| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De ‘ziedende Achilles’, ons reeds uit den aanhef van de ‘Ilias’ bekend, steeds verkeerende in een nimmer te blusschen ‘toorn’, is uit de tijden van den ‘goeden Homerus’ de eerste Helleensche militair, die aan radicale politiek deed. Sedert heeft deze jammerlijke eigenschap zich over heel het Grieksche volk verspreid. Ook heden zijn de Grieken niets, indien zij niet polemiseeren en niet in de politiek intrigeeren kunnen. Het is wel eigenaardig, dat, behalve vele andere en oneindig nuttiger dingen noemende woorden, aan het Grieksch ontleend, in alle beschaafde talen die twee behooren, waarbij elk fatsoenlijk mensch den neus dicht knijpt: ‘politiek’ en ‘polemiek’. Even eigenaardig is het, dat schrijver dezer bladen zich van zijn studie van het Nieuw-Grieksch, voordien ‘Romaïka’ genoemd, waardoor hij, veertig jaar geleden, bedoelde met de hedendaagsche Hellenen in geestelijke gemeenschap te komen, taal welke intusschen door het niet-gebruiken uit zijn geheugen is weggewischt, zich nog het werkwoord ‘politevomai’ herinnert: ‘ik politiseer’ of, bèter, ‘ik doe aan politiek.’ Alle Grieken van heden beginnen reeds in hun onrijpe jeugd dit werkwoord toe te passen. Tegenwoordig zelfs de vrouwen, die veertig jaar geleden nog leefden als onder Turksche haremtoestanden.
‘Alle Kretenzers zijn leugenaars’ is de smaadheid, welke reeds in vóór-christelijke tijden naar het hoofd werd geworpen van de bevolking van het eiland, waar goed zeventig jaar geleden Eleuphterios Venizelos werd geboren. Door dezen doopnaam, welke ‘Bevrijder’ beteekent, werd het wichtje door het noodlot voor- | |
| |
bestemd om, Kretenzer, leugenaar dus, zijn levensdoel te vinden in de politiek, overal, sinds zij een beroep is geworden, verkernd in den leugen. In zijn zendbrief aan Titus schreef de apostel Paulus van Venizelos' historische landgenooten: ‘De Kretenzers zijn altijd leugenachtig, kwade beesten....’ De zoogenaamde ‘Bevrijder’ Venizelos deed dezer faam eer aan. Hij moèst bevrijden, bevrijden tot elken prijs, wat ook, en hoe ook. Eerst zijn verrukkelijk schoon geboorte-eiland met zijn uiterlijk toch zoo schoone menschenkinderen bevrijden van de toen wezenlijk niet meer zoo drukkende Turksche overheersching. Toen hij aldus Kreta bevrijd had van de Turken, en dit land onder de auspiciën van de mogendheden zelfstandig was geworden onder een gouverneur van Grieksch-koninklijk bloed, prins George, moest de man zijn eiland bevrijden van dezen gemoedelijken prins, meer sportsman dan heerscher. Kreta moest deel uitmaken van Groot-Hellas. Groot-Hellas moest zich uitstrekken tot den Bosphorus: Konstantinopel en Klein-Azië moesten deel uitmaken van Groot-Hellas, volgens Venizelos, den ‘Bevrijder’, en diens medepolitikasters, bevrijders van het Turksche ‘juk’. Sinds het door nawerkingen van den oorlog, ook tegen de Turken, door eindelooze binnenlandsche onlusten, waarin, door toedoen van Griekenlands eeuwigen ‘Bevrijder’, de in het land geboren koninklijke familie van Deenschen oorsprong, was verjaagd, en ‘Groot-Hellas’ eindelijk de republikeinsche zegeningen van democratischen aard kende, nu, in onze dagen,
trachtte de Bevrijder Venizelos zijn geboorteland Kreta weer vrij te maken van het tegenwoordige ‘Groot-Hellas’. Tenzij de Grieksche politikasters zich neerbogen voor den naar dictatuur strevenden ‘Bevrijder’. Aldus ontstond dezer dagen dan die militaire opstand, waartoe een groot deel van de vloot het sein gaf, welke zich eerst zoo ernstig deed aanzien, doch die geëindigd is als een operette van Offenbach, zonder geestige muziek evenwel. Griekenland is nu, laat het ons hopen voor zijn toch wel aardig, zij 't ook wat diefachtig volk, bevrijd van zijn Bevrijder. Venizelos, door zijn politieken hartstocht verblind, heeft het bevrijd van zich-zelf. De tegenwoordige regeering kan opgelucht ademen: Venizelos is misschien voor goed van de baan. lafhartig gevlucht naar Italië, met medeneming van den inhoud der Kretenzische schatkist, dien hij echter, dief wien de buit niet
| |
| |
meevalt, terug zond. Waarschijnlijk omdat hij bemerkte, dat deze inhoud deelde in de leugenachtigheid der bevolking. Het goede van dezen zoo ernstig lijkenden opstand, onder algemeen hoongelach geëindigd, is dat er over en weer slechts enkele slachtoffers gevallen zijn. Voor het oogenblik heerscht er weer rust in ‘Groot-Hellas’.
De Grieken achten zich niet te behooren tot Europa. Desondanks, verteederd door den ‘goeden Homerus’, ofschoon ook hij wel eens sliep, en de onovertroffen schoonheid der klassieke cultuur, heeft dit, ruim een eeuw geleden, daartoe opgewekt door de toenmalige dichtersbent, waarbij Lord Byron voorging, Griekenland van de Turken bevrijd, allengs zelfs begiftigd, vergiftigd is een beter woord, met democratische politieke denkbeelden, zoo als die verkernd in een karikatuurachtig parlementarisme. Maar de schijnbare rust, welke thans in dat land, over die eilanden dáár heerscht, bevrijd van hun eeuwigen ‘Bevrijder’, is heden minder dan ooit het deel van Europa-zelf. In het bijzonder ons Westen verkeert in een toestand van zenuwachtige onrust, welke het noodlottigste zou kunnen doen verwachten, indien men niet wist, dat geen volk, geen regeering, hoe groot, hoe sterk bewapend ook, het op een oorlog durft laten aankomen, wetende, dat, overwinning of nederlaag, deze het eind zou zijn van de Westersche Beschaving over heel de wereld, en het begin van een chaos, zooals de menschheid sinds duizend jaar niet heeft gekend. Duitschland heeft nu openlijk het dolzinnige Tractaat van Versailles, ‘vodje papier’ ook dit, verscheurd. Het gaat tot algemeenen dienstplicht over. Wijl de groote mogendheden, waarmee het twintig jaar geleden in oorlog was, zich woordbreukig hebben getoond, nadat zij het eerst gedwongen hadden zich te ontwapenen. met de duidelijke bedoeling dit groote volk onder altijd-durende voogdij van overmacht te houden, zichzelf wapenden, stèrker wapenden, altijd maar dóór wapenden, tegen de bepalingen van het Versaillaansch tractaat in. De musschen schreeuwden het van de daken, dat Duitschland zich niet langer hield aan de bepalingen van dit tractaat, welke de bedoeling hadden het in een steeds durenden toestand van weerloosheid te houden, en de regeeringen wisten dit. Welke reden zou de
tegenwoordige Duitsche regeering, zoo zelfbewust-Germaansch, zoo sterk-trotsch, hebben om nog
| |
| |
langer aan dit vernederend komediespel mee te doen en, terwijl Frankrijk zijn diensttijd verlengde, Engeland zijn weermachts-begrooting deed stijgen met een zelfs voor zijn volk ontstellend bedrag, alle andere landen in Duitschlands omgeving machtig waren bewapend, het te doen voorkomen, alsof het in dit alles berustte, en alleen weerloos wilde blijven? De wapenfabrikanten juichen. Het Comité des forges in Frankrijk, Armstrong-Vickers in Engeland, de leveranciers van wapenen aan den Rijn, allen, waar ook, juichen. En het eenig goede voor ons land en voor België - of is het een kwaad? - is, dat onze overbuurman der Noordzee, het machtige Britsche rijk, de onafhankelijkheid, de onaantastbaarheid dezer twee kleine landen tot zijn zaak maakt. Waarschijnlijk echter onder de ons op te leggen verplichting, dat ook het Nederlandsche volk zich voor zijn bewapening zal uitputten.
Er was immers sprake, dat de Engelsche ministers naar Berlijn zouden trekken om met Adolf Hitler te overleggen wat gedaan kon, moèst worden ter wapenvermindering. Maar ‘der Führer’ kreeg plotseling keelpijn en kon niet spreken. De Engelsche regeering beging een haast-Pruisischen ‘blunder’ door de uitgaaf van een zenuwachtig opgesteld ‘Wit Boek’, waarin vooral de vrees voor een oorlog in de lucht werd te kennen gegeven, en Engeland hierdoor zijn grenzen zag verwijd tot aan genen oever van den Rijn. Immers generaal Göring kondigde de vorming van een Duitsche luchtvloot aan, grootendeels wel al vliegensgereed. Nu, op het lezen van het Engelsche ‘Witboek’ was Hitlers keelpijn, gepaard aan heeschheid, onmiddellijk genezen. Hij vloog uit zijn Beyersch vacantieoord naar Berlijn, vergaderde met zijn paladijnen en kondigde 16 Maart l.l. een wet aan bevattende drie paragrafen: 1. ‘De dienst in de weermacht geschiedt op den grondslag van den algemeenen dienstplicht; 2. Het Duitsche vredesleger, met inbegrip van de daarin opgenomen politie, is verdeeld in 12 legercorpsen en 36 divisiën; 3. De aanvullende wetten ter regeling van den algemeenen dienstplicht zullen door den minister der rijksweer zoo spoedig mogelijk worden ingediend.’ Nooit was de geestdrift der Duitsche bevolking grooter dan toen zij hoorde, dat daarmee het ellendige Tractaat van Versailles feitelijk door den ‘Führer’ was verscheurd.
| |
| |
Waarom echter die algemeene verontwaardiging, welke in het bijzonder in Frankrijk op hysterische vrees lijkt? De Duitsche regeering was niet aan haar eerste verscheuring toe van wat zij met cynische minachting een ‘vodje papier’ noemde. In dit geval werd zij te gemakkelijker verontschuldigd, wijl de haar gedurende den oorlog vijandelijke regeeringen deden alsof het ‘vodje papier’ van Versailles eigenlijk niet bestond. Wie was woordbreukig? Het in den oorlog dermate overwonnen Duitschland, dat met het wapen op de keel gedwongen werd een onmogelijk lang te vervullen onderwerpingstractaat te teekenen, of de vijanden, die deden alsof zij zijn bepalingen niet mede hadden onderteekend, en het overwonnen land lichtelijk tot onderteekening konden dwingen, wijl de overwinnaars zich verbonden geleidelijk hun weermacht geringer te vormen? Herinnert men zich nog de algemeene vreugde over heel de wereld, toen het in 1919 scheen alsof de menschheid den laatsten afschuwelijken oorlog had beleefd? Duitschland, het sterke, het gevreesde, kon worden ontwapend. De andere groote mogendheden beloofden zich te zullen ontwapenen. De schatten gelds, voor zulk een groot deel geperst uit het zweet der zwoegende volken, zouden kunnen worden besteed aan werken des vredes, aan hoogere leiding der volken in de Beschaving. Millioenen jonge mannen hadden voor dit doel hun leven geofferd, de anderen, zoo zij niet verminkt waren, ten oorlog gelokt onder de leus dat hun vaderland voortaan zou zijn ‘a home for heroes’, een ‘Tehuis voor helden’, keerden naar hun vaderland terug en vonden er de werkloosheid, den honger, de ontbering. De Volkenbond was opgericht om dien Eeuwigen Vrede te consolideeren. de leden kwamen samen in telkens herhaalde vergaderingen met eindeloos gepraat, maar het eene land der overwinnaars wapende zich na het andere, honger en werkloosheid werden grievender, alle vredesconferenties ten spijt, tot eindelijk
Duitschland besloot de banden, waarin het door de nederlaag was bekneld, hoe dan ook, te verbreken. De regeeringen wisten, dat het dit deed. Nu heffen zij echter een algemeen en luid gehuil aan, wijl Hitler en zijn mannen, onder toejuiching der Duitsche bevolking, het masker van weerloosheid afwerpen. Zooveel te beter!
Ja, zooveel te beter. Want geen land is, dank zij de gebenedijde crisis, zegening achter een wolk, in staat om oorlog te voeren.
| |
| |
Iedere regeering kan wel haar hongerige wolven, de wapenfabrikanten, de millioenen toewerpen uit het zweet harer noodlijdenden gecondenseerd, maar om oorlog te voeren, al ware het om den hemel op aarde te brengen, heeft geen harer de macht: de algemeene armoede houdt haar tegen. Waarom zouden wij dan niet gelooven aan de oprechtheid der woorden van den Duitschen rijksweerminister, generaal Von Blomberg, die in een rede in de Berlijnsche Staatsopera zei:
‘Wij willen blijven streven naar het ideaal van een waarlijk sterk en trotsch Duitschland, dat nooit meer kapituleert en nooit meer zijn handteekening zal zetten onder verdragen en accoorden, die zijn eer, zijn veiligheid en zijn levensrecht beinvloeden. Wij willen echter ook in den wereldoorlog een catastrophe zien voor een herhaling waarvan wij het nageslacht moeten bewaren. Europa is te klein geworden als slagveld voor een tweeden wereldoorlog, en zijn cultureele bezittingen zijn te waardevol, om ze opnieuw aan de vernielende werking van de moderne wapens bloot te stellen.’
‘Daar alle landen over deze oorlogsmiddelen beschikken, staat een nieuwe oorlog gelijk met zelfmoord. Wij Duitschers hebben geen wraakoefening noodig, daar wij aan de vier jaren van den grooten oorlog genoeg voor de komende eeuwen hebben.’
‘Wij zijn overtuigde voorstanders van de hervorming van Europa en van de geheele wereld op vreedzame wijze, voor zoover rekening gehouden wordt met de natuurlijke levenswetten van de naties en niet door het vasthouden aan uit den tijd zijnde dwangmaatregelen onrecht wordt veroorzaakt.’
Terwijl Adolf Hitler het aldus formuleerde:
‘...... in deze ure hernieuwt de Duitsche regeering voor het Duitsche volk en voor de geheele wereld de verzekering, dat zij vastbesloten is nooit verder te gaan dan noodig is voor de Duitsche eer en vrijheid van het Rijk en speciaal in de Duitsche bewapening geen instrument van oorlogszuchtigen aanval te willen vormen.
De Duitsche regeering vertrouwt en hoopt, dat het het Duitsche volk, dat thans zijn eer terugkrijgt, in onafhankelijke rechtsgelijkheid vergund moge zijn, bij te dragen tot de bevestiging van den wereldvrede in vrije en openhartige samenwerking met de andere volken en hun regeeringen.’
| |
| |
De verontwaardiging over deze Duitsche daad, welke zich in het bijzonder in de Fransche pers uit, doet denken aan Dickens' mr. Pecksniff, toen die welverdiend werd afgeranseld. Zij doet het voorkomen alsof Frankrijk, welks volk eens den naam droeg dat het buitengewoon moedig was - er wil hier niet beweerd worden, dat het Fransche volk ook thans niet nog zeer moedig is - het vredelievendste land is ter wereld, en gaarne den oltijftak des vredes in de wereld zou uitdragen, doch daarin verhinderd wordt door het boosaardige Duitschland, in het bijzonder nu dit geleid wordt door Hitler, den schrijver van ‘Mein Kampff’. Hoe moedig ook het Fransche volk zij, het verkeert sedert de dagen, dat het met medewerking zijner verbondenen aan de overwonnen volken de vredestractaten oplegde, welke heel de wereld, niet enkel in Europa, in spanning en oorlogsvrees houden, in een durenden angst voor weerwraak der overwonnenen. En, waarlijk geheel ongelijk heeft het niet. Want misdadiger en gedrochtelijker bepalingen zijn als gevolg van den laatsten oorlog aan overwonnen volken nooit opgelegd.
Eindelijk staat dan het sterke Duitschland, volk van nagenoeg zeventig millioen menschen, òp tegen wil en wensch zijner vroegere overwinnaars als volkomen gelijke dezer vreesachtige machtigen, en indien men de wereldontwikkeling van heden slechts wat blijmoedig beschouwde, zou men in het feit, dat de tegenwoordige Duitsche regeering haar lang verroeste ketenen van het Tractaat van Versailles heeft verbroken, eêr een lichtstraal zien schijnen dan een donkerder worden van het uitspansel over de zuchtende menschheid. Volkomen gelijke der andere groote mogendheden, sterk gemaakt door eigen herwonnen zelfbewustzijn, bezield door den wil om, hoe dan ook, en door welke machtsmiddelen dan ook, waarop het er sinds jaren uit is om de kosten zijner tegenwoordige ontwikkeling voornamelijk uit de zakken zijner buren te halen, niet het minst uit die van den Nederlandschen Joris Goedbloed, doch tevens te pompen uit de ontbering zijner bevolking, aan ontbering gewend, verklaart het zich ook bereid, al is het, dat het daarvan een onderhandelingsmiddel wil maken, om terug te keeren in den Volkenbond, om met de overige leden te spreken over een beperking der bewapening, waartoe het zonder de Duitsche medewerking in de wereld niet kan komen. Laat
| |
| |
ons echter te dien opzichte niet te optimistisch zijn. De wapenfabrikanten en hun dagbladpers zullen hun uiterste beproeven om de volken tegen elkaar in onder de wapenen te houden. Hun machtelooze medeplichtigen, de regeeringen, berusten en doen niets om deze vijanden der menschheid uit te drijven.
Overigens moet het erkend worden, dat het algemeen uitzicht op de onderlinge verhouding der volken allerminst doet denken, dat de menschheid een spoedige vervulling der vredesgedachte zal beleven. De wereld is vervuld van vele tegen elkaar in drijvende nationale zelfzuchten, levensbeschouwingen, doelwitten. Japan is de weerwolf, die in het verre Oosten de vredelievende menschheid bedreigt, voor zijn overbevolking een weg zoekt door China, door Mongolië, indien de zoo sterk geworden ‘U.S.S.R.’ niet altijd waakzaam blijft, door het aangrenzende Siberië heen, om waar te eindigen? Geheim der Toekomst. Deze ‘U.S.S.R.’-zelf, de Soviët-republieken, ofschoon van haar toekomstig doel voorloopig door Japan afgeleid, geeft het niet op om de menschheid te winnen voor haar communistische levensbeschouwing, en zou ons Westelijk Europa misschien reeds hebben gewonnen, met uitzondering steeds van de Britsche eilanden en ook, misschien van Nederland - een geestelijk eiland op zich-zelf in het gedachtenleven der volken. - indien Adolf Hitler en zijn paladijnen niet in Duitschland een ‘tot hiertoe en niet verder!’ hadden geroepen. Gewoonlijk wordt dit vergeten. Voornamelijk in Frankrijk, hoewel dat dichter bij de communistische gedachte staat dan het zelf vermoedt. Dan is daar nog. het Fascistisch Italië, dat naar verwijding ten koste van Abessynië streeft van zijn Afrikaansch gebied, en misschien in zijn streven nog eêr wordt terug gehouden door de telkens herhaalde vermaning van Japan om niet te vergeten, dat Nippon in dat land, dat voor de toekomst zooveel belooft, groote belangen bezit, dan door het soebatten om arbitrage van den Abessynischen ‘keizer’ en de dreiging van de Abessynische weermacht, ofschoon die niet is te versmaden.
Neen, het ziet er niet uit naar een naderenden wereldvrede. Maar om te gelooven, dat er weldra een oorlog zal uitbreken moet men een door de wapenfabrikanten verleid en betaald Fransch journalist zijn.
|
|