| |
| |
| |
Het paradijs bestaat
blijspel in drie bedrijven door Hendrik van der Wal.
(Vervolg van blz. 132).
Zesde tooneel.
Als zij de deur heeft gesloten, blijft Amelie even staan. Ze zucht,
wischt een traan weg. Dan beheerscht ze zich; richt het hoofd op;
gaat naar de boeken-standaard om een boek te zoeken.
Op hetzelfde oogenblik hoort men in het vertrek achter de vleugeldeuren snelle schreden; daarna een luide lach. Amelie ziet op. Als na een oogenblik 't lawaai opnieuw begint, gaat zij naar de vleugeldeuren, waarvan zij er een wijd opent.
Men ziet in het aangrenzende vertrek. Cecile houdt Indra's hoofd in haar handen gevangen en trekt hem naar zich toe. Hij geeft haar de verplichte kus.
Amelie kijkt ontzet naar wat er gebeurt, uit een gil, steekt haar handen in de hoogte; keert zich af, wankelt.
Indra, die een moment verslagen staat, rukt zich los, schiet toe en weet haar juist op tijd in zijn armen op te vangen. Hij geleidt haar naar de fauteuil bij den divan, waar hij haar plaats doet nemen.
Cecile is, niet wetend wat zij doen moet, het vertrek binnengekomen. Indra geeft haar een imperieuzen wenk heen te gaan. Zij keert zich naar de vleugeldeuren.
(nog eens omziend; in zich zelf mompelend)
Zìjn we vet?
(Ze verdwijnt, heup-wiegend; sluit de deur achter zich)
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
(die Amelie heeft verzorgd, staat gebogen over haar neemt haar hand; zacht)
Gaát 't iets béter?
(loost na een oogenblik een diepe zucht, opent haar oogen, ziet hem even zonder begrip aan, komt dan tot bewustzijn van de situatie; rijst plotseling overeind).
(een snelle beweging met zijn handen makend; half berispend, half smeekend)
.... Waarom blijft u niet zitten?
(grijpt met haar hand den rug van de fauteuil; na een oogenblik)
Voor wat ik u te zeggen heb, kan ik wel staan. - Morgen wordt het huis gesloten. Ik ga, voor langen tijd, op reis.
(een gebaar)
U wilt me dus.... op een schìjn veroordeelen?!
(neemt een houding aan, of hij bereid is onmiddellijk heen te gaan).
(even opziende)
Ik hoor u aan.
(correct blijvend)
Als u me niet.... de deur hadt gewezen, zou ik u gezegd hebben dat ik,
(lichte nadruk)
nog meer dan u, betreur wat hier voorviel. - 't Is niet míjn schuld.
(ziet hem even aan)
U bent niet eens.... ridderlijk.
(ziet haar aan)
U bedoelt, dat ridderlijkheid een man, onder àlle omstandigheden gebiedt, de schuld op zich te nemen?
(schudt het hoofd)
In dit geval heb ik hóoger plichten.
(eenvoudig, maar met beteekenis)
Ik sta voor iemand, tegenover wie ik, onder géén voorwaarde, de geringste smet op mijn wapenschild kan dulden.
(ondanks zich zelve éven geïmponeerd; dan, na een oogenblik, toch weer licht-sarcastisch)
U wilt dus zeggen, dat zij u dwong -?
(sober gebaar)
Ze dwóng me.
(na een oogenblik)
Vanochtend ontmoette ik haar in den tuin. Ik schròk, dat een vrouw, die ik indertijd, toen ik af en toe nog schilderde, als model gekend had, hièr in huis was gekomen. Ik deed, of ik ze niet herkende. Dat heeft haar geprikkeld. Uit plaagzucht dwong ze me.... wat al te zeer terug te komen op mijn reserve.
(wendt zich langzaam van hem af)
U dúrfde dus niet te weigeren.
| |
| |
Ik dúrfde niet.... omdat ze anders, vandaag of morgen, bij u mijn verleden in discrediet zou hebben gebracht.
(na een oogenblik)
Ik zie nú, dat ik verkeerd heb gedaan er inijn eer in te stellen, voor u, zoo blank mogelijk te schijnen. - En tòch betreur ik 't niet!
[Even stilte.]
(bij het tafeltje staande; half als voor zich zelf; ontroerd)
Mijn nichtje heeft zooeven, misschien voor goed, het huis verlaten. Ik dank God, dat 't kind tenminste dàt niet heeft kunnen zien.
(ziet verrast en zeer geïnteresseerd op)
Heeft uw nichtje....?
Mijn nichtje is van me weggegaan.
(na een oogenblik, plotseling)
Vergunt u me nog éen vraag?
(zonder het antwoord van Amelie, die met haar rug naar hem toegekeerd staat, af te wachten, gaat hij een paar schreden op haar toe; smartelijk en teeder)
Hoe is 't mógelijk geweest, dat een válsche schijn, een zinsbegoocheling alles te niet kon doen - die heele realiteit van zoo veel maanden púre samenwerking?
(nog een schrede; met veel expressie)
Van òns werk?
(heeft het hoofd gebogen; stil-vloeiende tranen; na enkele oogenblikken)
Ik wéet 't niet.
(na een oogenblik het wagend zijn hand zacht op haar schouder te leggen)
Ìk weet de reden.
(zacht maar met beteekenis; zijn hoofd dicht achter haar hoofd)
Omdat u me, niet als Leeraar, maar als màn die kus niet kon vergeven.
(richt het hoofd op; keert zich dan plotseling tot hem - een fel gebaar)
Hoè dúrft u?!....
(dan gaat ze, plotseling, als vlucht ze, naar een fauteuil, laat er zich in neervallen, haar armen op de leuning, haar gezicht in haar handen verbergend).
(volgt haar na een oogenblik, knielt neer aan de zijde, waarheen zij gericht zit; zacht)
Kun je me vergeven, dat ik dít gewaagd heb?: ons aan onszelf te openbaren?
(dan met groote teederheid haar naam uitsprekend)
Amelie....
(hij maakt een gebaar, of hij haar in zijn armen wil sluiten, doch hij staat snel op)
Ik ga....
(Amelie weent)
òf....
(zich over haar buigend)
zal ik blíjven?
(keert zich, met betraand gezicht, tot hem).
| |
| |
(heft haar uit de fauteuil tot zich op, neemt haar in zijn armen)
- Het Paradijs....
(met tot hem opgeheven hoofd)
.... bestaat!
[Zij verbergt het hoofd aan zijn borst.]
Scherm.
| |
Derde bedrijf.
Zelfde decor. Tijd: anderhalve week later; 's middags twee uur.
| |
Eerste tooneel.
Trijntje komt door de vleugeldeuren, die ze achter zich sluit, met een dienbak, waarin overblijfselen van een lunch. Ze zet de dienbak neer; verplaatst een paar borden en schalen, waarvan ze even de deksels aflicht.
(in zich zelf pratend)
Daarover hoeven we ons geen zorg te maken - en over 't slapen ook niet. Heere nee.
(vouwt een servet op)
Maar meneer Henk is nog altijd niet naar Parijs en toch komt-ie niet. En freule Pinkie item
(schudt 't hoofd).
[Zij neemt de dienbak op en wil er mee heen gaan (rechts), als Amelie door de tuindeur binnenkomt, een boek en een parasol in de hand.]
| |
Tweede tooneel.
(zich als het ware excuseerend)
Ik heb meneer maar op bed bediend - zooals de freule 't gezegd had.
(vage glimlach)
Dat's goed, Trijntje,
(boek en parasol wegleggend)
Is hij al gekleed?
Meneer was zich aan 't scheren, toen ik afnam.
Meneer van Doren sláapt een beetje lang, Trijntje - maar hij studeert ook tot laat in den nacht.
O Heere - ìk zeg er niks van.
| |
| |
(als Trijntje de deurknop al in de hand heeft)
Zeg aan Gijs, dat hij zoo gauw als hij weg kan, liefst nu dadelijk, de boodschappen doen moet.
(met een handgebaar om het haar nog eens goed in te prenten)
Vanavond is er géen bijeenkomst.
| |
Derde tooneel.
Amelie tikt op een van de vleugeldeuren; opent ze.
[In het vertek, dat zichtbaar wordt, staat nu een zeer groote, zeer breede divan met heel veel kussens. Indra draagt, als in de vorige bedrijven, een Oostersch kostuum. Hij ligt op zijn rug, zijn handen onder zijn hoofd gevouwen; rookt een sigaret.]
(even bezorgd naar hem ziende)
Je bent toch niet ziek?
(haar plotseling aanziend)
Misschien wel....
Rook dan niet!
(Zij wil hem de sigaret uit den mond nemen.)
(zich verdedigend)
Eén sigaretje!
(naar een metalen schaal, naast hem, kijkend)
De aschbak ligt vól.
(gecontrarieerd; schouderbeweging)
- Och....
(hij wendt 't hoofd af).
(na een oogenblik)
Wat voel je dan?
(loom)
Moe - dóód moe....
(die hem scherp heeft bezien)
En je ziet er zóo frisch uit!
(een vaag geluid; een schouderbeweging).
(plotseling)
Heb je het licht hier aan? 't Is buiten zóó'n heerlijke dag!
(Ze gaat terzijde; 't licht wordt uitgeknipt, 't geluid van een gordijn, dat opgetrokken wordt.)
(terwijl zij bezig is)
Je eet immers goed?
| |
| |
(plotseling)
En toch bèn ik niet goed.
(gooit zijn sigaret weg, trekt nog een kussen onder zijn hoofd).
(die weer bij het rustbed is gekomen)
Wat heb je dan toch?
Ik heb rust noodig, Melie....
(loom)
véel.... rust....
(laat zijn oogen toe vallen).
Enkele dagen geleden....
(zij begint bijna te huilen, maar houdt zich goed).
(met gesloten oogen - ‘zachtmoedig’)
Ja? -
Enkele dagen geleden was je nog zóo goed.
Ik heb 't láng voelen aankomen, Meeltje.
(even stilte)
Zal ik hier komen zitten en je wat voorlezen uit de Bhagavad-Gita?
(even zijn oogen open van schrik - dan als 't ware smeekend)
Rust, Melie.... rúst....
(na een oogenblik)
Je blijft dus.... slapen?
(een beweging of hij zal opstaan; martelaarshouding)
Ik zal wel ópstaan, Meeltje....
(snel)
Nee -
(ondanks zich zelf, eenigszins scherp)
Overspan je nièt.
(ziet haar met wijd-open oogen aan; na een oogenblik, met veel uitdrukking)
Wat kan jìj hárd zijn.
(ontroerd, maar zich beheerschend)
Ik ben niet hard. Ik trek alleen.... uit wat ik zie.... een conclusie.
(ziet haar aan)
Wat zie je dan?
(na een oogenblik, zoo beheerscht mogelijk)
Dat je, sinds we in stilte verloofd zijn, veranderd bent, als een blad aan een boom.
(half overeind komend)
Ik? - Veranderd?
(met trillende lip)
't Lijkt wel of je.... in die tien dagen - dertig jaar ouder bent geworden.
(laat zich weer achterover vallen; wanhopig)
Zié je dan niet dat de overspanning van ons werk en àl de emoties zich wreken?
(haar ontroering wegslikkend)
Ik zie alleen, dat je een week geleden nog kerngezond was en nu tot niéts meer in staat.
(plotseling zich niet meer beheerschend)
Dat je, als ik er ben, kláagt en - als je alleen bent, op den divan sláapt! Dat je
| |
| |
vandaag al geen samenkomst meer wou houden! En dat je, in de toekomst, hoe langer hoe minder zult willen doen!
(met haar ge zicht in de handen komt zij snel naar de kamerdeur)
Ons werk. Ons wérk.
(die overeind gekomen is en, zittend, haar aanstaart)
Méeltje!
[Maar zij gaat heen, naar rechts. Af.]
| |
Vierde tooneel.
Indra, een gezicht zettend, of hij van de verwondering niet kan bekomen, rijst werktuigelijk heelemaal overeind. Hij ziet naar de zijde, waar Amelie verdwenen is.
(staande)
Nee maar!....
(hij komt automatisch naar de voorkamer)
Als dat zóó moet gaan....!
[Pinkie kijkt door de geopende tuindeur.]
| |
Vijfde tooneel.
U kijkt me aan, of ik een spookverschijning ben!
(lach - op hem toekomend)
Klopt er iets niet?
(zijn tegenwoordigheid van geest herkrijgend)
't Klópt hier zelfs maar al te góed!
(zijn bedoeling niet begrijpend)
.... Hoe zoo?
Onder andere: dat u juist komt.
(neemt haar hoed en handschoenen en gaat ermee naar het tafeltje).
(zeer verbaasd naar hem ziende)
Ik wist wérkelijk niet...
(zij zwijgt).
(ómziende, terwijl hij hoed en handschoenen neerlegt)
.... dat zoo'n izegrimmige profeet nog wel eens hoffelijk kan zijn? - Dacht u dat niet?
Zoo iets, ja.
(Zij lachen allebei.)
[Zij gaat naar de fauteuil bij de sofa.]
(ziet haar verwonderd na)
Komt u hiér zitten?
(zich omwendend)
Ik ben toch niet te veel?
(Een snel gebaar van Indra)
Na 't hoffelijk begin zou dat ook wel een heel erge teleurstelling geweest zijn.
(Zij gaat zitten.)
(oprecht)
Ik kon me alleen niet voorstellen, dat u bij
| |
| |
mìj komt zitten.
(glimlach)
Een oogenblik.
(Hij gaat snel naar de rustbank in de achterkamer, grijpt een houten doos met sigaretten, een aschbakje en lucifers; sluit de vleugeldeuren achter zich. Biedt Pinkie een sigaret aan - op den divan wijzend)
Màg ik? - U hebt me nooit verwend, freule Pinkie.
Als uw tante en ik nièt altijd samen waren geweest, zou ik u dus méer gezien hebben?
(lachje)
Dàt weet ik niet!
(buigt zich eenigszins tot haar voorover)
Zegt u maar eerlijk: u moest niets hebben van een zoo buitenissigen sinjeur, in zoo'n pij -
Die pìj deed er niet toe.
(lach; zijn oogen lichten even)
Dus 't éerste wel degelijk!
(even verlegen; dan een beetje koket)
Ik heb me gebéterd. Op een ontvangdag bij oom Han, waar iedereen me naar u vroeg, ben ik tot het inzicht gekomen, dat ik misschien iets verzuimd had.
Toen hebt u tegen u zelf gezegd: Zóo'n sensátienummer moest ik beter kennen!
(na een oogenblik; ernstig)
Toen heb ik tegen mezelf gezegd: misschien valt hij mee.
Ah-
(ziet haar aan)
- Nu, misschien vál ik mee.
(na een oogenblik)
Weet u wel, dat ik zelfs graag alles dáarvoor zou doen?
(ziet hem aan)
.... Alles?
(‘à bout portant’)
Wat moet ik doen?
(lachje; reserve)
Dat kan ìk u niet voorschrijven.
Nee.
(hij kijkt met gefronst voorhoofd voor zich)
Waarom hebt u niet al lang eens.... zoo open met me gesproken?
Ik heb eigenlijk nog niets gezegd.
(die niet op haar woorden heeft gelet; na een oogenblik)
Weet u wel, - dat 't bíjna een onrecht is iemand per se de gelegenheid te weigeren zich beter te laten kennen!
(lach, maar ernstig blijvend)
Ik bén boos. Ik wás 't al lang - maar ik weet nu pas: hoé erg!
| |
| |
Weest u maar liever weer hoffelijk.
Nee - beter oprecht. Als u me niet ontweken hadt, zouden we heel goede kameraden geweest zijn, freule Pinkie.
(na een oogenblik; zacht)
Zijn we niet.... vreeselijk érnstig, voor een eerste kennismaking?
(een gebaar)
U hebt gelijk - ‘words, words’
(na een oogenblik met een ‘au fond’ bitter, quasi-geresigneerd lachje)
Te laat.
(verbleekt even)
Wat bedoelt u daarmee?
Ik wou alleen maar zeggen: voor iets góeds is 't nooit te laat.
(schouderbeweging)
Een gemeenplaats! Maar wat noemt u goed?
(al haar moed bijeenrapend; hem in de oogen ziende)
Een andere gemeenplaats: Schoenmaker, blijf bij je leest.
(ziet haar even aan; dan snel)
Schilder, blijf bij je ezel. - Oom Henk....
(snel)
Als ik 't zelf niet zoo vond, zou ik 't niet gezegd hebben.
Waarom zegt u 't liever niet zoo als uw familie en ook u 't denkt: - hoû op met voor pias te spelen.
(snel, vóor Pinkie iets zeggen kan)
't Zit 'm niet in de verándering van métier - 't zit 'm in wat ik op het oogenblik dóe!
(knikt)
't Convenieert de familie niet dat tante Amelie zich druk maakt - en misschien nog belachelijk op de koop toe - met wat zij en de wereld veroordeelen.
(ziet haar aan)
Ik ben de schuld. Dus: ‘heraus.’
(met tact)
Oom Henk heeft u zijn steún aangeboden.
(voor zich neer ziende)
Poging tot uitkoop.
Dat is léelijk: 't zóo voor te stellen.
(schudt het hoofd; rustig)
Dat is zoo leelijk niet. Om 't geen uitkoop te maken zou ik zélf moeten verlangen 't penseel weer op te nemen.
| |
| |
(na een oogenblik)
Sóms heb ik 't gewenscht.
(Ziet voor zich.)
(zacht)
Dat kan ik me voorstellen.
(snel 't hoofd opheffend)
Dat kunt u nièt!
(weer voor zich ziende)
Daarvoor zoudt u me beter moeten kennen.
(gedempt)
Daarvoor ben ik immers juist hier.
(zich tot haar keerend)
Wilt u héusch den gemeden... pias een kans geven als mensch begrepen te worden?
Ik vínd u geen pias!
(na een oogenblik)
U bent.... wraakzuchtig.
(verteederde lach)
Weest u maar een beetje boos op me. - In elk geval is 't zóo beter
(gedempt)
dan de ondraaglijke onverschilligheid van zoo veel maanden.
(zakelijk)
Waarom kan ik me niet voorstellen, dat u soms weer wenschte te gaan schilderen?
Wel: dàt; maar niet: hoe, en waarom.
(ziet hem niet-begrijpend aan).
(opziend; plotseling)
U zegt, dat u me geen pias vindt.
(nadruk)
Maar u weet wel, dat een groot deel van de ‘wereld’ me zoo ziet!
(ziet hem aan; knikt dan).
(andere toon)
En weet u dat diezelfde wereld, door een te groote onverschilligheid, en uw tante, door een te groote.. belangstelling, me dien weg.... opgeholpen heeft?
(Hij ziet voor zich. Na een oogenblik, in herinnering)
In een wereldstad verloren zijn en geen kooper vinden voor je werk.... 's Nachts niet kunnen inslapen - en 's ochtends niet durven opstaan, omdat je angst hebt voor den dag, die begint.... en
(vaag gebaar)
omdat 't toch niet geeft....
(even stilte).
(stil-ontroerd; gedempt)
Oom Henk heeft 't me vertéld....
(zij steekt spontaan haar hand uit en drukt kameraadschappelijk even de zijne. Als Indra over een moment van verbazing heen is, buigt hij het hoofd en drukt er een kus op.)
(die haar hand heeft losgemaakt; zacht)
Maar is 't wel alléen de wereld.... en tante Amelie geweest? U hebt dít toch ook zelf zoo gewild.
| |
| |
(van zijn emotie weer ‘au fait’ komend)
Natuurlijk. Ook zelf. Het leven in deze vier maanden is, ondanks alle moeiten, een groote vervulling voor me geweest. 't Bevredigde mijn.... Oostersche fantasie, die ik van mijn moeder erfde, en 't succes gaf me zelfvertrouwen. Als ik op 't podium stond en de menschen me.... bewonderend aangaapten, had ik soms een gevoel of er iets aan me werd goedgemaakt. Vindt u niet, dat ik tegenover u eerlijk durf zijn?
(knikt)
En toch waren er oogenblikken.... dat u weer verlangde schilder te zijn?
(knikt, zonder haar aan te zien).
(na een oogenblik; bescheiden)
Waarom zwijgt u?
Omdat 't maar beter is daarover niet te praten.
(niet begrijpend)
En daarover zouden we 't juist hebben.
(ziet hem aan, met candeur)
U moet, tot 't einde toé, éerlijk durven zijn.
(een groote emotie met moeite beheerschend)
Ik zál 't zijn - op uw verantwoording.
(ziet hem geïntrigeerd aan, knikt even).
(weer eenigszins voorover buigend)
Er wáren oogenblikken, dat alles me voorkwam als een.... vertooning, - dat ik me als een schijngestalte voelde en mijn oude gedaante terugwenschte.... omdat ik voelde dat voor éen dit alles een beletsel was me te kénnen.
(heeft gespannen geluisterd - bij de laatste woorden schrikt ze even).
(zonder op te zien)
Een, die zóo wreed was, dat ze 't maandenlang kon volhouden me niet als mensch te laten gelden.
(eveneens in groote, ingehouden emotie)
Wréed? -
(maakt een beweging of hij wil opstaan en heengaan,
doch bijft zitten; plotseling)
En toch: zóo lief, zóo dapper, zóo heelemaal zich zelf, dat ik al mijn succes verwenschen kon om haar, - dat ik met haar wide vluchten om, waar ook, een nieuw leven te beginnen.
[Ze zijn beiden opgestaan. Hij heeft haar hand gegrepen, die zij tracht terug te trekken.]
(Slot volgt.)
|
|