| |
| |
| |
Mary Webb
door
Petronella van Hogendorp
Waar van de grootste aller Engelsche schrijfsters sprake was, werd tot voor korten tijd immer nog over de betrekkelijke verdiensten eener George Eliot of Jane Austen, over Christina Rosetti of de gezusters Brontë gestreden. Noodgedwongen noemde men deze sterren eener vorige eeuw, wijl geen van hare modernere zusters zich vooralsnog tot een figuur van meer dan nationaal belang scheen te zullen ontwikkelen. Wel was talent in overvloed aanwezig. De schrijfkunst zelve stond op een hooger peil, en jaarlijks vond de geestelijke maalstroom van ons tijdperk een stijgend aantal knappe vertolksters. Dat geen van deze echter tot het diepst van de menschelijke ziel was doorgedrongen, kwam, omdat haar daartoe niet slechts de ervaring ontbrak, doch bovenal de eenvoud, en het genie om dit ervaren in blijvenden vorm te gieten.
Sedert dien is echter een nieuwe ster aan den horizon verschenen, een schrijfster die ervaring en genie beide in overvloed bezat. En hoewel Mary Webb tijdens haar leven nooit den bijval heeft gekend, die menigen jongen schrijver heden, zoo vaak ten koste van zijn werk te beurt valt, zoo wordt zij zes jaren na haar vroegen dood terecht onsterfelijk geheeten. Een toenemende schare bewonderaars, onder wie wij van Engelsche zijde slechts Barrie, Chesterton, Rebecca West, Stanley Baldwin, W. de la Mare en Buchan willen noemen, heeft haar werk geprezen. Doch terwijl dit werk zoowel in Frankrijk als in Duitschland, Zweden en Italië, kortom overal waar het ook in vertaalden vorm is doorgedrongen, een steeds grootere mate van belangstelling
| |
| |
wekt, hebben in ons land vooralsnog slechts twee van Mary Webb's romans, met name Precious Bane (Kostbaar Gif) en Gone to Earth (De Vos Duikt Weg) het licht gezien. Golden Arrow, in vele opzichten het meest karakteristieke van al hare werken, wacht nog op een vertaling.
De eerste levensbeschrijving van Mary Webb, door een harer bekenden Mej. Hilda Addison verzorgd, verscheen in 1931, weldra gevolgd door een min of meer officieele biografie, het werk van Thomas Moult, welke in 1932 gevoegd werd bij de reeks smaragdgroene deeltjes, die Schrijfsters ‘Collected Works’ bevatten. Wij volgen er de geleidelijke ontwikkeling van een merkwaardig talent, en steeds weer komt de vraag bij ons op: wat is in het licht van dezen stijgenden bijval de werkelijke plaats van Mary Webb in de letterkundige wereld? Hebben de critici en het publiek gelijk, wanneer zij aan deze vrouw een plaats toekennen onder de onsterfelijken, of mogen zij, wat vaak gebeurt, zelfs verder gaan en haar recht aanvoeren op den allerhoogsten rang onder Engelsche schrijfsters? Gedurende haar leven vrijwel onbekend ligt haar naam ieders thans op de lippen. Wat is hiervan de oorzaak?
Het antwoord valt niet ver te zoeken. Haar werk is geniaal, niet zoozeer om de mystieke eigenschappen, die het met dat van anderen gemeen heeft, doch veeleer wegens de grootere mate van levenskracht, van een dieper, voller wezen, die daaruit opwelt. Dank zij haar merkwaardige literaire gave wist Mary Webb dit diepere bewustzijn ook zuiverder dan anderen te vertolken. Want ‘zij bezat in een bijzondere mate de gemeenschap met het universeele leven, en wat haar tot schrijven drong was haar hartstochtelijke wensch, deze “wondere zoetheid” met anderen te deelen.’ Bovendien blijft haar proza steeds edel en voornaam, haar gebruik van het plaatselijk dialekt is nimmer overdreven, en aldoor komt haar gezonde humor boven. Juist omdat zij zoo diep wist door te dringen tot de kennis van 's levens innerlijke waarden, verdient zij in de letterkundige wereld hooger te worden aangeschreven dan George Eliot of Jane Austen, hare voorgangsters onder Engeland's ‘klassieke’ schrijfsters. Want hoewel zij met deze twee gelijk staat wat stijl en taalbeheersching betreft, en in haar merkwaardige gave intens
| |
| |
levende figuren te scheppen, zoo slaan toch haar wortels dieper door tot in de grondslagen van het kosmisch begrip. Daarin ligt haar groote kracht, het zoo persoonlijke element van hare kunst en tevens haar superioriteit niet alleen boven hare voorgangsters, doch ook boven hare tijdgenooten. Zij mag romanschrijfster zijn geweest: bovenal is zij een denker, een van de groote mystieken van onzen tijd, wier bijdrage tot de studie van het levensvraagstuk een sterker licht werpt naar den horizon der eeuwigheid.
Over het leven van Mary Webb valt weinig nieuws te verhalen, want eentoniger en meer teruggetrokken bestaan kan men zich moeilijk indenken. Het belangrijkste is zonder twijfel het gestadige ontwikkelingsproces van een geest, die reeds vroeg tot rijpheid was gekomen en waarvan de stille, haast heimelijke bloei nergens zoo duidelijk als juist in haar werken te volgen is. Moult plaatst Mary Webb dan ook in haar juiste omgeving, wanneer hij het rustige, dorpsleven schildert, dat met zijn wereld van bloeiende heggen en breede, sombere plassen, zijn donker hout en onbedorven weiland voorgoed uit onze gewesten is verdwenen. Want in 1881 in Shropshire geboren, bracht de schrijfster haar eerste levensjaren reeds in de streek door, waar haar vader, het type van den ouderwetsch-vromen en wel willenden dorps-onderwijzer, met zijn gezin steeds van het eene gehucht naar het andere werd verplaatst. Haar eigen werk is van de vreedzaamheid van dit bestaan geheel doordrongen. Nooit zou Gladys Mary Meredith, zooals zij toen heette, deze wonderschoone landstreek met haar zacht-glooiende heuvelen, haar eenzame meren vergeten. En toen zij op een-en-dertig jarigen leeftijd ook zelf met een onderwijzer, den heer H.B.L. Webb, in het huwelijk trad en zich een tijdlang met het stadsleven moest tevreden stellen, hunkerde zij voortdurend naar het Shropshire, dat zij zoo hartstochtelijk liefhad, en waaraan zij hare gansche inspiratie was verschuldigd. Dat zij reeds vijftien jaren later aan pernicieuze anaemie zou sterven, was minder aan een zwak gestel en een overdreven teergevoeligheid omtrent haar werk te wijten, dan aan de voortdurende ontberingen, die zij zichzelve in haar ongeloofelijke gulheid jegens anderen had opgelegd. Wel begonnen de critici tegen het einde gunstiger over haar boeken te oordeelen, doch niettegenstaande den uitbundigen lof in 1927 door den toen- | |
| |
maligen Prime Minister Stanley Baldwin aan haar voor twee jaar verschenen
Precious Bane toegekend, raakte haar naam slechts zóó langzaam bekend, dat van geen enkel harer boeken meer dan een duizendtal exemplaren werd verkocht. Thans is dat anders en zijn haar gedichten in menige bloemlezing, hare romans op elke boekenplank aanwezig. De tijd, die veel goedmaakt, heeft den naam van Mary Webb in de Engelsch-lezende wereld tot een spreekwoord gemaakt.
Wie nog verdere bijzonderheden verlangt behoeft slechts haar boeken op te slaan. Moult beschouwt Golden Arrow bijvoorbeeld als een voorstelling van Mary's omgeving, Precious Bane als haar eigen lijdensgeschiedenis, haar streven naar een hooger bewustzijn, terwijl Gone To Earth volgens hem voor een jeugdportret mag doorgaan. En wanneer wij in elk van deze werken figuren uit Schrijfsters onmiddellijken kring herkennen, menschen die hoog uitsteken boven de banale marionetten der moderne roman-literatuur, omdat zij in hun onbewusten eenvoud vanzelf tot een zuivere, alomvattende levenswijsheid zijn gekomen, hebben wij dit voorrecht aan Mary's eigen levensopvatting, haar eigen houding tegenover het dagelijksch gebeuren van een ieders bestaan te danken. Moult zegt van haar ‘dat zij tot het werkelijk mysticisme dichter is genaderd dan het meerendeel der menschheid’, terwijl zij tevens als romanschrijfster het groote doel van den roman als kunstvorm opnieuw heeft vastgesteld: ‘het ware leven uit te beelden, met zijn eeuwigdurenden strijd tusschen het geestelijke en het stoffelijke.’ Dat zij hierin beter is geslaagd dan menig ander, komt omdat zij, gedragen door haar intens geestelijk leven steeds boven het menschelijk gedrang verheven stond. Haar verfijnd begrip, haar diepe kennis van de Kosmische Eénheid deed haar de bergtoppen aller ervaring bereiken, terwijl haar intens medelijden haar telkens weer naar de vlakte deed afdalen.
Naast Prue Sarn blijft de figuur van John Arden haar grootste schepping. In dit geïdealiseerde portret van haar vader ligt trouwens haar eigen credo verborgen, de overtuiging dat een liefdevol hart steeds de zuiverste spiegel der Eeuwigheid moet zijn. Ook John Arden had door zijn kennis van de natuur een diepe levenswijsheid opgedaan. ‘Zijn gelaat plooide zich in een vriendelijken glimlach met het gemak waarmee een beek door
| |
| |
hare bedding vloeit’, doch zijn oogen stonden ‘door het langdurig staren naar een onbereikbare Schoonheid’ vol droef verlangen. Zijn lach was die van ‘een oud man, die levenslang nooit moedwillig kwaad of zelfbewust goed heeft gedaan, en die door zijn eenvoudige liefde voor alle schepselen even hoog boven goed of kwaad verheven staat, als zijn eigen woning hoog boven de vlakte is gelegen.’ Zoo kon Mary ook zelf lachen. Niet uit gebrek aan vroomheid - want vroom was zij als meisje ook geweest - doch omdat de lach bij haar uit een diepere bron voortkwam, uit een bron van innerlijke vreugd. Naarmate zij haar blik over een wijdere uitgestrektheid liet dwalen, werd zij evenals John Arden, die geen behoefte meer had aan een zedelijk stelsel ‘omdat zij, die in de zonnelanden vertoeven, geen vuur van noode hebben.’
Haar enkele voortreffelijke gedichten en de bundel novellen, die tijdens haar leven reeds in verschillende tijdschriften werden opgenomen, doen geen afbreuk aan den roem door haar romans verworven. Zij leggen integendeel sterker nadruk op de zeldzame teergevoeligheid van een natuur, die reeds als kind de behoefte had zich bij elke belangrijke gebeurtenis spontaan in dichterlijken vorm te uiten. Wie zal ooit de grenzelooze droefheid van The Name Tree vergeten? De twee korte bladzijden van Palm, die onovertroffen zullen voortleven, of de sobere eenvoud van Over the Hills and Far Away, waar het enkele woordje ‘bide’ glinstert als een kostbaar juweel?
In een artikel, meer speciaal aan hare poëzie gewijd, schreef de schilder Adrian Bury, destijds werkzaam aan de English Review, over zijn eerste ontmoeting met Mary Webb het volgende: ‘Bij Mary Webb viel geen spoor van de onduidelijkheid te bekennen, die zoovele mystieken kenmerkt. Zij bezat integendeel een merkwaardige gave om de meest verfijnde waarheden hetzij schriftelijk, hetzij in het dagelijksch gesprek, in glasheldere taal uit te drukken. Nooit heb ik bij iemand anders zulk een mate van intuitie gekend: het was alsof zij een anders gedachten raden kon, en het was juist deze gave, die haar zonder onderscheid van stand of levenskring, onmiddellijk toegang verschafte tot de harten van allen, die met haar in aanraking kwamen. Haar vriendelijke en barmhartige natuur wist immer opnieuw de liefde
| |
| |
en het vertrouwen der eenvoudigste, meest onwereldsche menschen te veroveren. Wie Mary Webb kende, schonk haar spontaan zijn vertrouwen, omdat haar natuur in den waren zin van het woord liefderijk was, en onmetelijk als de bron van haar sympathie. Wanneer zij evenwel jegens menschen of omstandigheden een sterke antipathie koesterde, dan bleek ook dit gevoel diep en onveranderlijk. Van wreedaardigheid, in welken vorm ook, had zij zulk een afschuw, dat ik haar menigmaal bij het hooren van een bijzonder opvallend staal van onverdraagzaamheid of brutaliteit heb zien verbleeken. Daarbij kon zij noch op maatschappelijk noch op godsdienstig gebied de minste schijnheiligheid voelen.
‘Mary Webb bezat het hart van een dichter, het oog van een natuurkundige en voor de kleinste natuurverschijnselen een nimmer-falend geheugen. Was het om de Schoonheid te doen, dan ontging haar geen enkele bijzonderheid en het mocht dan ook als een zeldzaam voorrecht gelden, haar met een eigenaardig zachte en treurige stem van bloemen en vogels te hooren vertellen, of van den stilzwijgenden moed der boerenbevolking. Steeds kwam haar gevoel voor humor te voorschijn, en wanneer zij op dreef was, kon zij soms met de grootst mogelijke levendigheid een voorstelling geven van een harer figuren, waarbij zij dan zonder aarzelen of verlegenheid het plaatselijk dialekt placht aan te voeren. Eens vroeg ik haar, hoe zij aan zulk een voortreffelijken stijl kwam. Het antwoord luidde, dat zij soms maanden lang met een verhaal rondliep, terwijl zij in haar hoofd onafgebroken aan het opbouwen, verzinnen of veranderen was. Het kwam mij voor, dat het werk dus om zoo te zeggen in zijn geheel bestond, voordat zij de pen ter hand nam. Wanneer het zoover was, kon zij uren achtereen als betooverd zitten schrijven, om dan tenslotte uitgeput van haar werk op te staan. Hoewel zij tijdens haar leven nooit de waardeering heeft gekend, die haar toekwam, geloof ik toch dat zij tegen het einde wel degelijk het groote van haar werk heeft ingezien. Daarom heeft de lof van een klein aantal scherpzinnige critici haar laatste levensjaren mogen verwarmen, en op een keer vertelde zij mij dan ook met hoeveel pleizier zij juist een brief van Thomas Hardy had ontvangen, aan wien men een van hare boeken had voorgelezen.’
| |
| |
Aan Mej. Addison, haar eerste biograaf, zijn wij een verderen kijk op Mary's geestelijk leven verschuldigd. Hieruit blijkt dat zij, zooals met vele kunstenaars het geval is, een dubbel leven leidde, ‘het ééne een dappere strijd tegen een bij uitstek slechte gezondheid, aan herhaaldelijke aanvallen van zenuwachtige neerslachtigheid en overdreven teergevoeligheid gekoppeld; hier kwam nog bij de welwillende zelfopoffering, waardoor tijd en geld steeds ten bate van anderen werden besteed. Het àndere, een kunstenaarsleven - tevens dat van een ziener - kortom, het leven van een geestelijk genie. Zij behoort dan ook tot het kleine aantal werkelijk mystieken, wier begrip van de eeuwige waarheden hen reeds op dit ondermaansche tot bewoners van een andere sfeer maakt, dwz. tot wezens die buiten de gewone ordening van Tijd en Ruimte staan.’ Daartoe aangespoord door haar merkwaardige kennis van wat zij ‘the indwelling of the eternal in the temporal, of spirit in matter’ noemt, entte Mary later op haar eigen christendom een pantheïsme, dat voortkwam uit dit bewustzijn van de Goddelijke Immanentie. Dat zij bovendien met de meer bekende mystieke werken vertrouwd was, wordt bevestigd door het feit, dat zij hiervan door de boeken van Evelyn Underhill - die haar onder de modernen een tijdlang het meeste aantrok - de schoonste parelen heeft leeren kennen. Wat vroegere schrijvers betreft voelde zij zich het meest aangetrokken tot Julian of Norwich, de veertiende-eeuwsche non, wier Divine Revelations zij bijzonder liefhad. En toch is haar eigen mystiek, hoewel door deze andere allicht beïnvloed, veeleer het gevolg eener persoonlijke levensondervinding, uit onvermoeide waarneming van de natuur en een onuitputtelijke levensvreugd afkomstig. Ondanks een doorgaans moeilijk en vaak beklemmend leven, bereikte deze vrouw ook zelf het optimisme, dat zij in Precious Bane aan Prue Sarn, haar
eigen geestelijk evenbeeld, in den mond legt: ‘Pas veel later heb ik begrepen, dat wanneer de menschen over dit of dat brommen en niet gelukkig zijn, de schuld niet aan de Schepping ligt, want die is immers net als een breede plas, vol goeds, maar aan de grootte van hun emmer.’
Meermalen schijnt Mary Webb ook zelf de vruchten van het mystiek ervaren te hebben geproefd, de extase gekend, welke
| |
| |
voor een schepsel dezer aarde uit het één-zijn met het Goddelijke voortvloeit. Van zijn reis naar het ‘eeuwig-tijdlooze’ keert de mysticus echter terug met een schat, die niet geheel met anderen valt te deelen. Vooral in Precious Bane wijst meer dan eene aanhaling duidelijk op persoonlijke ondervinding, op een ervaren, waarvan Mary's gansche werk doordrongen blijft, een teug uit de bron der zuivere Werkelijkheid. Hieruit blijkt reeds, dat bij haar de extase nimmer het gevolg was van kloosterachtige oefeningen, uit theologische speculatie of occulte meditatie opgebouwd. In haar valt geen spoor te bekennen van wat Clifford Bax ergens zoo kernachtig noemt ‘het zielsverwringen der middeleeuwen’. Neen, hier is de extase integendeel gevolg van een bestaan, dat steeds in de open lucht werd geleefd, in aanbidding van bloemen en vogels, van Leven en Schoonheid, van Overvloed. En wanneer Prue Sarn, op den appelzolder tot een plotseling inzicht gekomen, over dit wonderlijk gebeuren peinst, dan is het Mary zelve en niet Prue, wier ervaren op aangrijpende wijze wordt geschilderd.
Over haar literaire gave schrijft John Buchan, zelf een vermaard criticus: ‘In onzen tijd ken ik niemand, die zoo sterk de natuurlijke betoovering weet uit te lokken. Voor een vergelijking met anderen die het misschien een enkelen keer waagden de natuurziel in woorden vast te leggen, behoeft Mary Webb dus niet bang te zijn.’ Wat de natuur voor haar persoonlijk beteekende blijkt uit het volgende: ‘....groote gaven zijn daar niet voor noodig. De meest onwetende van ons kan uit den aardbodem reeds met volle teugen inspiratie inademen. Door de liefde voor al wat schoon is, door de werkelijkheid, leidt ons de weg tot een aldoor opgaan en verzinken in de teekenen der goddelijkheid, die zich als flauwe en tegelijk wondere voetsporen over de wereld uitstrekken. Voor deze vrijmetselarij der aarde wordt geen pas gevraagd, gelijk bij menschelijke vereenigingen steeds voorkomt; de eenige vereischten zijn een nederig gemoed en een ontvankelijk hart. Zacht moeten onze voetstappen weerklinken, wanneer wij het vertrouwen van de vlinders zoeken; deemoedig moet onze gang zijn, wanneer wij het wagen naar een verklaring van dezen droom Gods uit te zien. Geen toeval van omstandigheid of omgeving behoeft ons ooit van de natuur te scheiden,
| |
| |
want haar geest bezielt immers de bloemen op de stadsvensterbank, ziet ons aan uit de oogen van een hond, klinkt in het sjilpen van de stoffige stadsmusschen.... Tot hoever wij zelf ingesloten zijn komt er niet op aan, want ook hier is de gelegenheid tot uitgebreide ondervinding van weinig belang: alleen diepte kan leiden tot leven en begrip. Van het smalle venster eener zieke vrouw kan men, al is dit venster nog zoo klein, de dageraad toch met dezelfde wonderlijke frischheid over de uitgestrektheden der zee zien trillen. Een tak blozende appelbloesem brengt evenveel vreugde aan, als de purperen trompetbloem der tropische gewesten. Een enkel viooltje is even geurig als wanneer deze bloemen over een vierkante mijl verspreid zijn, en het gebeurt niet zelden, dat zij die slechts een enkel viooltje bezitten, als door een barmhartige vergoedingswet gedreven, door deze smalle paarse poort den weg tot het land Gods ontdekken, terwijl menigeen die de met dauw gedrenkte violenvelden betreedt, het bestaan van weg noch land vermoedt.’ En verderop: ‘Wie door bemiddeling van hart en geest rechtstreeks met het Kosmische leven in aanraking is, kent ook de blijde kameraadschap van boomen en wolken. In hem woont het bewustzijn van de omringende pracht - van snelle stroomen, van wonderen op den aardbodem en in de hemelen. Zijn dagelijksch ontwaken krijgt een nieuw doel, hijzelf een reden van bestaan. Hij klampt zich vast aan de schoonheid als aan een gewaad, en hij voelt dat Hij, die dit gewaad draagt, God is. Vreugde, Schoonheid, Glimlach.... dit zijn de noodzakelijkheden van ons aller bestaan. De Natuur is er boorde vol van.’
En om nu de werkelijke beteekenis van Mary Webb's werk, haar bestaan als vrouw zoowel als haar zieleleven te kunnen vatten, behoeven wij slechts een van hare boeken open te slaan om terstond tot de bron aller waarheid terug te keeren. Als kunstenaar vervulde zij hiermede hare roeping, als mensch haar reden van bestaan. Oneindig, als de schat, die in het menschenhart verborgen ligt, is ook het inzicht waartoe zij haar lezers brengt. De menschheid is haar een nieuwe openbaring verschuldigd: het besef dat in alle schepselen, wier hart door liefde is gelouterd, dit hart kan worden tot een spiegel Gods. Daarom maakt zich bij het lezen van dit werk zulk een diepe ontroering
| |
| |
van ons meester, een ontroering die Mary ook zelve heeft gekend, en waarvoor zij in enkele regels betreffende haar lievelingskleur, het volgende schrijft: ‘Soms treft een saffieren glans op het water of een turkooizen tint in den hemel ons met een onverklaarbaren steek in het hart. Het is geen verdriet.... toch is het meer dan vreugde. Het is tegelijk een bewustzijn van iets dat volmaakt is, en de vrees dat wij dit nimmer zullen terugzien; het is 't instinct dat ons doet opstijgen door de gekende tot de Ongekende Schoonheid, een sluier en de stem die ons nog verder, achter den sluier lokt. Dat Mary Webb de gave bezat een tip van dezen sluier voor ons op te lichten, ons van dit verdere bewust te maken, doet haar behooren tot den rang der allergrootste kunstenaars, tot de gemeenschap van hen die niet alleen weten, die ook zijn.
|
|