| |
| |
| |
Over een weergave van menschlijk-levende realiteit door Willem Kloos.
(Erik van Werve. Sirocco. Uit het leven van een Legionnair. Allert de Lange, 1935.)
Het is mij volstrekt onbekend en vermoedelijk zal het altijd door mij ongeweten blijven, hoe de bekwame auteur Erik van Werve tot het suggestieve opstellen is gekomen dezer ruim twee honderd bladzijden lange beschrijving van het doen en laten der koloniale Fransche militairen in de noordelijke strook van Afrika. Maar het lijkt mij geheel en al buitengesloten dat deze in zakelijk opzicht blijkbaar akkuraat zijn willende reeks van rustige maar interessante voorstellingen uit de scheppende verbeelding van den auteur zou zijn gerezen en dus ‘romantisch’ kan worden genoemd in den goeden zin van dit woord. Of is dit toch wel wezenlijk zoo en is dus Van Werve op kleine schaal een Flaubert te noemen, daar deze groote Fransche auteur in zijn Salammbo iets overeenkomstigs heeft gedaan, omdat hij in dien langen roman tot leven wist te brengen gebeuringen van het antieke Semitische Karthago, dat reeds 2000 jaar geleden door de Romeinen met den grond gelijk is gemaakt.
Dus dan zou deze pas bijgetreden auteur, wiens boek door Van Deyssel met een vriendelijke voorrede werd vereerd en die dus tot ridder werd geslagen, een geniaal nieuweling zijn, wiens verdere stappen of ritten in het renperk der Letteren goed in het oog zullen moeten worden gehouden. En inderdaad, nu ik Van Werve's boek bladzijde na bladzij, ja, volzin na volzin aandachtig heb gevolgd, meen ik te kunnen vaststellen, dat hij reeds in dezen, naar ik geloof,
| |
| |
eersteling een begaafd auteur is, die zeer veel voor de Toekomst te beloven schijnt. Want dan heeft hij, na een beetje inlichtende lektuur over de uiterlijke bijzaken, dus hoofdzakelijk van zelf want krachtens zijn eigen binnenste psychische vermogens, gewaar weten te worden, wat hij hier op schrift moest brengen, zooals dit b.v. óók het geval moet geweest zijn met enkele reuzenhoog te schatten want ons van duizenden jaren later nog altijd vasthouden kunnende immers van diep-uit gewerkt hebbende Auteurs uit een veel vroegere Periode der Menschheid, toen deze, om zoo te zeggen, bloeiend-jong en frisch was, en nog niet, zooals die van heden, door een heirleger van subjektieve expresse gedachtefantasieën in de war was gebracht.
***
O, ik hier voor mijn schrijfbureau zittend, als standvastige want logisch-voelende Geest, die als eens eenmaal vanzelf peinzen dus werken gegaan zijnde knaap en thans als nog even natuurlijk, want echt van binnen uit denken blijvende meer dan volwassene Man nu reeds een goed deel van mijn voortdurend zoo stevig mogelijk geordend en ook steeds in geestlijk want psychisch opzicht vordren blijvend Aanzijn moet hebben afgelegd, kan natuurlijk wel gezegd worden van zeer vele dingen en vooral ook van mijn eigen persoonlijk Binnenst op de hoogte te wezen, maar in elk geval schijn ik altijd nog veel minder te weten over alle aangelegenheden, tot zelfs over mijn allereigenste want diep-in psychische Achterafheid dan zeer vele, die uit de verte over mij praten, en dan dat gepraat op schrift brengen, menigmaal zelfs zonder dat zij mij ooit hebben ontmoet.
En even zoozeer op allerverzekerdsten toon spreken en stellen die overigens in geestlijk opzicht onderling zeer verschillende soorten van Levers over allerlei belangrijke vraagstukken en kwesties, waar ik zelf, ondanks meer dan een halve eeuw langen geestlijken arbeid nog niet genoeg van weet, om er een mond over open te durven doen.
Want al ben ik van jeugdigen knaap tot heden altijd een mensch geweest en gebleven, die diep-in verstandig en voorzichtig zooveel mogelijk alle dingen en kwestie's, die hem van binnen sterk en spontaan interesseeren konden, want op welke zijn geest door de
| |
| |
Natuur was ingesteld, diep-in psychisch heeft onderzocht, totdat hij zich daarover een eigen algemeen oordeel had kunnen vormen, door de bank heen bleef ik toch over al die belangrijke stoffen, als liefst achteraf blijvende en bescheiden te doen wenschende entiteit in mijn geschriften het stilzwijgen bewaren, omdat ik altijd alken datgene volgens mijn rustig geweten op het papier wil bestendigen, waar ik 't mijn heele verdere leven mee eens zal kunnen bijven, daar ik voel, dat het uit de diepste bijzondere geaardheid van mijn eigenst Wezen rees.
Maar heel ver onder die evenmatige intelligente buitenzijde mijner algeheele Menschlijkheid, die mij nooit algeheel mijn bedaardheid kwijt deed raken, die ik aan mijn vaderlijke afkomst dank, diep onder die koelte in uiterlijk opzicht, verschuilt zich de andere helft van mijn Wezen, die hartstochtlijk ziend en wetend óók nog in mij blijft leven, evenals van zelf sprekend de andere eveneens in mij aanwezig blijft en de diepere laag reguleert. De laatstgenoemde heb ik aan het Fransche voorgeslacht der Moeder mijner Moeder te danken en door die mengeling van drie bloedsoorten dus, want van het Gallische, het Duitsche en het Oerhollandsche ben ik zooals het vroeger velen onbewust of half bewust te lijken bleek, niet altijd door een berekenbare, neen, zonderling geheetene mensch geworden, die zichzelf echter langzamerhand hoe langer hoe beter heeft leeren begrijpen en thans reeds jaren lang het spontaan zingende resultaat van zijn geestlijk zelfonderzoek telkens zonder dat hij dit zich expres voor gaat nemen in de ‘Binnengedachten’ genoemde gedichten, door zijn van binnenuit bestuurde hand heen op het papier komen ziet. O, de studie omtrent het ontstaan van letterkundige scheppingen verkeert hier te lande tenminste bij de meesten nog in haar kinderdagen, omdat men gewend blijft, zooals de Hollanders dat gewoonlijk hebben gedaan, alles naar aangeleerde en dus hun eigen geworden gewoonte-beginseltjes te zien en te bepalen zonder dat de diepere geest, de ziel van den kijker of lezer in werking komt. De psychische ontvankelijkheid, d.i. het vermogen om zich diep te laten suggereeren voor eenige oogenblikken door wat men in een boek leest en dat nog al erg verschilt van wat men zelf gewend is te zien en te meenen, blijft den doorsnee-Hollander, omdat er niets onmiddellijk nuttigs voor hem schijnt te schuilen in wat hij onder oogen krijgt, nog al eens te blijven ontbreken, in
| |
| |
tegenstelling tot andere natiën, die universeeler voelend en begrijpend weten te zijn. Het moet ons in letterkundige gewrochten niet zoozeer te doen zijn, om boeken te lezen, waardoor men kan blijven ronddraaien in zijn eigen reëel zienings- of gedachte-leven, neen, maar om daardoor te komen in een ruimere Sfeer.
Erik van Werve heeft niet ons in doorsnee nog al gemoedelijk Holland naar de Afrikaansche Noordkust verplaatst. Neen, wij komen door hem op voortreflijke wijze thuis in het doen van soldaten uit vele natiën, die daar voor Frankrijk bezig zijn. Het gedragen der veelal jonge mannen daar is natuurlijk een beetje vrijer want ongegeneerder dan men in de straten van Parijs zal zien geschieden, maar het houdt zich bij dezen schrijver binnen de grenzen eener geen enkel redelijk mensch tegen de borst stuiten kunnende vrijmoedigheid.
***
Ik heb thans dit boek voor de tweede maal gelezen en het bevalt mij nu zelfs nog beter dan den eersten keer. Want ik ben nu gewend geworden aan den niet langademigen, neen, kort en stevig maar vlug-stappenden stijl, en nu ik geheel en al op dezelfde maat als de schrijver zelf behoudt, met hem meeloop, zooals dit den lezer natuurlijk past, die zijn auteur op de juiste wijze vergezellen wil, want hem geheel en al wil verstaan, kan ik zeggen dat dit Sirocco een blijvende aanwinst is voor onze letteren, want dat het alle goed in hun binnenste voegen zittende moderne lezers altijd pleizier zal kunnen blijven doen, al nemen ze het voor de tweede of derde maal op. Het staat op iedere bladzijde vol van klaar want kort-plastisch geteekende of meer vluchtig aangeduide bijzonderheden, ons verschillende levensondervindingen en wereldsche avontuurtjes voor oogen stellend van een beschaafden jongeman die door een onpleizierige ervaring van zijn hart en de daarop van zelf volgende nalatigheid in het behoorlijk blijven vervullen der plichtjes zijner betrekking, zoodat hij een ontslagbrief daarvoor ontving, tot het besluit kwam om het geld van zijn spaarbankboekje op te nemen en daarvoor een pleizierreisje te maken naar Italië. En wat hij daar dan ondervindt wordt ons op leuk-menschelijken, prettigen toon verteld, zoodat zoowel de
| |
| |
rijp-psychische, maar nog altijd inwendig-leven blijvende als de meer vluchtig beschouwen en oordeelen willende mensch het met veel genoegen kan lezen en er een sympathieken indruk van overhoudt.
Ik heb zelf, zooals men weten kan, een groote 40 jaar geleden, door Italië mogen reizen en heb daar, door mijn heele verdere leven heen, aangename herinneringen van overgehouden, zoodat ik ook nog heden soms door de plots in mij verrijzende voorstellingen mijner herinnering zoo geestlijk aangenaam bewogen word, dat verzen er over omhoogschieten heelemaal van achteren uit mij naar mijn tegenwoordigen Binnengeest. De goede menschen, die mij daartoe in de gelegenheid stelden, maar wier namen ik niet mocht vernemen, ben ik daarvoor in gedachten altijd dankbaar gebleven: vermoedelijk zijn zij allen reeds lang vertrokken naar ‘the undiscovered Country’, waarin ik veel later zelf ook eens, 't al of niet wetend, zal moeten opgaan, wanneer mijn verstandelijk besef zoowel als mijn gelukkig nog volkomen normaal-gezonde ledematen van het diepste Inzijns mijner Algeheelheid weggevallen zijn. Ik heb altijd wel zoo veel mogelijk praktisch kalm maar nooit klein-zelfzuchtig-nuchter gehandeld of geschreven, en indien ik, durendinwendig en ook dikwijls naar buiten geworsteld hebben moetend mensch eenmaal geheel en al en voorgoed vergaan moet, heb ik mij te onderwerpen daaraan, en is het mij best. Want ik merk nu sinds lang dat wat ik diepst-in willend, maar het slechts zelden geheel bewust wordend, dus naief bestreefd heb, en daaronderdoor nooit laag of zelfs maar leugenachtig wordend, voor mijn eigen deel bereikt heb met mijn nooit versuffenden Geest. Dus als deze, mijn innerlijkst Binnenst ten slotte toch niets is dan een klein deeltje van de algeheele Wezendheid van Alles, en daarin weer vergaan moet, dan berust ik daarin vredig, zooals het dan trouwens vanzelfsprekend, niet anders mooglijk is.
Dit is de Levensfilosofie, die ik reeds als jongen soms in mij voelde, zonder haar nog uit te kunnen spreken, en die mij stand heeft doen houden, onder alle moeiten door, die ik moest ondervinden, in mijn diepste Inwezendheid, die ik op het voorbeeld van sommige wijsgeeren ‘onbewust’ blijf noemen, omdat ik alleen Haar uitwerkingen waarneem, maar volstrekt niet kan weten, wat Zij in zichzelve waarlijk is. Ik kan haar niet definieeren, neen
| |
| |
alleen maar op rustige wijze, bij reflektie, gewaar worden, en dus rees eens spontaan de vers-regel in mij naar boven: ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’, waarmede ik eenvoudige Voeler en Denker, natuurlijk niets krankzinnig verwaands wou te kennen geven. Neen, het van uit zijn eersten oorsprong onbewust schrijvende Achterzijn mijns Zijn's, gaf met die woorden alleen maar zijn overtuiging te kennen, dat het stand wou blijven houden tegen-in elke uiterlijke aanranding en dit ook zou blijven doen ondanks alles wat er tegen aanvloog en het delgen wou. Ik stelde mij natuurlijk met mijn daaglijksche gemoedelijke zakelijkheid nooit voor, dat er diep-in mij een Macht troont, die God kan worden genoemd. Ik voel mij te zijn niets anders als een behoorlijk mensch, die, door onverstaanbare Oorzaak, beter stand te houden wist tegen alles wat hem aanviel, dan de velen die hem gekjes hoonden, maar nu verloren zijn gegaan.
En als ik hier nu weer zoo spreek want voel, dan doe ik dit volstrekt niet in opgewonden verwaandheid, aan welke dwaze eigenschap ik mij, gelukkig, nooit schuldig heb gemaakt, maar alleen, omdat ik voel, dus vast weet, dat het zoo is, want dat mijn bestaan en mijn arbeid er getuigenis van geeft.
Ik spreek hier over mijzelf, zeer zeker, want dit aardsche Leven loopt over van onjuiste voorstellingen, die dan weer druk worden gepropageerd, maar mijn altijd zwaar gebleken geweten zegt mij hier plotsling, dat ik, die gewoonlijk zachtmoedig verdraag, nu eindlijk eens voor goed moest postvatten tegen-in zoovele dwaasheden, die door nauwlijks iets wetende lieden over mij zijn verbreid.
Reeds als knaap streefde ik onbewust er naar alles kalm te zien, en gelukkig wist ik daarin meestentijds volkomen te slagen, en ik leefde dus stoïsch voort, maar de stoïsche wijsgeeren, zooals uit de van hen overgeblevene fragmenten en werken blijkt, wisten ook wel eens de puntjes op de i te zetten.
Het stoïsche standpunt, het echte, dus niet datgene wat eigengerechtig zichzelf op den voorgrond stelt maar het juist en scherp invoelende is de goede methode der kritiek, van dengene, die zichzelf en alle anderen op de juiste waarde weet te schatten, en dus zichzelf steeds innerlijk gelijk blijft, zooals ik dat altijd heb gedaan, want door mijn gretig Achterzijn daartoe van zelf bewogen werd. 'k Stond met dat Achterzijn waarmede ik, als klein kind reeds,
| |
| |
vriendlijk-vredig redeneerde, wanneer ik er plots een licht trillen merkte en het mij raad ging geven, altijd op goeden voet. Het is mij steeds blijven raden, en dus heb ik soms gedacht: Is dit mijn Moeder misschien? Doch, al bezit ik genoeg fantasie, ik heb er toch nooit van gehouden, om me aan datgene wat ik begreep dat verbeelding was, geheel en al te onderschikken, en zoo kon ik altijd blijven een gezondverstandig maar volstrekt niet als wezenloos-hard mensch. Ik bewaarde in mijn innerlijkst Zijn altijd volledige harmonie en vond van daaruit met zeldzame uitzonderingen in vroeger dagen, want wanneer ik onverwachts door onnoozel, maar kwaadwillend treiteren zeer driftig was geworden, een harmonische psychische subtiliteit in mijn verzen, zoowel als in mijn proza, die me ook bijblijft in den daaglijkschen omgang en mijn stem nooit luider doet klinken, dan strikt noodig is.
***
Ik wensch Erik van Werve in ware vreugde erover, dat hij zijn voortreflijke schepping het licht heeft kunnen doen zien, gaarne een goede ontvangst toe bij Pers en Publiek en durf er op vertrouwen dat dit niet de laatste maal zal wezen, waarop hij iets van zich merken laten zal.
|
|