| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Er is geen ongeluk zoo groot of in een zijner gevolgen is het een zegen. De Volkenbond is uit den oorlog ontstaan, doch het is niet te boud, wanneer men zegt, dat indien hij er vòòr het rampjaar 1914 ware geweest dit wereldinstituut van gemeenschappelijk overleg met veel gepraat en weinig resultaat - doch hoe gering dit resultaat, het is toch steeds een verblijding en een opluchting - den oorlog wellicht had voorkomen. De conservatief in het Engelsche Parlement Godfrey Locker-Lampson mag gelijk hebben door te zeggen, dat het leggen van elken steen voor het reusachtig Vredespaleis te Genève samenvalt met het gieten van een kanon, doch in den waanzin, waarin de wereld is vervallen, zou dit kanon tòch worden gegoten, zonder dat er te Genève een kracht bestond om de waarschuwing te doen hooren er geen gebruik van te maken.
Dit is nu weer glansrijk en verblijdend bewezen bij de opgezweepte drukte in Belgrado over het inderdaad schandelijk feit, dat koning Alexander van Dsjougo-Slavië, uit op vredes- en politiek bezoek in Frankrijk, nauwelijks toen hij een voet op den gastvrijen bodem had gezet, door een - of een groep? - zijner onstuimige en onberaden onderdanen werd vermoord.
Onder niet-politieke omstandigheden had men kunnen verwachten, dat deze misdaad aanleiding zou hebben gegeven tot ruzie tusschen Dsjougo-Slavië en Frankrijk. Indien men te Belgrado Parijs had verweten, dat de Fransche regeering zoo slecht op haar voornamen gast paste, dat deze al dadelijk bij zijn aankomst werd gedood, dan, wel is waar, had Parijs Belgrado kunnen
| |
| |
verwijten, dat de daders afkomstig waren uit het gebied-zelf van den vermoorden vorst. Diens regeering had immers den plicht te voorkomen, dat deze gevaar liep op Franschen bodem gedood te worden door een zijner onderdanen of een groep hunner, ofschoon gast van een bevriende mogendheid. Maar de politiek, gewoon te verdraaien en te verwringen wat zij kan, om de volken in het harnas en in de vijandige stemming tegen elkaar te houden, de politiek in Belgrado zag in de misdaad een goede gelegenheid om er Hongarije de schuld van aan te wrijven. Sinds den oorlog staat Dsjougo-Slavië daarmee op kwaden voet. Hongarije kan maar niet vergeten, dat de andere zich belangrijk vergroot heeft ten zijnen koste. Het hoopt op, ijvert zelfs vòòr grensrevisie. Op zijn grondgebied heeft zeker aantal gevluchte onderdanen van wijlen koning Alexander gastvrijheid gevonden, en deze achten het leven niet waard om geleefd te worden, indien zij niet het levenslicht kunnen uitblazen van hun tegenstanders, vijanden of bloedwraak-bestrevers. Dsjougo-Slavië lijkt, zoo oppervlakkig beschouwd, weinig recht te hebben zoo hoog van den toren te blazen over zoo'n beetje politieken moord als de misdaad van Marseille. Al gold het in dit geval het leven van den koning-zelf. Sinds er van een onafhankelijke Servische natie sprake is, hebben haar bewoners weinig anders gedaan dan hun vorsten 't zij te verjagen, 't zij op afschuwelijke was te vermoorden. Niet enkel hun eigen vorsten, doch ook die van andere naties. Dit vinden zij, gegeven dan de omstandigheden, waaronder dergelijke moorden plaats vinden, zoo weinig afkeurenswaardig, zoo loffelijk, dat zij den euvelen moed hebben gehad om aan den openbaren weg te Belgrado een gedenkteeken op te richten voor den boosaardigen kwâjongen, student dan min of meer, die te Serajewo in 1914 den moord pleegde op Frans-Ferdinand, den troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije, en diens gemalin. De daarop volgende
vreeselijke oorlog zou, wijl er toen nog geen Volkenbond bestond om er over heen te glijden door weldadig praten, bloemrijke frasen, geruststellende woorden, tezamen met een beetje wikken en wegen van, door elkaar heen, lof, ‘heilige verontwaardiging’ en voorgewenden rouw waarschijnlijk toch zijn uitgebroken. Maar dat de onmiddellijke aanstoker van den ontzettenden wereldbrand, onder wiens gevolgen de menschheid nog ten hemel schreit, heethoofdige
| |
| |
kwâ-jongen, wiens naam hier niet eens zal genoemd worden, door de Serviërs als een nationale held wordt vereerd is toch een feit, dat de onderdanen van wijlen koning Alexander eêr tot bescheidenheid van optreden zou behooren te stemmen dan tot verwijten jegens een natie, welke zich door hen te kort gedaan acht. En waarschijnlijk met reden.
Servië is, behalve met een paar andere Balkan-naties van ongeveer gelijke bloedsverhitting, vereenigd tot het koninkrijk, dat thans op den Balkan zulk een groot woord voert, en meende in den Volkenbond zulk een groot woord over de misdaad te mogen doen hooren, met Kroatie. Het was een man van dit land, die den moord pleegde op Frans-Ferdinand en diens gemalin, waarschijnlijk met medeweten van andere landgenooten. En ziedaar nu de weldadige invloed van het loffelijk gepraat in den Volkenbond te Genève: met dreigende gezichten en gebalde vuisten togen alle direct-betrokkenen er heen - terwijl ver in den omtrek reeds werd gefluisterd, dat deze nieuwe, door de Servische politiek veroorzaakte moord wel eens een nieuw teeken voor het uitbreken van een wereldbrand zou kunnen zijn - en glimlachend, tevreden, kwamen de praters te voorschijn, alsof er nooit een wolkje aan den politieken Balkanhemel ware gezien. De mogelijkheid was aanvaard, dat sommige lagere ambtenaars in Hongarije wat te goedgunstig zijn geweest jegens de Kroatische eigenaardigheden om vijanden of gewaande vijanden, vooral in de politiek, uit den weg te ruimen. Maar neem dit menschen eens kwalijk, die zulks een goed werk achten. Als men zelf zoo half-en-half moet toestemmen, dat de slachtoffers het er naar gemaakt hebben. Men zegt, dat wijlen koning Alexander den Kroaten vriendelijk gezind was. Maar hij was nu eenmaal een Serviër, zijn afstamming niet heelemaal ongewoon aan vorstenmoord. Wijl toch ook zijn vader Peter Karageorgewitsj, te recht of niet, beschuldigd werd niet geheel vreemd te zijn aan den gruwelijken moord op zijn voorganger op dien gezegenden Servischen troon, Alexander Obrenowitsj. Zoo zijn onze manieren in Servië, en waar ook van die overigens zoo sympatieke, zij 't ook wat waterschuwe bewoners van den Balkan. Doch nog eens: men heeft te Genève, niet eens heel lang, zoo goed, zoo welsprekend, zoo verzoenend gepraat, dat het weinig had gescheeld of
er was een algemeene omarming
| |
| |
gevolgd met hier en daar het stille wegpinken van een traan. Het is waar, dat de vertegenwoordiger van Dsjougo-Slavië in den Bond er uit heen ging met een zuurzoet gezicht. Wijl hij waarschijnlijk voorzag wat bij zijn terugkomst gebeurd is, dat hij er het politieke leven bij inschoot. Toch speelde men te Genève ‘Algemeene Verzoening’. Dit verhindert natuurlijk niet, dat men morgen aan den dag in den Balkan weer klaar staat met getrokken messen tegenover elkaar, of achter een boom of op den hoek eener straat om een welgemikt schot te lossen op dezen of dien leider in de politiek dezer belangwekkende lanen, waarover onze A. Den Doolaard zulke aardige boeken schrijft. Het zijn paradijzen. Maar er leven wat teveel Serven, Kroaten, Bulgaren en wandluizen in. Ook zou een greintje van het nuchtere maar zoo kostelijke nadenken, dat ons gemeenlijk eigen is, den bewoners geen kwaad doen. Het is waar, dat zij dan misschien lang zoo interessant niet zouden zijn.
Ja, daar is de Volkenbond om, vooral als het tegen Kerstmis gaat, met zwaar en indrukwekkend geluid, met tot Christelijke gevoelens opwekkende plechtigheid het ‘Vrede op aarde’! te roepen. Maar daar zijn tevens over heel de wereld, in het bijzonder bij de groote mogendheden, de ‘concerns’ der wapenindustrie. ‘Et ceci tue celà.’ Of poogt het althans te doen.
Sinds president Roosevelt in de Vereenigde Staten zijn groote moreele en economische schoonmaak houdt, doch daarbij aan alle kanten verklaarbaren tegenstand ondervindt, heeft heel de menschheid een anderen kijk gekregen op het veel besproken steeds dreigende oorlogsgevaar. Zeker, daar zijn de dikwijls zeer oude nationale controversen tusschen verschillende natiën, welke door de verschillende vredestractaten na den jongsten oorlog gesloten en opgesteld door de overwinnaars, die koortsig van wraakgevoel hun gezond verstand hadden verloren, voor zoo veel zij ooit in hun politiek leven daarvan blijk hadden gegeven, zijn verergerd. Maar die controversen worden gloeiend gehouden door hen, over de heele wereld verspreid, die financieel belang hebben bij de wapenfabricatie en levering aan volken, welke, 't zij dat zij zich werkelijk bedreigd gevoelen, 't zij dat zij door hun dagbladpers worden voorgelogen en angstig gemaakt, in den waan raken, dat zij, ondanks den steeds hooger klimmenden maatschappelijken
| |
| |
nood van hun volk, dat overal gesloten deuren vindt om zijn dagelijksch brood te verdienen, niets haastigers hebben te doen dan ten koste van zware belastingen zich te wapenen ter zee, te land, in de lucht. De vredeswil der volken, indien zij aan zichzelf werden overgelaten, is sterk genoeg om alles want naar oorlog zweemt te verfoeien. Maar daar zijn in de Vereenigde Staten, in Engeland, in Frankrijk, en waar al niet, deze ‘concerns’, en zij hebben in hun dienst het belangrijkste en invloedrijkste deel dagbladpers, en een belangrijk en invloedrijk deel der volksvertegenwoordigers, menschen van tamelijke intelligentie maar veelal uit de armoede opgeklommen, die zich door hun volkswelsprekendheid een weg hebben gebaand naar de wetgevende lichamen, naar de ministeries. Deze zorgen er in dagelijksche variatie voor, dat de groote menigte vreesachtig blijft voor het naderend oorlogsgevaar, en er in toestemt, dat hun land zich nieuwe bewapeningen van allerlei aard aanschaft, en steeds maar andere en nieuwere bewapeningen. De brave lieden, die hooge dividenden ontvangen van de wapenfabrieken, waarin zij hun geld hebben gestoken, zijn wel is waar niet oorlogszuchtiger, niet bloeddorstiger dan U of ik. Ook zij zijn min of meer geestdriftig en welgemeend vredelievend. Het is hun niet zoozeer te doen om oorlog dan wel om tegen goeden prijs hun fabrikaat aan den man te brengen, en de bestaande regeeringen, die dan volgens haar grondwetten de verantwoordelijkheid dragen zonder gevaar te loopen ter verantwoording te worden geroepen, er toe te brengen om, hoeveel hoofdbrekens er ook voor haar moge bestaan sluitende begrootingen samen te goochelen, vaak ten koste van de hoogste volksbelangen in moreel en materieel opzicht, hun volk te bewapenen met het allernieuwste. Terwijl zij weten, dat dit binnen korten tijd veroudert, zoodat dan weer het allernieuwste van het pas uitgevondene zal moeten worden aangeschaft. Misschien zijn er volken, Japan
bijvoorbeeld, die wel geneigd zijn oorlog te voeren ‘pour l'amour de l'art’. Zij geven hoog op van hun idealen ten opzichte van het vaderland, bezitten ook een anderen kijk op de waarde van menschenlevens dan wij in West-Europa, en dan.... de geldschieters der wapenfabricatie-‘concerns’ bezitten òok hun idealen, namelijk om hooge dividenden te trekken, als het dan zoo moet ten koste van het menschenleven van anderen!
| |
| |
Zoo is dan de politieke verhouding tusschen de Vereenigde Staten en Japan op het kookpunt van spanning. Maar toch is er in het copieboek der Noord-Amerikaansche wapenfabrieken van Dupont de Nemours, een brief van een paar jaar geleden gevonden, waarin werd betoogd, dat het departement van marine van oordeel was, dat een Noord-Amerikaansche firma niet enkel bevoegd was materiaal en uitrusting aan Japan te verkoopen, doch dat dit zelfs wenschelijk was. Wat blieft U?
In een anderen brief dier zelfde firma, gedateerd Mei 1928, wordt aangetoond, dat zij op de Britsche regeering pressie oefende ten opzichte van dier diplomatieke actie. Het ging om den verkoop van kruit aan Polen, en haar vertegenwoordiger te Parijs schreef daarover den volgenden zinsnede: ‘voor het oogenblik wordt de kruitverkoop tegen gehouden door de Zweedsche regeering. Wij doen wat wij kunnen om te verkrijgen, dat de Britsche regeering tegendruk uitoefent.’ En terwijl het bleek, dat bedoelde firma in dien tijd een winst had gemaakt van 60 millioen dollars, gaf de Voorzitter der onderzoekingscommissie als zijn meening te kennen, dat de pogingen gedurende den grooten oorlog om de munitieverschepingen te beschermen, de Vereenigde Staten in den strijd hadden gesleept, waardoor een last van 20 milliard dollars op het Noord-Amerikaansche volk was gelegd, doch de aandeelen der firma Dupont waren gedurende dien strijd gestegen van 20 tot 1000 dollars.
Ondertusschen is het sinds lang bekend, dat in de meeste landen de voornaamste dagbladen voor den meestbiedende tekoop zijn. Voornamelijk voor den Staat (lees: de politieke partijen van het oogenblik); voor financieele belangen (lees: de ‘concerns’, wààr ook, die aan den Staat wàt ook leveren, in het bijzonder oorlogsmateriaal, waarop de grootste winst wordt gemaakt) en voor de advertentie-bureaux. Het is goed, dat een en ander eindelijk bekend worde, opdat de groote menigte leere inzien, dat zij, in het bijzonder door hun politieke leiders, wordt misleid, vooral door hen die van de demagogische politiek een goede broodwinning maken, en er allen min of meer naar streven om het hoogste van hun eerzucht te bereiken d.w.z. een ministrieele portfeuille, om daarmee tot een grooter persoonlijk aandeel te komen in de door de financieele ‘concerns’ uitgekeerde winsten.
| |
| |
Dank zij Roosevelt's onvermoeide energie begint men er in de Vereenigde Staten genoeg van te krijgen. Hugo de Groots ‘Mare librun’ - ‘de Zee vrij!’ - heeft voortaan afgedaan, of liever zal volstrekt worden toegepast. Als er ergens in de wereld oorlog gevoerd zal worden, zullen, als zij dat willen, Amerikaansche burgers wèl met de oorlogvoerende volken handel mogen drijven, er zelfs persoonlijk mogen heen reizen, doch op eigen risico. Niet langer zal de Noord-Amerikaansche Staat hen beschermen, en voor hen optreden in geval zij er schade door lijden aan veiligheid, leven of welke waarde ook. Tot dusver hielden ook de Vereenigde Staten vast aan het recht der Neutralen om met oorlogvoerenden handel te mogen drijven. Zelfs, ofschoon dan bedekt, in oorlogstuig. Zoodat hun schepen, volgens het beginsel van Hugo de Groot, zich niet behoefden te storen aan oorlogszônes of aan blokkades. Doch voortaan zal de Noord-Amerikaansche republiek, als Roosevelt zijn zin krijgt, niet meer tegen wil en dank gemoeid worden in eenig gewapend conflict, dat haar als Staat niet aangaat. Deze wijziging in haar toekomstige houding in geval van oorlog, waarbij zij niet direct betrokken is, van ‘the athletic republic’, kan, als zij tot wet wordt verheven, van uitnemenden en weldadigen invloed zijn voor heel de wereld. In het bijzonder de Britsche pers houdt zich ijverig en bezield met dit vraagstuk bezig. Zij ziet er een wezenlijke toenadering in tusschen de twee groote maritieme rijken. Roosevelt's overwinning zou op den duur een machtige versterking kunnen blijken van de Volkenbondsidée, welke de Vereenigde Staten zijn toegedaan, zonder dat zij nog officieel in Genève hun intrede hebben gehouden.
De Vredesidée beleefde in de laatste weken - kwam het enkel door het naderende Kerstfeest? - en gelukkigen tijd. Niet enkel dat zij in het geschil tusschen Dsjougo-Slavië c.s. met Hongarije tot een bevredigende oplossing kwam. Ook de verhouding tusschen Frankrijk en Duitschland is er, wat de Saar-quaestie betreft, verblijdend op vooruit gegaan. Met het oog op een ordelijk verloop van de belangrijke stemming in de eerste helft van Januari, behoeft er van een mogelijke inmenging van Fransch troepen in het Saargebied niets te komen. De orde zal er worden gehandhaafd door een contingent van Britsche en Italiaansche troepen, versterkt door een détachement onzer uitnemende zeesoldaten, anders
| |
| |
genoemd ‘de mariniers’. Een goed twee honderd vijftig man van ons zijn gepakt en gezakt er heen, plus een gelijk détachement Zweedsche troepen. En ofschoon hun komst op een al te jammerlijke wijs werd aangekondigd door een handgemeen tusschen een Engelschman, die lichtelijk ‘onder den indruk’, een auto-ongeluk veroorzaakte, waarvoor hij door een nachtelijke toegeschoten menigte te Saarbrücker gevoelig werd afgestraft, met het gevolg dat hij reeds weer naar Engeland terug is, in de Duitsche pers werd dit accident niet hoog opgenomen. Misschien omdat Adolf Hitler, ‘der Führer’, zoo bijzonder Engelschgezind is. En waarlijk, daar is reden voor. Want de Engelsche politiek is ook vriendelijk gezind jegens den ‘Führer’. Zoodat van de wereld tegen het einde van dit toch zoo veel bewogen jaar 1934 waarlijk kan gezegd worden, dat zij in een Kerststemming verkeert. En wie zal zich daarover niet verblijden?
Maar om te zorgen, dat de Volkenbond ook het volgend jaar wat te doen heeft, is er nu een vrij ernstig grensverschil tusschen Italië en Abessinië. Dit laatste land is wel is waar de eenige gekleurde belangrijke Christennatie op Gods aarde, maar zij is Christelijk-orthodoksch van geloof, dus zij viert het Kerstfeest een paar weken later. En als zìj ‘Vrede op aarde’! juicht, gaat deze juichroep aan ons voorbij, ongehoord.
En bovendien: het geldt een Afrikaansche grensstreek, waarin onlangs in den bodem edele metalen zijn gevonden: goud, zilver en platina. Misschien hadden de Japanners er de lucht van gekregen, want die hebben zich, zoo gezegd om er katoen te planten, meester gemaakt van uitgebreide streken in het nog half onontgonnen land van den ‘koning der koningen’, afstammeling, naar hij beweert, van den Wijzen koning Salomo en de lieftallige koningin van Scheba, die bij hem op bezoek ging. De Japanners kunnen goud, zilver en platina heel goed gebruiken. Maar ook een ‘vreedzame’ Engelsche expeditie was er ‘toevallig’ in de buurt gekomen, doch die keerde haastig terug omdat zij ontdekte, dat Italië op de streek in quaestie rechten deed gelden.
De Abessiniërs zijn een zeer strijdbaar volk en sinds eenige jaren goede afnemers van Westersche wapenen. In 1896, toen zij nog maar gewapend waren met hun schilden van dierenhuiden, hun pijl en boog, hun assagaien, hebben zij het Italiaansche
| |
| |
leger, onder generaal Baratieri, gevoelig klop gegeven, en Italië moest toen afzien van zijn ‘vreedzame’ penetratie in dat gedeelte van het toen nog genoemde ‘Zwarte werelddeel’. Doch het Italiaansche leger van 1935, het leger van Mussolini, is niet meer het leger van koning Umberto van een kleine veertig jaar geleden. Het Abessinische leger mag dan nu gewapend zijn met modern oorlogstuig, het zou nu waarschijnlijk geen stand kunnen houden tegen dat van Italië. Daarom heeft de Abessinische regeering, lid van den Volkenbond, zich tot Genève gewend, en zij heeft gelijk. Maar.... Italië beweert, dat het hier een particuliere aangelegenheid geldt: het bestreden grondgebied is goed en wel Italiaansch. Gisteren mag het nog Abessinisch geweest zijn, maar heden is het Italiaansch, wil het niet Japansch worden. Ook wel een aardig vraagstuk voor den Volkenbond of het Internationaal Gerechtshof te 's-Gravenhage, om er in te beslissen.
|
|