De Nieuwe Gids. Jaargang 50(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 476] [p. 476] Lentedagen door Hélène Swarth. I. Aprildag. Een zwarten sluier had mij smart omwonden. Niet enkel rouwde ik, broeder, om uw sterven, Maar om een liefde, die mijn hart moest derven. Mijn loome leden hield mijn smart gebonden. Bang kreet mijn hart: - ‘Hoe zal ik troost verwerven?’ 'k Reet af den sluier, 'k zag het koolzaad blonden En blijde April, die bode godgezonden, Vermooien 't land met tulpe- en crocusverven. Zijn adem in den wind wischte af mijn tranen. Uit hemelblauw, op 't blanke zand der lanen, De zon door takken strooide gouden ringen. Eén was voor mij - Een vogel zong van 't Zuiden. 'k Wist wat die zang, die zonnering beduidden. 'k Zag weer de schoonheid en ik kon weer zingen. [pagina 477] [p. 477] II. doodsklok. Toen je werd naar het donkere graf gebracht, Dien zonnigen lentemorgen, In mijn kamertje maakten mijn voorhangen nacht, Wijl je in 't zwart van onze aard werd verborgen. Ik wilde niet zien meer de goudenen zou, Die voor jou zou geen vreugd meer beduiden - Daar hoorde ik hoe plechtig en wijdend begon De klok van je kerkje te luiden. Maar zoo ver lag je dorp, in het Oosten van 't land En ik zat in mijn kamer, in 't Zuiden - En toch hoorde ik zoo duidlijk, mijn zielsverwant, Toch hóorde ik je doodsklok luiden. Toen voor 't laatst ik je kussen en bloemen bracht, O voelde mijn liefde je beven? Heb, bevrijd van je lijden, je aan mij gedacht En wou je me een teeken geven? [pagina 478] [p. 478] III. lentebloemen. O mocht ik weer je lentevreugd bereiden En bloemen brengen, die je woon verblijdden, Narcis, viool en muurbloem en sering! Ik wil er niet de zerk mee overspreiden, Waaronder 't stofkleed van je ziel verging. Je kamer leek mijn komen te verbeiden. Op goudbruin vloerkleed beefde een zonnering. En in je tuin, waar donzen blaadjes reiden, Een merel floot zijn melodie-gezing. De sfeer was teeder en je handen vlijden Mij op de rustbank, waar mij vrede omving. En 'k voelde al hoe mijn felbedwongen lijden In weeken weemoed hier versmelten ging. En zwijgen sloot, gelijk een droom, ons beiden In zacht erbarmen van zijn tooverkring. Vorige Volgende