Maar Miel de mosselventer had eene hand vrij en gaf seffens een brutale vuistslag op Den Bies zijn rood geworden aangezicht.
Toen steeg Den Bies zijne woede ten top. Beide vechters hijgden; al de pezen van hun lijf wrongen zich saam. Hun schamele kleederen kraakten en de nagels van hunne schoenen schuurden schreiend over de met zand bestrooide roode vloertichels. Ze smeten malkander overentweer, woelden, stampten, schopten, duwden met den kop, sloegen en smeten voort.
Aangezet door eene uiterste inspanning hefte Miel plots zijn tegenstrever rijzekens naar omhoog, en met een daverig-geweldige plof pletsten de twee zware lijven ten gronde.
Maar Den Bies lag boven; met beide handen had hij Miel vast bij de keel, en duwde hem met de knie op de borst. Den Bies hield nu zijn prooi stevig vast. Al de spieren van zijn lijf waren gespannen en de aders lagen hem als blauwe koorden op de armen. De Bies zat overgeheld in twee geplooid; en hij wist maar zijne wildheid niet te paaien. Met toomlooze razernij sloeg en stampte hij als een bezetene op Miel zijn kop en aangezicht.
Binst was Mie-den-bol naar buiten geloopen, heur haren heel ontdaan, tierend en schreiend van overdadige angst.
Maar Cieske-den-bult die bang werd en het ergste vreesde, had gauw zijn orgelkasken gevlucht en was subiet om volk geloopen uit het dorp, en om de veldwachter.
De groote mosselwagen was vóór het herbergje blijven staan, en het oude grijze paard dat ingespannen stond, bleef roeroos droomen in de zonnestralen.
Den Bies gaf zijne laatste woede toom toen er volk, ter hulp, in het herbergje verscheen. En eer hij de tijd had rond te kijken, daar vielen op Den Bies zijn lijf de zware vuisten van de veldwachter, van Pol Poepaert en Tuurke Sperre. Den Bies liet zijn tegenstrever los dewelke, bewusteloos, niet de minste tegenstand meer bood en roerloos, half doodgeslagen, op de roode tichelvloer bleef liggen. Een straalke bloed liep hem stillekens uit neus en mond. Stemmen rumoerden dreigend onder de lage, bruingerookte zoldering. Mie-den-bol liep als een zotte met de armen in de lucht. Ze verdween in het schotelhuis om een natte doek en een kopje water voor Miel.
Toen Den Bies echter de veldwachter herkende, werd het