aantreffen, de naam van Helmers vergt den meesten eerbied; micat inter omnes......
‘Helmers is in onze schatting onder de afgestorvene Nederlandsche dichters de grootste van allen, allen heeft hij ze overtroffen, zelfs Vondel, dien men teveel gebreken vergeven moet, om hem na Helmers, nog langer de eerste plaats op den Nederlandschen zangberg te laten bekleeden, die welligt vooringenomenheid en onbedachtzame napraterij meer dan het gezond oordeel hem heeft laten behouden, daar hij toch reeds, als men billijk oordeelen wil, in vele opzichten door Antonides overtroffen werd, en zeer zeker in onze dagen door Bilderdijk en Tollens overtroffen wordt. Ver van ons de onrechtvaardigheid om met den grooten hoop altijd de verdiensten van het voorgeslacht te verheffen ten koste van den welverdienden roem onzer tijdgenooten! Wij gaan hoog met Vondel, Hooft, Brandt en andere uitmuntende vernuften, wij doen recht aan hunne verdiensten en weigeren hun geenszins den welverdienden lof, maar dan verplaatsen wij ons in hunnen leeftijd, en brengen hen niet in aanraking met onze tijdgenooten, tegen wie zij in lange niet opwegen......
Hij is niet meer; het is waar, hij heeft slechts de helft van Vondel's ouderdom bereikt, maar de nakomelingschap zal hem gewisselijk langer en met veel meer recht bewonderen dan dezen, die, ware hij zijn tijdgenoot geweest, althans geene soort van blindelings aangebeden poëtische afgod geworden zou zijn.’
Het beoordeelen van tijdgenooten is dan ook zeer moeilijk en wij moeten den ouden Witsen Geysbeek zijn doorslaan en zijn dwalingen niet al te scherp aanrekenen. Wij staan te dicht bij onze tijdgenooten, die zijn zooals wijzelf, inzoover zij kinderen zijn van hun tijd. Ontbreekt hun het element van algemeene, zuivere waarde, dat is voortgekomen uit het diepst van de menschelijke ziel, die niet of weinig is veranderd in den loop der eeuwen, dan verdwijnen zij in de zee der vergetelheid, waaruit slechts enkele verspreide toppen naar boven steken. Toch hebben die verdwenen auteurs hun waarde gehad en hun reden van bestaan. De middelmatigheid is noodig als de brei, waarin het dagelijksch leven wordt afgespeeld. Zij hebben het gemiddelde van een periode vertegenwoordigd, waarin de menschen hoog wegliepen met hun boeken, maar...... zij hebben hun loon gehad, volgens het Evangeliewoord en hun geestesproducten zijn op de rommelmarkt terecht gekomen.