De Nieuwe Gids. Jaargang 50(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 178] [p. 178] Nachten door Hélène Swarth. I. Twijfel. Toen lag ik roerloos, in den zwarten nacht, De leden zwaar, als vol gesmolten lood En de oogen star, wijl, wreed, de slaap me ontvlood En stil de mond, te moe voor bede of klacht. En 'k hoorde een stem: - ‘Nu 't leven u verstoot, Nu gij van 't zijn geen wonder meer verwacht, Maar torst den tijd gelijk een slaaf zijn vracht, Verwacht gij, dwaze, een wonder van den dood? Nu 't wankel lijf naar de aarde al dieper buigt, Waar 't eindlijk zal verzinken en vergaan, Verbeeldt ge een hemel, waar, verheerlijkt, juicht Uw ziel en de englen de armen rond u slaan En ge uit hun liefde weeldehoning zuigt? - Arm kind, vergrijsd in droom, ook dit is waan.’ [pagina 179] [p. 179] II. Wanhoop. Wild zijn, dien nacht, terwijl de sterre' ontloken, Uit ondergrondsche holen, waar, bedwongen, Ze aan keetnen lagen, die aan scherven sprongen, De dieren van mijn wanhoop losgebroken. Hoe diep ik, toen zij dreigend tot mij drongen, In donzen donker schuilend lag gedoken, Met klauwen fel werd strenge straf gewroken, Met tanden scherp en bloedbegeer'ge tongen. Geen bede om hulp, geen smeekend handenvouwen, Geen Christusnaam, geen kindervroom vertrouwen, Geen licht, geen wierook kon hun toorn bezweren. Geen engel kwam mij redden uit hun klauwen, Ik bleef hun prooi en kon mij niet verweren. Ik lag verslagen, in het morgenblauwen. [pagina 180] [p. 180] III. Vlam in den nacht. Verban mijn vreezen, O vlam gerezen Uit bleeke was, Met rein geflonker In ijslijk donker, Waar angst in was! In 't zwarte duister, Waar 'k bang beluister Mijn schreiend hart, Met klare stralen Mijn ademhalen Bevrijd van smart. Zoo mooi die goudvonk Als boven 't woud blonk Die lieve ster, Een vredebronne, Een zweem van zonne, Maar niet zoo ver. Uit zomerbloemen Met droomig zoemen, Hoe dapper las De vlijt der bijen, Uit blijde weien Die blanke was! Nu wil ik droomen Van lindeboomen, Vol trouw geruisch En wedervinden Wie teeder minden Me in 't oude huis. Vorige Volgende