| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
letterkundige notities.
Levensherinneringen.
Gelukkig degene, die in staat is, zijn jeugd-herinneringen, in gaven staat, te boek te stellen; gelukkiger degene, die ze uitgegeven krijgt in mooien, keurigen, kloeken vorm als een joy for ever; gelukkigst van al degene, wiens plastisch talent hem in staat stelt, zijn souvenirs van teekeningen te voorzien, zoodat er een geheel ontstaat, dat al de dierbaarheid der jeugd tezamen omvat!
In het laatste geval verkeert Félicien Bobeldijk, die in de Uitg. Mtsch. De Tijdstroom te Lochem, de firma vond, bereid zijn werk op de fraaiste en aangenaamste wijze uit te geven.
‘Jeugd-prentjes’ noemde de schrijver-teekenaar zijn herinneringen. En bij elk kort hoofdstukje geeft hij een afbeelding, raak, soms met enkele lijnen (houtskool? Siberisch krijt? conté?) en nu en dan zóó aantrekkelijk, dat men in der wille is, de schets uit het boek te lichten en haar te laten inlijsten.
Voor elk mensch is de kindertijd een hoogst belangrijk levens-gedeelte. De indrukken, in de allereerste jeugd opgedaan, zijn onuitwischbaar sterk, en hóe overweldigend ze het kinderleven kunnen beheerschen, zien we voor onze levende, lijfelijke oogen in de onvergelijkelijk-prachtige film van Jules Renard's meesterwerk Poil de Carotte. Daar zien wij, hoe voor den geest van het doodsangstige kind, als hij, de jongste en bangste, in den donkeren tuin de deur van het kippenhok moet gaan sluiten, de spookjes rond zweven en dansen; daar zien wij, hoe, als hij gehanteerd wordt door de gedachte aan zelfmoord, het touw voor zijn verbijsterde verbeelding naar hem toe bengelt, - daar zien wij, hoe het, door
| |
| |
zielepijn gekwelde kind zijn paardje ranselt, als hij merkt, dat een vrouw haar kind liefkoost, - hij, het dorstende kind, dat bij zijn eigen moeder slechts kwelzucht en vernietigingsdrang heeft gevonden...... daar zien wij het onuitsprekelijke lijden van een hulpeloos kind zoo ijzingwekkend verzinnebeeld, dat de ontroering ons hart samen-nijpt. (Misschien is de moeder, meer dan een mensch, een pathologisch geval, - want dat een eigen moeder haar kind aldus behandelt, zal wel een groote, groote uitzondering zijn. Aan den anderen kant lijkt het wel, of Jules Renard iets van zijn eigen levensherinneringen in Poil de Carotte heeft verwerkt, - wie anders zou in staat zijn, zoo verbitterd, zoo poignant de vrees en de smart van een kind na te voelen en uit te beelden. Het wrange, dat in veel van Jules Renard's werk voorkomt, is misschien het gevolg van lijden en onbegrepenheid in zijn kinderjaren.)
Tegenwoordig is men niet meer zoo geneigd, om de ondervindingen der jeugd als onbelangrijk te beschouwen. ‘Hoe harder gekreten, hoe gauwer vergeten’...... past men niet meer, oppervlakkig, toe op de jeugd; integendeel, de psycho-analyse vertelt ons, dat een, in de kindsheid verdrongen omstandigheid, voor het heele leven een complex veroorzaken kan, waarvan men, tot op hoogen leeftijd den last ondervindt, en dat de oorzaak van zenuwlijden dikwijls te vinden is in een gebeurtenis uit het kinderleven.
En wat misschien nog wel het ergste is: er is in de jeugd zooveel verborgen lijden, zooveel angst en smart en pijn en onrust, die nooit worden uitgeklaagd. En inderdaad voelt men de nawerking daarvan het geheele leven door!
The Child is Father to the Man...... en, als zoovele anderen is ook dit spreekwoord nauwkeurig wáár. Afgescheiden van het min of meer of meer gelukkige temperament van het individu en van zijn andere aangeboren eigenschappen, zijn de invloeden, in zijn jeugd opgedaan, vaak beslissend voor zijn geheele leven. En het is dan ook geen wonder, dat de bekende kinderpsychologe Charlotte Bühler vraagt om dagboeken, jongens- en meisjesdagboeken, waaruit zoo oneindig veel omtrent karakter, aanleg en qualiteiten valt op te maken, en die vooral ook merkwaardig zijn, omdat er de wijze uit blijkt, waarop een kind op straf, belooning, onrecht of erkenning reageert.
De psychologie van het kind is ons door vele letterkundigen op
| |
| |
de meesterlijkste manieren gegeven. Denken wij slechts aan Heyermans' Droomkoninkje, aan Jac. van Looy's Jaapje en Jaap, en nu weer Vestdijk's Terug tot Ina Damman. Maar voor persoonlijke herinneringen zijn wij toch altijd het dankbaarst. Of zou het waar zijn, zooals Edgar Allen Poe het uitdrukt, dat geen sterveling ooit zijn waarachtigste gevoelens en gewaarwordingen onder woorden brengt of brengen kán? ‘De pen zou het papier verschroeien, verbrànden’, zegt hij, ‘als iemand het zou wagen, dit te doen!’......
Hoe het zij, al is de uiting dan ook niet volledig, door dagboeken en aanteekeningen verkrijgen wij dikwijls waardevol materiaal voor de menschelijke psychologie, - ook al moet Poe's My heart laid bare, volgens hemzelf een beetje cum grano salis genomen worden, evenals Charles Baudelaire's Mon coeur mis à nu......
En daarom, hoe eenvoudig ze ook mogen wezen, zijn wij dankbaar voor Félicien Bobeldijk's Jeugdherinneringen. We krijgen een goed beeld uit het kinderlijke dorpsleven, met zijn spelen en zijn amusementen, zijn dorpstypen en dorpsgebeurtenissen. De schilder zal ongetwijfeld pleizier van zijn werk beleven, en moge zijn succes zoo groot wezen, dat het voor vele anderen een aansporing wordt, om eveneens met een dergelijk werk voor den dag te komen.
Letterkundigen, schilders, toonkunstenaars, acteurs...... verplicht
ons aan u, kijkt uwe papieren, brieven, notities en andere bescheiden na, - want: wo ihr's packt, da ist's interessant! en bouwt een menschenleven voor ons op, of een kinderleven, en ge zult een hoogst belangwekkend en hoogst waardevol werk hebben gedaan, waarvoor uwe tijdgenooten, zoowel als het nageslacht u ten zeerste erkentelijk zullen zijn!
Want niet alleen voor de psychologie, - ofschoon dáárvoor natuurlijk in de eerste plaats, - maar ook voor de meer materieele zijde des levens zijn levensbeschrijvingen, autobiographieën van het grootste belang. Hoe zou de historiograaf behoorlijk zijn plicht kunnen doen, indien hij niet ter raadpleging de beschikking had over authentieke bronnen, als daar zijn: correspondentie, dagboeken, biographische aanteekeningen, waaruit hij, wat hij noodig heeft te weten komen kan over zeden en gewoonten uit bepaalde tijdsperioden, over de kleeding, over het eten, over den omgang tusschen ouders en kinderen of kinderen en ouders, de familie onderling en
| |
| |
tegenover het dienstpersoneel; over de huisinrichting, de meubelen; de school; den schouwburg; het concert; het reizen en de verkeersmiddelen, en nog duizenden dingen meer?......
* * *
Anticipeerende op mijn verlangen om levensherinneringen, autobiographische bizonderheden te bezitten van merkwaardige persoonlijkheden, ligt daar ook een geschrift voor mij, dat geschreven werd door de even beminde als beminnelijke tooneelspeelster Marie van Eysden-Vink, dat Mijn Tooneelleven heet, en dat werd uitgegeven met een fraai en welgelijkend portret der schrijfster.
In het woord vooraf vertelt ons mevr. van Eysden, dat zij er al dikwijls over gedacht had, haar tooneelherinneringen te boek te stellen, daar er haar al zoo vaak naar was gevraagd, doch dat zij dan weer dacht: Zou het wel de belangstelling van de lezers waard zijn?...... Veelbewogen was mijn tooneelleven niet, pikant zou het ook niet worden...... en litteraire waarde? och, hemel, neen!...... (maar door de litteraire waarde te veel naar voren te brengen, kon de menschelijke waarde van uw werk wel eens zijn ingeboet, mevrouw van Eysden! vertel ons, ja, doe niets anders dan vertellen van wat er al zoo gebeurd is in uw leven op de planken, en doe dat (zooals u het hebt gedaan), met de u eigen argelooze onschuld, uw innig beminnelijken, als kinderlijken eenvoud, uw aangenaam-sobere natuurlijkheid...... en we zullen u lezen en van uwe spontane, eerlijke uitingen genieten, en u erkentelijk wezen voor wat u ons gegeven hebt!)
Den doorslag tot het opschrijven van haar mémoires gaf aan mevr. van Eysden de overweging, dat het Suppletiefonds van het pensioenfonds voor oude Nederlandsche Tooneelisten er héél slecht voor staat. Hier zou zij wellicht kunnen helpen; als zij nu toch haar leven ‘achter de coulissen’ eens liet zien, dan was zij bereid de helft der zuivere opbrengst van haar boek te storten in het Suppletiefonds. Gedreven door het goede doel heeft zij haar herinneringen in het licht gegeven, in een eenvoudigen, maar keurigen vorm, en een Comité ter Aanbeveling, onderteekend door Mr. P. Droogleever Fortuyn, Burgemeester van Rotterdam; Mr. S.J.R. de Monchy, Burgemeester van 's-Gravenhage; Cor van der Lugt Melsert, Voorzitter van het Alg. Pensioen- en Suppletiefonds van
| |
| |
Ned. Tooneelisten; Mr. B.I.D. Zubli, Oud-Voorzitter Nederl. Tooneel-Verbond, Afd. 's-Gravenhage en Henri A. van Eysden Jr., Secretaris van het Propaganda Comité hopen ‘dat de sympathieke geste van Mevrouw Marie van Eysden-Vink veel belangstelling zal ondervinden, en zij spreken den wensch uit, dat het boekje “Mijn Tooneelleven” veel zal worden verkocht.’ Beide wenschen zullen, dunkt mij, wel ten ruimste worden vervuld, indien men in aanmerking neemt, de ontzaglijke populariteit (thans geboekstaafd op vele bladzijden), die mevrouw van Eysden, bij haar optreden steeds ondervond!
Het leven op en (vooral) achter het tooneel heeft voor elken leek een groote charme, en men interesseert er zich ten zeerste voor. Hoe begint een carrière? Hoe geraakt men tot beroemdheid? Wat zijn de gevoelens, die men bij het optreden ondervindt? Met welke moeilijkheden heeft men te kampen? Op welke wijze uit zich de waardeering van het publiek? Hoe is de omgang met collega's? Op welke wijze openbaart zich een talent? En hoe ontwikkelt zich dat? Is het tooneelleven inspannend en zwaar, en vindt het, behalve de gewenschte appreciatie van het publiek, ook nog de belooning in zichzelf?
Op al deze en op nog vele andere vragen antwoordt het boek van mevrouw van Eysden-Vink. Maar vóór alles komt de lieve, opgewekte, beminnenswaardige persoonlijkheid van de auteur er in naar voren. Wij beseffen, dat Marie van Eysden altijd een alleraangenaamste kameraad moet zijn geweest, volkomen vrij van jalousie de métier (hoe vol waardeering spreekt zij steeds over hare collega's!) en altijd bereid om te helpen, om een situatie te redden, en om óp te gaan in een prettigen omgang met anderen; zich nooit op den voorgrond te plaatsen, zelfs niet toen zij Directeursvrouw was, ieder het zijne te gunnen, het werk te doen om het werk, de kunst lief te hebben om de kunst.
Bij al haar capaciteiten, die zoo ongemerkt uit de bladzijden te voorschijn komen (ondanks haarzelve, want de schrijfster bezit geen grein ijdelheid, zelfverheffing of pedanterie, en alles wat zij vertelt van haar gevierd zijn, vertelt zij in de liefste naïveteit en in de warme dankbaarheid haars harten) heeft Marie van Eysden er één vergeten te vermelden, namelijk dat zij ook een voortreffelijke zangstem bezit, en ik vind het aardig om hier te berichten, dat
| |
| |
ik het ben geweest, die deze gave van haar tot openbaring heeft gebracht. Het was, toen zij mij de eer aandeed, te willen optreden in mijn blijspel met zang: Wie?! dat onder de auspiciën van het Hofstad Tooneel (met muziek van Charles Heynen) hier en elders een dertigmaal ten tooneele is gebracht. Toen heeft mevrouw van Eysden gekwinkeleerd dat het een aard had, en daardoor niet weinig bijgedragen tot het succes van mijn werk, waarvoor ik haar nog altijd erkentelijk ben, en aan de nauwere kennismaking met haar, gedurende repetities, en in de zaal en achter de schermen en in de kleedkamer bewaar ik steeds de liefste herinneringen. En daarom ben ik dubbel blij met uw boekgeschenk, lieve mevrouw von Eysden, en ik twijfel er niet aan, of uwe uitgave zal het gewenschte resultaat erlangen!......
J.K. - R.v.S.
|
|