken, ouder dan de jongen, en het is merkwaardig, dat het menschenkind aan het eind der proefneming het apenkind in menig opzicht overtrof.
In elk geval was het experiment hoogst interessant. Gua leerde spoedig een groot aantal woorden (hetgeen bleek, doordat zij er, op de juiste wijze, op reageerde). In éénzelfde periode leerde Gua 58 en Donald 68 woorden. Deze woorden waren bijvoorbeeeld: Ja. Neen. Stil, Ga zitten. Doe je mond open. Wijs eens op je neus. Doe de la toe. Ophouden. Liggen. Stoelstoel! (Dit laatste had betrekking op de zindelijkheid, en Gua, gauwer dan Donald, leerde door gebaren en een speciaal geluid aanduiden, dat zij den ‘stoelstoel’ noodig had. Wanneer men aan Gua en Donald gekleurde platen gaf, dan probeerden zij beide in een eersten impuls de figuren er af te krabben; Gua at na eenigen tijd veel netter dan Donald, die zijn mond en gezicht met den lepel vol met pap smeerde, terwijl Gua direct den vollen lepel in haar mond mikte. En als op een afstand den naam Gua geroepen werd, dan keerde Gua zich onmiddellijk om en liep in de juiste richting van het geluid. Maar het jongetje liep, verward, naar alle kanten. (Dit laatste is misschien een uiting van het oer-instinct der diersoort, die altijd in de wildernis heeft geleefd.)
Is met deze proefneming bewezen, dat, als zij met geduld door geslachten van dieren heen werd voortgezet, men eindelijk een dier zóóver zou kunnen ontwikkelen, dat het op gelijk peil stond met een lager staand mensch?
Ieder, die dieren heeft gehouden, voornamelijk honden en katten,
| |
| |
weet wel, dat deze in den langen, huiselijken omgang, ontzettend veel leeren verstaan. Een schrandere, leerzame, oplettende puck, dien wij vijftien jaar hebben gehad, en die werd behandeld en toegesproken als een kind, kon tot drie tellen; driemaal blaffen, als het hem werd gevraagd, kon hij uitstekend; toen ik probeerde hem vier maal te laten blaffen, raakte hij in de war, en blafte onophoudelijk door. De woorden ‘uit’ en ‘hebben’ verstond hij al heel gauw; maar later praatten wij met hem als met een kind; als hij bedelde, en ik zei: Het is op, bleef hij nog bedelen; maar als ik zei: Het is eerlijk op, ging hij weg. Hij liep eens zijn etenbordje voorbij; toen ik zei: Neen, het is geen brood, het is vleesch, liep hij er gauw naar toe, en at het leeg. En zoo ging het met alles. Hij was aan ons verknocht als een mensch, troostte ons in verdriet, en was vroolijk als er werd gelachen. En alle woorden, als: Stil! In je mand! Nu, kom dan maar. Wil je op schoot? enz. verstond hij na heel korten tijd.
Eén vermogen hebben dieren op menschen voor. Ik zal daarvan twee voorbeelden geven. Mijn moeder zat in haar kamer voor het raam, en Puck lag rustig in zijn mand. Daar ik uit was, keek mijn moeder telkens als er een bus stilhield bij de zijstraat, of ik er ook uitkwam. Dit was al herhaalde malen gebeurd. Opeens zag mijn moeder Puck uit zijn mand en naar de deur gaan, en weer uit het raam kijkende, zag zij een bus stilhouden, en ik stapte eruit.
Wij hadden een zwervend katje tot ons genomen. Wantrouwend, schuw, agressief, werd hij, na eindeloos geduld en veel verdraagzaamheid, van een liefhebbende, vleiende aanhankelijkheid. Een zijner liefste genoegens was, dat ik met hem speelde, hem een bal liet naloopen, popjes liet springen (als ik zei: vangen! vangen! ving hij, de in de hoogte veerende popjes in zijn beide pootjes op) en al dergelijke dingen meer. Het was mijn gewoonte, om dit elken avond om zeven uur een poosje te doen.
Eens was het poesje den heelen dag weg-gebleven. Hoe we ook riepen over de tuinen, hij kwam niet terug. Niet met het eten, zelfs niet toen er een hevig onweer losbrak. Maar 's avonds, precies om zeven uur, daar kwam hij heel bedaard binnen stappen!
Plaatsgevoel, tijdsgevoel zijn eigenschappen die de dieren in hooge mate bezitten. Zijn ze ons in den oertijd óók eigen geweest? en zijn we ze kwijt gegaan, doordat wij, door de eeuwen heen, veel te bewust zijn gaan leven?
| |
| |
De puck heeft geweten, vóór hij me kon zien, dat ik uit de omnibus stappen zou. Ook wist hij het altijd, of mijn moeder in haar huis was, ja of neen. Als moeder uit de stad was, logeerde het hondje bij ons, en dagelijks gingen wij met hem naar huis, voor de brieven, enz. Dan liep hij heel gewoon mee. Maar was moeder weer thuis, en brachten wij hem terug, dan stormde hij ons vooruit.
Wij hebben vele honden gehad in den loop van ons leven. Vijf maal een puck (eens vier tegelijk), een newfoundlander, een bulldog, een Italiaansch hazewindhondje, maar met uitzondering van één puck, met wien wij geen contact konden krijgen, en het hazewindje, dat absoluut onbevattelijk bleek, waren het allen trouwe, lieve, verstandige huisgenooten, waarvan wij veel pleizier hebben gehad.
Het zoo juist verschenen boek: Mijn hond. Een boek voor allen die van honden houden, en voor hen, die een hond willen aanschaffen door Johan Pieterse (verzorger der rubriek hondensport der ‘N.R.Ct.’, erkend keurmeester van den raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland) uitgave van J.M. Meulenhoff, Rokin 44, Amsterdam, is in de eerste plaats een vreugde voor hondeneigenaars, maar bevat zooveel wetenswaardigs en interessants, dat een geheel publiek met aandacht en belangstelling naar den schrijver zal willen luisteren. Dat deze spreekt met kennis van zaken, behoeft geen betoog; maar ook de wijze, waarop de verschillende hoofdstukken zijn geschreven, is zoo aantrekkelijk, dat men, zelfs zelve niet veel van het onderwerp wetende blijft voortlezen, geboeid tot het einde.
Het vraagstuk ‘de hond’ is hier wel van alle kanten bekeken. Keuze, karakter, verzorging, opfokking, dressuur, huisvesting, alles wordt degelijk in oogenschouw genomen; ook vernemen wij alles wat noodig is om te weten van: rashonden, tentoonstellingen, hondensport, en krijgen wij practische wenken bij lichte ongesteldheden, over de voeding, en een beschrijving van de meest verschillende rassen.
Een kostbaar boek over een onderwerp, dat de meesten onzer toch wel ter harte gaat. En de tallooze, goed uitgevoerde afbeeldingen brengen ons de verschillende soorten ten duidelijkste bij.
De meeste, ja, alle menschen, die honden hebben, houden er ook van, - en de ontdekking van Dr. Robert Cornish, die beweert doode honden, die door een ongeluk plotseling gestorven zijn, levend te
| |
| |
kunnen maken, zal velen hondenliefhebbers een blij vooruitzicht zijn.
Maar ook zijn er, en vooral bizondere mannen, die ontzettend veel van katten hebben gehouden, ja, Aurélien Scholl zegt zelfs, dat de monographie der katten is verbonden aan de universeele biographie der beroemde personen. Barbey d'Aurevilly, Théophile Gautier, Anatole France, Baudelaire, Stéphane Mallarmé, J.K. Huysmans, zij allen waren kattenvrienden, en wanneer men de liefde van een kat weet te winnen, mag men zich wèl gelukkig rekenen. Want een kat is veel individueeler, veel zelfbewuster dan een hond, en houdt hij eenmaal van iemand, dan is het ook voor altijd. De Franschman zegt ironisch: un chat ne vous caresse pas, il se caresse à vous, - maar als een kat zich aan u wil liefkoozen, bewijst dit toch reeds een groote mate van liefde. Een kat is stellig niet minder intelligent dan een hond, en even stellig, niet minder dan een hond, onze liefde en belangstelling waard.
J.K.-R.v.S.
|
|