De Nieuwe Gids. Jaargang 50(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Verzen van J.J. van Geuns. Fluiten. Wij willen niet meer naar de fluiten luistren Die opgaan in het bosch, wanneer de wind Verzonken is, de ruime boomen duistren En van het huis de vensters worden blind. Want als we ons door die tonen laten lokken Vergeten wij ons werk den andren dag En droomen steeds van vreemd-gevlochten lokken En 't zeegroen oog dat door het donker zag. Maar sinds het boek zijn wijsheid kon ontsluiten, Het oude boek, dat ons een toovnaar liet, Kennen wij de bezweringsspreuk van buiten, Als door de boomen, fluiten, klinkt uw lied. [pagina 73] [p. 73] Webben. De spinnewebben hangend in de bosschen Waar gij voorbij gegaan zijt keer op keer - In 't vroege donker ziet gij hen niet meer, Gaat eens het woud verbruinen en verrossen. Maar als in onzen haard de takkebossen Hoog vlammen of hun licht de zoldering zocht, Zie 'k eerst wat gij mee thuisbracht van uw tocht En mag uw haren van dien last verlossen. Zoo zijn ook in ons leven blijven hangen Wel vreemde droomen, booze droomen, bange, Onduidbare wij weten niet van waar, Noch ook wiens hand ons daarvan zou verlossen, Zoo maklijk als ik wegneem uit uw haar De webben die daar bleven van de bosschen. [pagina 74] [p. 74] Oscar Wilde. O dichter, goed te luistren naar den wind, Te zingen van de vreugden van de zinnen!! Maar om de menschen menschlijk te beminnen Deugt gij niet, mengeling van God en kind. Wie kende nog den dandy die verwaten Een orchidee zich in het knoopsgat stak, Toen gij in 't donker der Parijsche straten Verborgt uw ziek gezicht, uw sleetsche frak? Liefde die andren schraagt maakte U tot wrak. In stille straat aan linker Seine-zijde Bij 't klein hotel waar zich voltooide uw lijden Omwaaide 't ons met heimlijke muziek En 't was als stondt gij zóó aan onze zijde Als toen U 't leven opging in lyriek. [pagina 75] [p. 75] Knaap. Als knaap reeds toont hij zich een Uebermensch. Blauw is zijn blik. Blond is zijn haar. Reeds is hij een beminnaar van gevaar. Naar wilde buitenspelen gaat zijn wensch. Zijn kameraden luistren naar zijn wil, Waden voor hèm door water koel als staal. Doch eensklaps is hij afgekeerd en stil. Dan hoort hij naar der ouderen verhaal Van avonturen eindigend in dood En op zijn wangen mengt zich 't diepste rood. Dan weet hij hoe zijn leven eens zal zijn: Een hévig leven toegewijd aan nood. 't Is of zich alreeds om zijn lokken sloot De kroonrand met in 't midden een robijn. [pagina 76] [p. 76] Winter. Het was een winter waarin 't jaar verstreek In klare wolkenlooze namiddagen En nimmer 't water van kanaal of kreek Was van den adem van de vorst beslagen. Toen, eensklaps, was het lente weer, een vragen Was in de lucht naar zoelte, die nu leek Niet weg te zijn geweest sinds ze in de dagen Van late' October langs de wangen streek. Zoo kan 't ook wel gebeuren, dat na 't leven, Wanneer zooals men dacht de doodskoû komt, De ziel weer dadelijk wordt vrijgegeven. Mocht zoo dan ook de winter van mijn ziel Niet lang zijn - maar de tuin slechts leeg voor éven; Waar weldra weer de gouden-regen viel. [pagina 77] [p. 77] L'Hotel des Rats (Compiegne). L'Hotel des Rats: 'k heb nergens kunnen vinden Waarom dit huis zoo heet, waar de geliefde Des Vierden Hendriks woonde: Gabrielle d'Estrées. Dit geeft het huis een eigene bekoring En maakt dat, als de koningsstad Compiègne Zich hult in avond, 'k vaak bij deze woonplaats verwijl. Het huis met den vooruitgebouwden vleugel Dat op den hoek ligt van twee oude straten Heeft niets aanzienlijks meer - totdat het adelt de nacht. Dan zou één lichtstreep achter een der vensters Voldoende zijn, den tijd te doen gelooven Weeromgekeerd toen bloem van Frankrijks schoonheid hier sliep. Maar daar het alles zwart blijft is 't of ratten De gangen, kamers en portalen vullen En knagen weg wat aan herinneringen nog bleef. Vorige Volgende