| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Onrustig gaat de naald in het balanshuisje van de weegschaal: ‘oorlog of vrede’, heen en weer zonder duurzaam over te hellen. De nieuwsberichten der dagbladen, d.i. de publieke opinie, zijn zelf van streek en onbetrouwbaar. Dit heeft men duidelijk gezien ter gelegenheid van de jongste staatslieden-conferentie te Londen, waarvan eerst de teleurstellendste mededeelingen werden gegeven, doch de uitslag een volkomen bevredigende overeenstemming was tusschen Londen en Parijs ten opzichte van de aan te nemen houding jegens het ‘Derde Rijk’. Evenals Japan, waarmee dit in dreiging voor 's buurmans rust overeen stemt, is het een element van onrust in de afweging der toekomstige mogelijkheden van oorlog of vrede. De beslissing in het Saar-gebied schonk het een groote moreele en physieke overwinning, doch in Frankrijk, vreesachtig alsof het militair zoo zwak is als ons arm land, waarin steeds een echt oud-Hollandsche wegcijfering van gevaren zich openbaart, meent men, dat de Saar-beslissing, in stêe van Duitschland te bevredigen, het nog onrustiger heeft gemaakt ten opzichte van zijn overige ‘irredenta’. Daarom togen de twee hoofden der Fransche regeering, de ministers Flandin, chef van het kabinet, en Laval, van Buitenlandsche Zaken, naar Londen om te confereeren met het Engelsche kabinet in ‘Downingstreet’. Er kwamen al dadellijk pessimistische berichten uit den Parijschen hoek, doch ziedaar: de conferentie eindigde met een schoon accoord. Het feit is, dat Duitschland, het monster-tractaat van Versailles ten spijt, zich op allerlei wijs heeft gewapend, en dat Frankrijk zich daardoor onmiddellijk bedreigd gevoelt. Engeland
| |
| |
was bereid den Franschen overbuurman te steunen, doch wenschte in de eerste plaats eigen veiligheid gesterkt te zien, waar het eiland aan gene zijde van de Noordzee zich niet meer kan beroemen op zijn ‘splendid isolation’, sinds door de bewapening in de lucht, in Duitschland reeds heel sterk, zijn grenzen verlegd heeten naar den Rijn. Niet genoeg: behalve zijn eigen veiligheid wenschte Frankrijk van Duitschland zekerheid ten opzichte van Oostenrijk, en evenveel Duitsche instemming met het behoud zijner overeenkomsten met Soviët-Rusland, Tsjecho-Slowakije en andere Oost-Europeesche regeeringen. Vooraf werd aangekondigd, dat het Engelsche ‘Foreign Office’ bereid was Frankrijk, met het oog op de Duitsche bewapeningen, gerust te stellen door de verplichtingen van het verdrag van Locarno uit te breiden tot feitelijken steun door de Britsche luchtmacht. Dan tezamen de onafhankelijkheid van Oostenrijk te beschermen, en mits met medewerking van Duitschland, deel te nemen aan een overeenkomst tot wapenbeperking.
Dit waren de punten voor de conferentie, waaromtrent voornamelijk de Fransche pers vooraf uiterst zwaartillende mededeelingen wist te doen. Doch zij eindigde met een harmonie van de schoonste eenheid, haast zoo verheven als een ‘Fuga’ van Bach. Duitschlands gelijkgerechtigheid, toch niet langer te ontkennen, gegeven het duidelijk feit, dat het ‘Dritte Reich’ zich sinds geruimen tijd ten opzichte van zijn bewapening van het Tractaat van Versailles niets meer aantrekt, staat nu vast. Waar het, tien jaar geleden, toen het verdrag van Locarno werd aangegaan, werd vertegenwoordigd door den uitmuntenden en sedert schandelijk door ‘Nazi’-hoofden van het ‘Dritte Reich’ verloochenden Stresemann, nog verkeerde in een toestand van volkomen verlamming, is het thans weer het sterke en gevreesde Duitschland geworden, dat aan zijn natuur eigen is, al heeft het zijn financieele krachten daarbij ingeboet. Uit den nood een deugd makende moesten de Fransche regeeringsmannen er te Londen wel in toestemmen, de werkelijke beteekenis van een opnieuw sterk geworden Duitschland onder de oogen te zien. Zij stemden toe, dat over de bewapeningsclausules van het Verdrag van Versailles de spons werd gehaald. Op voorwaarden echter hierboven te verstaan gegeven, en met een terugkeer van
| |
| |
Duitschland tot den Volkenbond. Belangrijke groepen van het Fransche volk waren over deze schoone harmonie in de Londensche ‘Downingstreet’ slechts hoogst bedaard tevreden. Zij dringen aan op een spoedige invoering van den twee-jarigen militairen diensttijd, enkel om Frankrijks overmacht in weerbaarheid, zooals zij thans nog bestaat, tegenover Duitschland op peil te houden. Immers, het valt niet te ontkennen, dat het ‘Dritte Reich’, wijl het nu kans heeft zich open en bloot tot de oud-militaire kracht te verheffen, ook daardoor kan rekenen op grooteren politieken invloed in de toekomst. Aldus blijkt de te Londen bereikte harmonie toch een wanklank te bevatten, welke schril in de ooren klinkt van allen ter wereld, die op een toekomstigen wereldvrede hopen. De herhaaldelijk door den ‘Führer’ gegeven openlijke verzekeringen, dat hij èn Duitschland, Duitschland en hij, vredelievend zijn, mogen oprecht gemeend wezen, want zeker, gegeven de noodlottig-economische tijd, waarin elk volk naar adem snakt, zou de oorlog ook voor Duitschland, sterk bewapend als het weldra zal wezen, dank zij zijn bedenkelijke finantieele manipulaties om zijn arbeiders te betalen met het geld, dat het aan zijn schuldeischers onthoudt, wel eens in een anarchistischen chaos kunnen eindigen. Maar Duitschlands voorgewende vredelievende gezindheid gaat helaas niet gepaard met een bewapeningsbeperking der Europeesche landen. Verklaarbaar genoeg.
De zoo pessimistisch begonnen Londensche Conferentie eindigde dus met een zucht van opluchting over het bereikte resultaat, en men verwachtte ook uit Berlijn een dergelijke uiting van bevrediging te zullen vernemen over het feit, dat het land aldus officieel zijn rechtsgelijkheid had herkregen. Doch ‘der Führer’ en zijn raadslieden, onmiddellijk ‘in camera’ vereenigd om te beraadslagen over de houding aan te nemen door de Duitsche regeering van thans, tegenover de bereikte moreele overwinning, gaven slechts blijken van matige opgetogenheid, en reageerden niet op de wenschen der Londensche en Parijsche kabinetten, alleen op dier overeenstemming ten opzichte van toetreding tot bepalingen betreffende de bewapening in de lucht. Overigens zweeg het op de indrukwekkendste wijze ten opzichte van zijn terugkomst, spoedig gewenscht, naar Genève; zweeg het
| |
| |
welsprekend over het zelfstandig voortbestaan van Oostenrijk; scheen ook nu niets vernomen te hebben van een Oostelijk Pact, en had bovendien de echt-Duitsche tactloosheid om er in zijn antwoord aan te herinneren, dat de andere betrokken groote mogendheden sedert het Tractaat van Versailles haar woord hadden gebroken om, waar Duitschland tot ontwapening werd gedwongen, zich-zelf voortdurend te bewapenen.
Er is, helaas, niet de geringste kans op vermindering van bewapening in het zoo noodlottig verdeelde Europa. Wie denkt aan de mogelijkheid daarvan, nu Italië op het punt staat een oorlog te beginnen tegen het Afrikaansche Abessynië? De oorzaak? Nationaal egoïsme. Nationale noodzakelijkheid om een uitweg te vinden voor de overbevolking in het land en uitvoermogelijkheden voor zijn handel en nijverheid. In de groote verdeeling der koloniale buit, welke op den oorlog volgde, is zeer zeker Italië slecht bedacht. Al kreeg het voor een groot deel wat het gewoon was zijn ‘irredenta’ - het nog onverloste Italië - te noemen. Maar terwijl Engeland, Frankrijk, België, zelfs Japan zich vergrepen aan overwonnen Duitschlands ontstolen koloniaal bezit, kreeg Italië, dat in Tunisie nog steeds het overzeesch gebied ziet, dat het door natuurlijke kolonisatie als zijn erfdeel mocht beschouwen, doch dat het intusschen door ‘Zuster Frankrijk’ was afhandig gemaakt, niets of zoo goed als niets, dat werkelijk eenige waarde bezat ter kolonisatie. Maar daar ligt dan, grenzende aan zijn verkregen Afrikaansche woestijnen, het vruchtbare en rijke Abessynische hoogland, dat als de Europeesche belanghebbenden er niet gauw bij zijn, onder economisch protectoraat dreigt te komen van.... wie zou het een halve eeuw geleden gedacht hebben?.... van het verre Japan, dat economisch reeds een bedreiging is geworden voor vele landen in Europa. Er is dus een Italiaansch-Abessynisch conflict, dat tot een oorlog tusschen de twee dreigt te zullen komen, en waarvoor Italië zich reeds op indrukwekkende wijze wapent. Door wiens schuld van de twee? De grenzen tusschen Abessynië en Italiaansch Eritrea en Somaliland zijn nog slecht afgebakend. Aan de Abessynische grertzen leven nomadische gekleurde volksstammen, strijdlustig en wreed. Er ligt goud in den bodem verborgen, beweert men. Wat dus is gemakkelijker voor een
‘beschaafd’, sterk gewapend
| |
| |
en naar expansie hongerend land als Italië, bovendien door het Fascisme tot het kookpunt van nationaal bewustzijn verhit, dan voor te geven, dat deze wilde volkstammen iets gedaan hebben, on-uitgelokt, o, zeker, door de Italiaansche weermacht ter plaatse, dat de vredelievende Italianen niet kunnen gedoogen? Zeer zeker, beide landen zijn lid van den Volkenbond. Abessynië verlangt niets liever dan zijn geschil met Italië aan den Hoogen Raad te Genève te onderwerpen? Doch het lijkt wel een slecht gekozen oogenblik daarvoor, dat Japan zich er in mengt door er Italië aan te herinneren, dat het groote economische belangen heeft bij het ongestoord voortbestaan van het tot nu onafhankelijk Abessynië: een kleurlingen-staat, wel is waar, doch van Christelijk geloof, dat, het is misschien maar half vleiend voor den wezenlijken aard van het Christendom, juist daardoor beter in staat is om zich maatschappelijk gelijkwaardig te gevoelen in zijn verhouding tot Westersche mogendheden dan kleurling-gemeenschappen, welke tot het Mohammedaansche geloof behooren, of zelfs hun oude heidendom nog aanhangen. Het Evangelie der Liefde heeft de volken op haast onverklaarbare wijze gesterkt in zelfzucht en strijdvaardigheid.
Neen, ofschoon de schrijver dezer bladen niet aan onmiddellijke oorlogsdreiging in Europa gelooft, en zelfs geneigd is aan te nemen, dat ook het Italiaansch-Abessynisch conflict door overleg kan worden bestreden, het uitzicht op vrede is allerminst helder. Daarom is het een geluk voor heel de menschheid, dat de Geneefsche Volkenbond bestaat, waar de leiders der volken, welke geheime en vaak onaanwijsbare vijanden hen ook tegen elkaar ten oorlog opdrijven, zoo vaak samenkomen om te beraadslagen over het Godsmogelijke om den vrede ter wereld te handhaven. En wederom heeft de wijze staatsman Smuts uit Zuid-Afrika gesproken, en gezegd: ‘de Volkenbond moet blijven bestaan, indien de Beschaving niet ten onder wil gaan.’ ‘De volgende schrede naar den vrede in Europa moet gaan in de richting van een algemeene ontwapening. Als onderdeel van deze politiek moet de rechtsgelijkheid van Duitschland volledig worden erkend en moet Duitschland langs dezen weg naar den Volkenbond worden terug gebracht’. Bovendien herinnerde deze wijze raadsman aan de Aziatische groote mogendheid, welke, aan het
| |
| |
hoofd van een algemeen Aziatisch ontwaken, ‘twee derden van het menschelijke ras’, zich in beweging heeft gesteld, niemand weet waarheen. ‘Aan het hoofd dezer beweging staat Japan, dat reeds vlootpariteit eischt met de beide grootste zeemogendheden. Men staat hier tegenover een groote ontwikkeling in de wereldgeschiedenis.’
De Japansche ambassadeur Saito te Washington sprak het in dezen zin duidelijk uit wat de Westersche mogendheden voor de naaste toekomst van zijn land hebben te wachten: ‘de Japansche politiek’, zei hij, ‘is er op gericht, elke politiek-militaire invasie van het Westen in China te beletten. Japan kan niet dulden, dat voortaan deze westelijke mogendheden op Chineesch gebied marinesteunpunten bezitten, zooals indertijd de Duitsche vlootbasis te Tsingtau en die van Rusland te Port Arthur, werden opgericht. Saito wees er voorts op, dat de Japansche politiek zich tegen den invloed van Rusland in de aan Mandjoekwo grenzende landen (Mongolië) richtte. Wat China zelf betreft zei hij: ‘Zoolang de toestanden in China er toe leiden dat inmenging van vreemde mogendheden zou kunen worden uitgelokt, moet Japan op alle mogelijkheden zijn voorbereid’.
Daarom bewapening, bewapening, bewapening! De Japansche minister van Marine Oesoemi gaf in drastische termen te kennen wat hij voor zijn volk daaronder bedoelde. Japan, zei hij, zal elke bedreiging beantwoorden door zijn bewapening tot het uiterste op te voeren, ‘zelfs als zou de bevolking uitsluitend moeten leven van verdunde rijstsoep’. Gelukkige bevolking, welke physiek mag verzwakken, maar trotsch mag weten, dat haar zeevloot wel doorvoed is van oorlogsmateriaal. Bedreiging? Van welke kant kan zij voor Japan voor het oogenblik anders komen dan van Soviët-Rusland? Daar heeft men Japan reeds gewaarschuwd, dat de weermacht in het Verre Oosten in staat is elken aanval te weerstaan. Dus het blijkt, dat men aan dien kant eêr gelooft aan een offensief van Japan dan aan eigen dreiging. Gegeven dan het feit, dat dit zeer sterk geworden eilandenrijk, eêr dan van welken kant ook bedreigd te worden, een bedreiging is voor heel de overige wereld deze door zijn inmenging in het Italiaansch-Abessynisch conflict wel sterk onderstreept, is het duidelijk, dat Europa niet te lang moet wachten met naar vrede en eenheid te
| |
| |
streven binnen zijn ten slotte toch enge grenzen. De Vereenigde Staten, Groot-Britannië en als ‘Dritte im Bunde’, wel een bont gezelschap dus, Soviët-Rusland, houden het heerschzuchtige en strijdlustige Japan in toom, 't welk, opdat het kan heerschen, tevens reeds over de heele wereld een economischen oorlog heeft aangegaan, welke voor de proletarische arbeiders het vooruitzicht opent om hun magen met spijs van gelijke voedzaamheid te vullen. Het is waar, dat het aan geestverbijstering lijdende Westen-zelf door zijn kapitalistische streven sedert een eeuw en langer daar van de oorzaak is.
Geen wonder, dat het politieke leven van al de Westersche Staten in een gisting verkeert, waaruit men niet weet wat aan het oppervlak zal borrelen: een matiging van het Marxistische politieke streven, dat op de verkeerdheden zijner jeugd terug komt en begint in te zien, dat de menschheid nog steeds in nationale volksgroepen bestaat, en waarschijnlijk nog lang bestaan zal, en er van een gedroomd vredelievend Marxistisch internationalisme wel nooit veel zal komen, òf het naar het eigen volksleven geschakeerde Fascisme? In het land van het Parlementarisme bij uitnemendheid, Engeland; in het daarop volgend land van aan zijn volksaard geëvenredigd Parlementarisme, Nederland, ontstaat een verklaarbare ‘nationaal-socialistische’ beweging, waartegen het gevaarlijk voortwoekerende Communisme het helderste inzicht van mogelijke toeneming schijnt te bezitten. Maar om te blijven in het kader van een ‘Buitenlandsch overzicht’: het is duidelijk, dat, zij 't ook niet door het dreigend gevaar van een overwinnend Fascisme, 't welk in Engeland al even weinig overwinningskans heeft als in Nederland om in het staatsleven een overheerschende factor te worden in Italiaanschen of in Duitschen zin, de dagen van het thans in het land heerschend kabinet, onder de z.g. leiding van Ramsay Macdonald, geleid dezen door den conservatief Baldwin, lijken geteld. Juist omdat noch ‘Labour’ noch de Engelsche conservatieven, zij die men voorheen ‘Tories’ noemde, doch die dezen naam hebben opgegeven zonder hun aard te verliezen, eigenlijk weten welke hoûvast zij aan dit kabinet hebben. ‘Labour’ wint, en de ‘Conservatieven’ naar Baldwin's hart verliezen telkens in tusschentijdsche verkiezingen. En het is wel eigenaardig-Engelsch, dat de nog zeer jonge
| |
| |
Randolph Churchill, zoon van Winston, kleinzoon van wijlen Randolph: een Engelsch Torie-geslacht sinds de dagen van den grooten Marlborough, van wien de Churchills afstammen, jong als hij is, maar allerminst groen in de conservatieve politiek van zijn land, voor een zetel in het Lagerhuis de overwinning kon behalen tegen een candidaat van eigen politieke schakeering en een ‘Labour’ man. ‘Eigenlijk is ieder het er over eens, dat wij Ramsay Macdonald moeten zien kwijt te raken’, wordt gezegd. En waarschijnlijk zal men hem kwijt raken. Want deze uitmuntende Britsche staatsman, die het met zijn land zoo goed meent, dat hij aan het welzijn [...]r van eigen politieke inzichten heeft opgeofferd, staat nu in het Britsche politieke leven, onder toezicht van Baldwin, zonder iets achter zich dat op een partij lijkt. Maar wie moet dan kabinetsformeerder worden? Lloyd George heeft daar veel zin, en voelt zich nog ‘fit’ genoeg om opnieuw als een politieke G.B. Shaw, de wereld, zijn volk 't eerst, door zijn staatkundige paradoxen te verbazen. Naar President Roosevelts voorbeeld wenscht hij voor Groot-Britannië een ‘new deal’. Daaronder verstaat hij allereerst, dat voortaan in het politieke leven van zijn volk en zijn overzeesche ‘dominions’ en koloniën, de maatregelen, welke hij wenscht, met kracht worden begonnen, en doorgezet. Maar Baldwin, die toch ondanks tusschentijdsche verkiezings-teleurstellingen in den trant der overwinning van den vier-en-twintig-jarigen Randolph Churchill, het grootste deel der Britsche conservatieven achter zich heeft, en door deze kracht Ramsay Macdonald beschermt tegen diens ‘Labour’-teleurstellingen, staat den ‘kleinen politieken Weishen toovenaar’ in den weg. Zoo kan het tegenwoordige Britsche kabinet dan de zoo echt-Engelsche oorlogsleus ook in de tegenwoordige Britsche politiek handhaven: ‘we shall
muddle trough’: ‘We zullen er wel doorheen modderen’.
|
|