| |
| |
| |
Feiten en fantasieën
(dames-rubriek).
De drie gezusters Bronte: Charlotte, Emily en Anne, - Currer, Ellis en Acton Bell en hun familie.
(Vervolg van blz. 226.)
Brussel (II).
Thans naderen wij, wat de moeilijkste periode in Charlotte Brontë's leven is geweest, het punt, waar het langst en het meest over is gediscussieerd: de tijd, dien zij nauwkeurig beschreven heeft in het grootste gedeelte van Villette, hoewel men hier niet gelooven moet een exact verslag van de feiten te zullen vinden, omdat er daarvoor te veel onzekerheden en duistere plaatsen overblijven.
Vreemd! onder al de boeken van Charlotte Brontë is dit het geweest: Villette, wat mij het meeste heeft aangetrokken en geboeid. Kwam het, omdat ik er de levende stem in hoorde, van een hartstochtelijke, lievende, lijdende vrouw? De voorkeur van het algemeene publiek voor Jane Eyre heb ik nooit kunnen begrijpen. Zeker, het boek is knap en merkwaardig en al wat ge wilt, - maar er klinkt niet zulk een zielekreet uit op, als uit Villette. Villette is in één vaart en gloed geschreven, het lijkt hier en daar visionair en ik denk, dat van al haar werken, dit de arme Charlotte wel het dierbaarst zal zijn geweest. Later hoop ik alle boeken der Brontë's afzonderlijk te behandelen, voor het oogenblik dus genoeg, alleen nog dit, dat ik onlangs tot mijn groote voldoening in The London Mercury, (het literaire tijdschrift voor Engeland) mocht lezen, dat Villette een der mooiste boeken is der Engelsche literatuur. Mijn intuïtie om het boven Jane Eyre stellen had zich dus niet vergist.
| |
| |
En de, door mij reeds meer genoemde K.A.R. Sugden, die een geschiedenis der Brontë's schreef, noemt Villette:
‘The finest piece of flaming autobiography in the English language’.
Het is voor mij een verschrikkelijke daad van tegen de borst stuitende onkieschheid, dat men de intieme brieven van Charlotte aan Monsieur Héger, zoodra ze werden ontdekt, uit geldmakerij aan de pers heeft prijs gegeven. En toen het gebeurde, was ik er zóó door geschokt, dat ik toentertijd (in De Hofstad) er het noodige van heb gezegd. Maar dit is nu eenmaal het noodlot der Grooten, dat zij nóóit veilig zijn, niet in hun leven en niet in hun dood. Hun gevoelens, hun gedachten, al wat zij ooit schriftelijk op het papier brachten, in literaire productie, brieven, dagboeken of notities, is gemeengoed en wordt openlijk tentoongesteld voor de gretige, ontwijdende oogen van wat men, ‘het groote publiek’ noemt. Het was George Eliot, die zei: Nauwelijks heeft een groot man het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, of de onbeschaamde ‘men’ stormt naar zijn schrijftafel, en maakt zich meester van elk flardje papier waarop maar een paar letters van zijn hand zijn geschreven.’ Ik heb deze omstandigheid altijd ten uiterste pijnlijk gevonden. En als heel jong meisje raadpleegde ik daarover eens mijn toezienden voogd, den notaris en advocaat Mr. G. van Rossum, met de vraag, of men zich testamentair daartegen niet kon behoeden. Maar hij antwoordde: ‘Neen. In een dergelijke omstandigheid wordt niet door de wet voorzien. Het is natuurlijk mogelijk, dat de erfgenamen uit piëteit dezen laatsten wil eerbiedigen, maar wettelijk zijn zij vrij, om met deze geschriften te doen wat zij verkiezen.’
Het was dan ook in deze overweging, dat mijn man en ik het verre verkozen, zèlf onze correspondentie in het licht te geven (Liefdesbrieven van Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe. Uitgave J.H. Leopold, Den Haag) dan ze over te laten, - wie weet aan wie, daar wij geen kinderen, en niet veel naaste verwanten meer hebben. En verre van vreemd, hoewel het ongebruikelijk is, was dit dus een zeer natuurlijke en begrijpelijke daad! Men ziet het nu weer aan de arme Charlotte...... een gevoelige ziel als zij zou, indien zij het wist, grooter geestelijke martelingen hebben geleden, dan die, welke Ravaillac, de moordenaar van Henri IV, lijfelijk moest ondergaan!
| |
| |
‘But the lives of the great, if they are great enough, are public property, - that perhaps is one of the penalties of greatness, - and it may be said, that it is cruel, - but the documents concerned have been published and it is impossible to get a full, real view of Charlotte's personality, unless they are discussed.’
Inderdaad, de documenten zijn gepubliceerd. Ze zijn publiek eigendom geworden; de menigte hééft al gegrasduind in en genoten van de schrijnende, erbarmelijke tragiek in Charlotte's leven, en, zeide een gevoelig, veelbegrijpend man: Het meisje is al zoo heel lang dood, niets kan haar meer deren.
Laten we dit tenminste hopen. En ons achter de verontschuldiging verschuilen, dat óns geen vulgaire nieuwsgierigheid drijft, maar de echtste literaire belangstelling in een schrijfster, wier coeur mis a nu ons vanzelf ten warmste interesseert.
Welaan:
Mijn beschouwing zou niet volledig zijn, als, wat nu eenmaal is ontdekt, door mij werd verzwegen, terwijl deze omstandigheid thans reeds door iedereen wordt gekend! Deze lacune in mijn werk zou toch niet begrepen en dus ook niet gebillijkt worden. En nu verder geen woorden verspild. De zaak is toch niet goed te praten, - maar...... wij hebben er rekening mee te houden, zelfs in een beknopte levensbeschrijving als de mijne.
In Januari 1842 verliet dus Charlotte Haworth opnieuw, en vertrok naar Brussel.
Evenwel ging zij haar tweede reis naar Brussel slechts zeer aarzelend aan:
‘I returned to Brussels, after aunt's death against my conscience, prompted by what seemed then an irresistible impulse. I was punished for my selfish folly by a total withdrawal, for more than two years of happiness and peace of mind.’
Zij was in het begin verdrietig en neerslachtig en klaagt:
‘Of late days monsieur and madame Héger rarely speak to me, and I really don't pretend to care a fig for anybody else in the establishment...... I should not wonder if he disapproves very much of my unamiable want of sociability.’
| |
| |
Ook doet zij mededeeling over de onaangename manieren en den driftigen toon van Madame Héger, en het schijnt wel, of in deze dagen de verhouding tusschen haar en de echtelieden niet al te rooskleurig was. Vele jaren na Charlotte's dood bleek het, dat madame Héger jaloersch begon te worden over de belangstelling, welke monsieur Héger aan zijn begaafde leerlinge betoonde. Want toen Mrs. Gaskell, die het beroemde en uitgebreide biografische werk over Charlotte Brontë schreef, naar Brussel kwam, om daar informaties in te winnen, weigerde madame Héger haar te ontvangen, en betoogde openlijk en hardnekkig, dat Charlotte verliefd was geweest op haar echtgenoot. Maar Mrs. Gaskell bleef ervan overtuigd, dat, ofschoon Charlotte haar meester met bewondering en sympathie genegen was, er bij haar toch van geen warmer gevoel sprake kon zijn dan dat van een leerlinge voor een vriendelijken, begrijpenden, en haar apprecieerenden leermeester.
* * *
Doch den 29 Juli 1913 werden in The Times vier brieven gepubliceerd, die door Charlotte aan monsieur Héger geschreven waren, in de jaren 1844 en 1845. Deze brieven zijn door Dr. Paul Héger aan het British Museum ten geschenke gegeven. Dr. Paul Héger was de zoon der Hégers, en President van de Koninklijke Academie voor de Medische Wetenschap te Brussel. Niemand kan deze uitingen lezen, vooral als hij zich tegelijkertijd Lucy Snowe in Villette, en Mad.elle Henri in The Professor herinnert, zonder ervan overtuigd te zijn, dat Charlotte den heer Héger een hartstochtelijke liefde toedroeg.
Jour et nuit je ne trouve ni repos ni paix, - si je dors je fais des rêves tourmentants où je vous vois toujours sévère, toujours sombre et irrité contre moi - pardonnez-moi donc, Monsieur, si je prends la partie de vous écrire encore - comment puis-je supporter la vie si je ne fais pas un effort pour en alléger les souffrances?
Me défendre à vous écrire, refuser de me répondre, ce sera m'arracher la seule joie que j'ai au monde, me priver de
| |
| |
mon dernier privilège - privilège auquel je ne consentirai jamais à renoncer volontairement. Croyez-moi, mon Maître, en m'écrivant vous faites un bon oeuvre - tant que je vous crois assez content de moi, tant que j'ai l'espoir de recevoir vos nouvelles, je puis être tranquille et pas trop triste, mais quand un silence morne et prolongé semble m'avertir de l'éloignement de mon maître à mon regard - quand de jour en jour j'attends une lettre, et que de jour en jour le désappointement vient me rejeter dans un douloureux accablement, et que cette douce joie de voir votre écriture, de lire vos conseils me fuit comme une vaine illusion, alors j'ai la fièvre - je perds l'appétit et le sommeil - je dépéris.
En in het Engelsch dit postcriptum:
I have never heard French spoken but once since I left Brussels - and then it sounded like music in my ears - every word was most precious to me because I love French for your sake with all my heart and soul.
Arme Charlotte...... Elk woord is als een radelooze kreet. En in ons eigen hart voelen wij de poignante tragiek van haar lijden mee, dat ook zoo meesterlijk en zieldoordringed in Villette is weergegeven.
Monsieur Héger antwoordde Charlotte één- of tweemaal. Hij maakte er zich zeer bezorgd over, dat Mrs. Gaskell zijn epistels in Charlotte's nalatenschap mocht hebben gevonden. Maar neen. Ze bestonden niet meer. Charlotte zelf, of wat nog waarschijnlijker is, haar latere echtgenoot, de heer Nicholls, heeft ze na haar dood vernietigd. Maar Charlotte's vier brieven, met hartebloed geschreven, werden bewaard. En in de marge van één van deze... noteerde monsieur Héger naam en adres van zijn schoenmaker.
Men moet mischien niet te veel gewicht hechten aan Charlotte's bewering, dat zij met tegenzin naar Brussel terugkeerde. Die zin werd eerst in 1846 geschreven; en wellicht beteekende hij niet anders dan dat zij vreesde, dat in haar afwezigheid haar vader niet goed genoeg verzorgd worden zou, of dat haar broeder Branwell nog dieper zou weg-zinken in den poel der verdorvenheid, terwijl
| |
| |
als zij thuis bleef, de zaken zoo'n vaart niet zouden loopen...... of dat zij een instinctmatige vrees had voor haar eigen gevoelens. Want wie kan er aan twijfelen, dat zij in haar laatste jaar te Brussel haar eenige vreugde vond in den omgang met haar gevenereerden leermeester, en dat, hoe langer hoe meer, haar aanvankelijke rustige sympathie overging in een haar overweldigende passie......? Heeft Charlotte geweten, wat haar bezielde? of hield haar schuwe virginaliteit haar terug, ook voor haarzelve, haar hartstochtelijke liefde te realiseeren? Wie zal het zeggen. In de onbewustheid eener vrouw speelt zich zoo menig drama af, dat zij schroomt (expres of niet met opzet) aan de oppervlakte te laten komen, en zich bewust te maken. Waren de brieven van Charlotte misschien de uitingen eener volkomen argelooze, naïeve ziel...... of wist zij, wat zij voelde, en waren zij een onweerhoudbare zielesmachting, een trop plein d'amour...? Nogmaals: wie zal het zeggen. De menschelijke psyché, met al haar roerselen en drijfveeren, blijft altijd, en dikwijls ook voor zichzelf, - een ondoordringbaar mysterie.
Charlotte wist, dat zij monsieur Héger nimmer terug zou zien. En zij suste zich met de hoop, dat zij wel rustiger van binnen zou worden, en eindelijk vrede vinden, als hij maar geregeld met haar correspondeeren wou... Een vraagpunt blijft: wat was de reden, dat de briefwisseling werd afgebroken en nooit meer hervat? Madame Héger zeide eens, dat Charlotte's brieven van dien aard waren, dat het noodig werd, haar aan het verstand te brengen, den toon ervan te veranderen, of anders op te houden ze te schrijven. En is dit gebeurd? Men weet het niet. Miss Laetitia Wheelwright beweert, dat de heer Héger verzocht aan Charlotte haar brieven te adresseeren aan het Athenaeum en niet naar de Rue d'Isabelle, en dat deze manier om een clandestiene briefwisseling te voeren, Charlotte zóó tegenstond, dat zij dan liever geheel een einde aan de correspondentie maakte.
Het kan natuurlijk zijn, dat madame Héger de laatste der vier brieven gelezen heeft, en haar echtgenoot verbood, er op te antwoorden. Die laatste pathetische brief, waarin Charlotte zegt, dat zijn brief haar ‘troost en steun is geweest, een half jaar lang... maar dat zij nu weer naar een andere verlangt, en dat hij haar dien zenden zal, want zij weet, dat hij goed is, en haar niet vergeefs zal laten hopen...
| |
| |
Puis-je vous écrire encore au mois de Mai? J'aurai voulu attendre une année, mais c'est impossible, c'est trop long...
Doch toen zij op dit schrijven geen antwoord ontving, voelde Charlotte zich voor goed afgewezen, en schreef niet meer.
Wij vragen ons wel eens af, of Charlotte er nooit aan dacht, welken indruk haar beschrijving van Madame Beck en haar kring moest maken op de Héger's? En wat men in Brussel wel denken moest van de geheele historie in Villette? Alweder argeloosheid? Misschien niet geheel. Want men zegt, dat Charlotte maatregelen nam om Villette niet in Brussel te laten komen. Zij berichtte namelijk aan Miss Wheelwright, hoe zij de belofte had ontvangen, dat het niet in het Fransch vertaald worden zou, dus ook nooit in een Fransche editie zou verschijnen. Evenwel, kort na Charlotte's dood zag een Fransche vertaling het licht. En weinig kon zij vermoeden, hoe wereldberoemd juist deze roman worden zou!...
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|