De Nieuwe Gids. Jaargang 50
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
| |
[pagina 109]
| |
waren wolfshonger verslond ik alles, wat maar in mijn bereik kwam.... en.... zonder verlof te vragen in vele gevallen!....) Thans, zooals gezegd, ontdekte ik De Huisvrouw, en ook De Gracieuse, een paar der bladen, waarop onze Moeder was geabonneerd. De Gracieuse, het modetijdschrift, boezemde mij minder belangstelling in, maar De Huisvrouw maakte ik buit, en vluchtte ermee op een eenzaam plekje, waar ik mij tevreden nederzette, met de voeten in een drogen greppel, en den rug tegen een smallen, hoogen stam. De Huisvrouw, dat wist ik bij ondervinding, bevatte wel eens iets, wat ik met pleizier lezen kon. Aardige feuilletons van Marie Ebner - Eschenbach over het sportgravinnetje Muschi, boeiende, o, zoo boeiende verhalen van Sara Hutzier b.v. over een strafschip, waar een der kleine boosdoeners zoo aandoenlijk-snikkend smeekte: ‘o, eens, eens maar aan land!!’ of van E. Vely: Het Bergkasteeltje.... (mijn hemel, hoe exact blijven eerste jeugdindrukken ons bij!) beschrijvingen van orchideeën of camelia's; vrouwen-nieuws, waar ik even in neusde; medische mededeelingen van Dr. S. Coronel, die me óók al interesseerden, en dan de notities over schrijfsters, die ik altijd dolgaarne las. Currer Bell heette de korte aanteekening. Ik vond Currer Bell een zeer leelijken naam. Waaròm eigenlijk? Dat kon ik toen, en kan ik nu nog niet, definieeren. Maar mijn tegenzin in ‘Currer Bell’ was zóó groot, dat ik deze vrouwelijke auteur letterlijk niet uitstaan kon, - hoewel ik desalniettemin haar naam onthield. En thans? Nu ik een groote verzameling bezit van alle werken der Brontë's en van zeer vele boeken over hen, - nu ik jaren lang de geheele familie heb bestudeerd, nu is mijn belangstelling voor dit interessante gezin voortdurend gestegen, en wil ik gaarne mijn bevindingen daarover mededeelen. Ik ben in het bezit van den eersten druk van Charlotte Brontë's The Professor in twee deelen, en een lateren herdruk van The Professor, met daarbij de gedichten van de drie gezusters; van Jane Eyre, Villette, Shirley; van den grooten herdruk van Villette, in 1905 uitgegeven, en van een jeugdwerk van Charlotte: The Spell, dat onlangs het licht heeft gezien; van Emily Brontë Wuthering Heights; van Anne Brontë's twee romans: Agnes | |
[pagina 110]
| |
Gray en The tennant of Wildfell Hall. En van Eugène Sue's, Kitty Bell, the orphan, perhaps a version of Jane Eyre; en verder Mrs. Gaskell's Life of Charlotte Brontë, May Sinclair; The three Brontë's; K.A.R. Sugden's A short history of the Brontë's Romer Wilson's All alone, de levensgeschiedenis van Emily Brontë, en E.F. Benson's Charlotte Brontë! En al deze boeken heb ik gelezen en herlezen.... en de geheele familie Brontë is mij thans zóó bekend, als had ik langen tijd met hen omgegaan, en als had ik persoonlijk tijdens hun leven met hen vertoefd in de pastorie van Haworth....
*** Here is the ancient floor,
Footworn and hollow and thin,
Here was the former door
Where the dead feet walked in....
Men kan onmogelijk aan de pastorie van Haworth denken zonder een gevoel van ontroering. Wie dezen drempel betreedt, weet, dat hij een romantische ondervinding gaat opdoen. Bij andere auteurs is dit niet zoozeer het geval.... welk huis van George Eliot zou men met eenzelfde soort piëteit kunnen gaan bezoeken? Telkens woonde zij ergens anders, en géen harer woningen wekt zoodanig onze verbeelding op, als de nederige, oude, leelijke pastorie, waar al de leden der interessante Brontë-familie leefden en gestorven zijn.... In het jaar 1846 verschenen de Poems bij Currer, Ellis and Acton Bell, en in hetzelfde jaar zag het licht George Eliot's eerste boek: haar vertaling van David Friedrich Strausz' Het leven van Jezus. Het verschil in temperament tusschen de Brontë's en George Eliot was aanzienlijk. De Brontë's hadden, zooals Virginia Woolf, (Mrs. Dalloway, de ongelooflijk-knappe moderne Engelsche schrijfster van To the lighthouse, en vooral The waves) zich uitdrukt:.... that romantic intensity, which is connected with a sense of one's own individuality, unsated and unsubdued, cutting its shape sharply upon the background of the world’, - George Eliot daarentegen bezat hiervan niets. HetGa naar voetnoot1) | |
[pagina 111]
| |
is waar, dat vele harer heldinnen naar haarzelf zijn gebeeld, maar lichten we deze figuren uit haar romans, dan blijft er nog heel veel te bewonderen over, doch elimineeren we Jane uit Jane Eyre of Lucq Snowe uit Villette, dan hebben we ook alles weg genomen. Er zullen velen zijn, die George Eliot's ‘unromantic attitude’ verkiezen, en meenen dat zij hierdoor boven Charlotte Brontë stond.... maar voor anderen is Charlotte juist daardoor veel belangwekkender. Mrs. Fremantle, die juist een boek over George Eliot heeft uitgegeven, meent, dat George Eliot's ‘unfortunate status in society’ verantwoordelijk was voor al het ongeluk van George Eliot's heldinnen. ‘She let her sense of sin darken her life and her writings’, is Mrs. Fremantle's theorie. Zou dit echter wel waar wezen? Het is niet aanneemlijk, dat George Eliot ooit berouw had over haar ‘huwelijk’ met Lewes. Zeker, zij had een tragischen blik op het leven zoodat zij ook haar heldinnen ruimschoots hun deel van leed te dragen gaf.... maar hun omstandigheden lijken niet het gevolg van spijt of rancune hunner auteur.
***
De vader der Brontë's, - hij heette eigenlijk Prunty, - werd in 1777 geboren. Hij was een der tien kinderen van een landbouwer, maar al zeer jong toonde hij een groote leerzaamheid, en met ontzaglijke opofferingen slaagde zijn familie er in hem te laten studeeren voor dominee. Tot 1815 had hij zijn standplaats te Hartshead (waar hij steeds met een geladen pistool in den zak moest loopen vanwege de onveiligheid der streek); hier trouwde hij met Maria Branwell, in 1812, en hier ook werden hun oudste twee kinderen geboren: Maria (1813), en Elisabeth (1815). Toen werd hij verplaatst naar Thorton, waar nog vier kinderen het levenslicht zagen: Charlotte (1816), Patrick Branwell (1817), Emily Jane (1818) en Anne (1820). In ditzelfde jaar verhuisde het gezin naar Haworth, waar de vader zeer tevreden was, al bedroeg zijn salaris slechts f 2400. Doch hij had vrij wonen, en steeds een talrijk gehoor in de kerk. Eenenveertig jaar vertoefde de vader hier als predikant, nadat hij eerst zijn vrouw, en daarna, één voor één al zijn kinderen had ten grave moeten dragen! Het huis stond bij het kerkhof, temidden van eindeloos-uit- | |
[pagina 112]
| |
gestrekte heidevelden. Rechts van de voordeur lag de studeerkamer van den vader, waar de kinderen nooit zonder vooraf gegeven toestemming mochten binnen komen. Links was de eetkamer, waar de meisjes, ook buiten de maaltijden bijna altijd zaten en waar de meeste hunner boeken zijn geschreven. Hier, in dit vertrek, kan men zich de drie ‘gebroeders Bell’ voorstellen: eenzaam en toch nooit alleen. Hier was het, dat Emily stierf, en deze kamer (die door Mrs. Gaskell, in haar ‘Life of Charlotte Brontë zoo levendig en gevoelig is beschreven) werd door Charlotte, in de dagen harer beroemdheid opnieuw gemeubeld, toen haar drie romans het kleine huishouden betrekkelijk rijk hadden gemaakt, en hier zat zij steeds, in de vijf jaren, die verliepen tusschen Anne's dood en haar huwelijk met den heer Nicholls, hulpprediker bij haar vader. Achter de kamer van den heer Brontë bevond zich de keuken, waar, toen de moeder en de twee oudste meisjes gestorven waren, een tante, Juffrouw Branwell de overige drie zusjes inwijdde in alle geheimen, die des huishoudens zijn. Een soort van bijkeuken werd later ingericht tot studeerkamer van Charlotte's echtgenoot. Boven vindt men de zitkamer van Patrick, den zoon, de slaapkamer, die de vader met den zoon deelde, en waar zij beiden gestorven zijn; de slaapkamer van Miss Branwell (na haar dood als logeerkamer gebruikt, en daarna slaapkamer van Charlotte en haar man, alwaar Charlotte gestorven is; verder was er nog de kinderkamer, waar de drie meisjes ook sliepen, en de dienstbodenkamer. De moeder stierf in 1821 na een lang en slepend lijden. Vele jaren na haar dood gaf de vader aan Charlotte haar liefdesbrieven te lezen, welke een onbeschrijflijken indruk op haar maakten. ‘She felt, how strange it was to peruse the records of a mind from which her own had sprung, and most strange, and at once sad and sweet, to find that mind so fine and pure. ‘I wish she had lived and that I had known her....’ De vader deed nog tweemaal een poging om te hertrouwen. Eerst met een Miss Mary Burder, die zijn aanzoek evenwel zonder omwegen afsloeg. Daarna met Miss Elisabeth Franks, doch toen hij haar adres te weten kwam, bleek deze al getrouwd. Dus noodigde hij de oudste zuster zijner vrouw uit, het huis- | |
[pagina 113]
| |
houden bij hem te komen waarnemen, welke, taak deze tot haar dood volbracht. Zij was een niet onvriendelijke, maar stipte persoonlijkheid, met strikte denkbeelden omtrent discipline en traditie, terwijl zij toch haar zusterskinderen een warm hart toedroeg. Zij verschafte bijvoorbeeld aan Charlotte en Emily het benoodigde geld om hun opvoeding te Brussel te gaan voltooien. Er loopen vele geruchten over het schrale, bijna armoedige leven op de pastorie; maar men moet niet vergeten, dat in die jaren de tijden veel rigoureuser waren, en dat overdaad in eten en drinken (vooral bij kinderen) algemeen veroordeeld werd. Zeker, zuinigheid was op de pastorie geboden, maar.... feitelijk in elke pastorie. In Juli 1824 werden Maria en Elisabeth naar de school te Cowan Bridge gezonden en Charlotte en Emily volgden in September van hetzelfde jaar. Omstreeks dienzelfden tijd werd de zoon, (die altijd Branwell werd genoemd) op een school te Haworth gedaan, waar de vader hem evenwel spoedig afnam, om hem zèlf te leeren. Over de school te Cowan Bridge geeft mevr. Gaskell een uitvoerig verslag, en Charlotte deed het zelf in Jane Eyre, waar zij de school ‘Lowood’ noemde. De twee oudste meisjes kwijnden er weg, en stierven, en daar Emily en Charlotte er ook ziek werden, hield de vader hen thuis zoodat de drie meisjes vijf jaar lang geen schoolonderwijs genoten. Zij waren dus geheel op zichzelf aangewezen, en in hun absolute afzondering van de wereld zocht hun brandende ziel naar ontwikkeling, afleiding en interessante bezigheid. Hoe kwam het, dat, op een leeftijd, als andere kinderen spelen of op zijn hoogst lezen, deze vreemde meisjes alleen voldaan waren als zij konden schrijven, - wat was daar de diepere oorzaak van? Om te beginnen was de vader zelf een auteur. Tusschen 1811 en 1818 publiceerde hij vier boeken, twee in proza en twee in vers; verder nog twee pamfletten en twee preeken. Het mag waar zijn, dat zijn beide dichtbundels Cottage poems en The rural minstrel niet heel belangrijk zijn, en niet veel meer dan een verzameling kerkelijke gezangen, maar zijn twee prozaverhalen zijn interessanter. The cottage in the wood, or the art of becoming rich and happy, bevat een intrige, die overeenkomt met het onderwerp van Richardson's Pamela, zoowel als met dat van den roman zijner eigen dochter Jane Eyre. En The maid of Killarney or | |
[pagina 114]
| |
Albion and Flora vertoont veel schoonheid in de beschrijvingen. Kunnen we hier dus niet eenigszins van erfelijkheid spreken? De lectuur, die te hunner beschikking stond, moeten we ook eens in overweging nemen. De Bijbel, Shakespeare, Addison, The Pilgrim's Progress, de achttiende eeuwsche dichters, Walter Scott, vele werken over oude en nieuwe geschiedenis, een paar plaatselijke bladen en Blackwood's Magazine. Hoogstwaarschijnlijk waren in huis alle luidruchtige spelen ten strengste verboden, daar de vader niet het minste gerucht velen kon, en het huis met kleine kamers zeer gehoorig was. Zij vermaakten er zich dus mee, allerlei verhaaltjes te schrijven, en de kinderen maakten zelf een heele bibliotheek, in microscopisch handschrift, geschreven in notitieboekjes (waarvan nog vele in het tot Brontë-museum ingerichte huis aanwezig zijn.) Charlotte bijvoorbeeld schreef in korter dan anderhalf jaar vijf of zes romans, een tooneelstuk, getiteld The Islanders, vele verhalen, waarin als de held de Hertog van Wellington compareert, levensbeschrijvingen van bekende tijdgenooten, en gedichten van allerlei aard. In 1829 (zij was toen dertien jaar oud) schrijft zij een apologie, waarom zij tijdelijk afziet van het schrijven van romans: zij vond namelijk de politiek van den dag zoo interessant! en dan zegt zij het hare over een discussie in het Lagerhuis over de ‘Catholic Emancipation Bill’. Het is waarlijk aandoenlijk te bedenken, dat, als de vader had gesloten en de klok opgewonden, en naar bed was gegaan met de woorden: Niet te lang opblijven, kinderen, - en tante Branwell haar daagsche hoofdbedekkinlg met een nachtmutsje verwisseld had, de drie zusjes en het broertje (wier gezamenlijke leeftijden nog geen vijftig jaar bedroegen!) de eenige vreugd huns levens gingen genieten, door al hun gedachten en invallen op te krabbelen in de kleine kinderkamer!....
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.) |
|