| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (Dames-rubriek). Fanny Burney in haar leven en werk (Vervolg van blz. 479.)
Wij zullen thans de dissertatie van Dr. A. Overman: An investigation into the character of Fanny Burney (uitgave H.J. Paris, Amsterdam) eens wat nader in oogenschouw nemen.
Het boek opent met het bekende portret der schrijfster, naar de schilderij van haar neef Edward Burney; Fanny heeft hierop een vriendelijk, gemoedelijk gezicht, niet mooi, want met eenigszins grove, onregelmatige trekken, terwijl haar kleeding, vooral ook de gigantische hoed, bewijst, dat al schreef zij er ook zelden of nooit over, deze schrijfster toch wel degelijk met de mode meeging....
De heer Overman heeft zijn onderwerp volkomen ‘onder de knie’. Hij heeft de figuur dezer schrijfster van alle kanten bestudeerd, en zijn stof toen overzichtelijk in de volgende onderafdeelingen verdeeld: Youth; The succesful author; Life at Court; Madame d'Arblay; The character of Fanny Burney in the light of modern psychology; Conclusion en voorts een Bibliography.
Ieder die zich interesseert voor het werk en de persoon eener auteur, die de eerste was in tijdsorde om romans te schrijven, zooals wij die thans kennen, leze dit studieuse, belangrijke werk, dat eigen onderzoek en langdurige lectuur overbodig maakt.
De heer Overman karakteriseert Fanny al dadelijk zeer goed als kind. De later wereldberoemde Fanny Burney, die mannen als Johnson en Burke in verrukking bracht, was als klein meisje bijna achterlijk te noemen. Zij was uiterst schuw en verlegen, en voor wie haar niet kende, moest zij wel een onnoozel, onbeduidend schaap
| |
| |
lijken. En tot aan de publicatie van Evelina ‘she was the least noticed of all the Burney children’. Ze was klein en zeer bijziende en gedecideerd weinig bevattelijk in haar leeren. In de Gedenkschriften van haar vader beschrijft Fanny zichzelf als een zeer achterlijk kind, dat op haar achtste jaar nog niet lezen kon! Haar broer, om haar te plagen, gaf haar een boek onderste boven in handen, om haar zóó de letters te leeren, ‘which he said she never found out!’ Toen zij echter eenmaal de kunst van lezen en schrijven meester was, deed zij niets liever dan met haar neus in de boeken zitten en dingetjes krabbelen op haar lei of papier.
De kleine Frances had een zeer gevoelige natuur, die zij tot het laatst van haar leven behield; op haar zeventigste jaar sprak Walter Scott nog van haar ‘quick feelings’. Haar uiterste sensitiviteit was natuurlijk ook de oorzaak van haar overdreven blooheid, en het was een ware heldendaad, dat zij haar roman Evelina in het licht durfde zenden. Want, zegt. Dr. Overman:
It was not considered proper for young ladies in the eighteenth century to read novels and certainly not to write them!
Men kan zich die tijden niet meer voorstellen. Hoe verwrongen en bekrompen was de mentaliteit der menschen, die eischte, dat een vrouw haar licht onder de korenmaat stelde. Men is altijd zoo geneigd om van den ‘goeden ouden tijd’ te spreken, en in vergelijking met thans, nu wij weer tot een ander uiterste zijn overgeslagen, had die tijd zeker veel goeds, maar perioden, waarin een vrouw zich moest geneeren voor haar begaafdheid, waarin aan Rhoda Broughton door haar moeder verboden werd Not wisely but too well te lezen, dat zij zelve geschreven had en anoniem doen verschijnen, - en waarin de talentvolle componiste Fanny Mendelssohn haar werk niet durfde uitgeven, maar het in haar broeder Felix Lieder ohne Worte deed opnemen: Opus VII No. 2, 3 en 12 en Opus IV No. 7, 10 en 12, - boezemen toch evenveel afkeer als verbazing in!....
In Maart 1778 schreef Fanny in haar dagboek:
‘I have not pretended to show the world wat it actually is, but what it appears to a girl of seventeen.’
Deze passage is belangrijk, zegt Dr. Overman, omdat hier de wereld wordt gezien door de oogen eener vrouw, en niet, zooals tot dusverre in de romans gebeurde, door die van een man. Al de
| |
| |
groote romanschrijvers van toen behoorden tot het mannelijk geslacht, en de vrouwelijke auteurs als bijvoorbeeld Hannah More, Charlotte Lennox en Mrs. Manley schreven politieke en sociale satiren. Macaulay zeide dan ook:
‘Evelina was the first tale written by a women and purporting to be a picture of life and manners, that lived or deserved to live.’
Edith Morley, die een studie over Fanny Burney schreef, noemt haar ‘the pioneer of the tea-table novel’, met andere woorden, Fanny was de eerste, die kleine voorvalletjes als b.v. winkelen in haar roman te berde bracht, en hoe vreemd Evelina zich voelde, toen haar haar werd opgemaakt voor haar eerste bal. (De heer Overman bespreekt hier eveneens de lacune van het nooit noemen van kleeding details. Inderdaad is dit in Fanny's werk een gedecideerd gemis.)
Evelina is, zegt Dr. Overman ‘to a great extent a portrait of Fanny Burney herself. The heroine of the novel is younger and less experienced than the authoress but their characters are the same. Evelina is the picture of a typical eighteenth country girl.... the offspring of Nature in her simplest attire.’
De natuurlijkheid van Evelina's beschrijving ontbrak aan Lord Orville ‘the ideal young man’. Doch, W. Dibelius in zijn: Englische Romankunst, wijst er op, dat Richardson's Sir Charles Grandison (de held in deugd) het prototype is geweest van dezen Orville.
Mr, Smith, the Holborn beau is daarentegen een van Fanny's best geteekende karakters; Dr. Johnson was enthousiast in zijn lof; Harry Fielding newer drew so good a character! Madam, there is no character, better drawn anywhere, - in any book or by any author!’
Trouwens Johnson had een groote bewondering voor het geheele werk, waarvan hij zei:
‘Evelina seems a work that should result from long experience and deep and intimate knowledge of the world; yet it has been written without either. Miss Burney is a real wonder, - and what she is she is intuitively.’
Vier jaar na de verschijning van Evelina zag Cecilia het licht.
Macaulay maakte de opmerking, dat Fanny zoo gemakkelijk typeerde. Maar doet Dickens dit ten slotte niet óók? En haar voornaamste karakters hebben iets veel minder eenvoudigs en zijn vrij wat gecompliceerder.
| |
| |
Ook in Cecilia heeft Frances Burney veel van zichzelve neergelegd. Als Cecilia haar opinies over menschen en toestanden mededeelt, zijn dit de opinies van haarzelve. Cecilia is even gevoelig als Evelina, maar toont veel meer gezond verstand, en lijkt wel he model, zooals Fanny graag zou zijn geweest, maar wel voelde niet in alle opzichten te zijn, ook al was zij tien jaar ouder dan Cecilia.
Cecilia werd zeer verschillend beoordeeld. Sommigen laakten in haar ‘the respect for rank’, doch dezen eerbied deelde Fanny met haar vader, die veel trotscher was op de Hof-betrekking zijner dochter dan op haar schrijfstersroem!
De figuur van Delville is veel menschelijker dan Orville, want hij is minder ‘volmaakt’. En de beschouwingen en beschrijvingen van het wereldsche leven zijn beter dan in Evelina, wat geen wonder is, daar de schrijfster weer vier jaar langer in society had rondgekeken. Mrs. Thrale was opgetogen over haar true pictures of life.
T.B. Shaw in zijn History of English Literature oordeelt ongunstig over Fanny's vrouwenkarakters. Hij vindt ze nesterig en aanstellerig, ze zijn absoluut niet diep-in bescheiden, maar vol van ‘the pride that apes humility’. En in haar Diary, zegt hij, verschijnt Fanny ‘in a perpetual flutter of vanity’.
Deze opvatting bestrijdt Dr. Overman als wholly incorrect. Haar discretie wàs geen gross affectation. Persoonlijk houd ik niet van het karakter van Evelina; mij óók schijnt zij onder het mom van bescheidenheid, een overdreven zelfgevoel en ijdele inbeelding te bezitten (zij kan met geen man in aanraking komen, of ze fantaseert dat deze verliefd op haar is), doch al vertoont Evelina overeenkomst met Fanny, hun persoonlijkheden behoeven daarom niet volkomen identiek te zijn....
Edmund Burke schreef haar naar aanleiding van Cecilia een geestdriftigen brief. Haar karakters noemde hij ‘well planned and supported’, en de lezers, zegt hij, zullen, na de lectuur, better informed zijn aangaande de menschelijke natuur, en hun observation will be enriched.
Onder de beroemde mannen, die Fanny's vrienden waren, behoorden o.a. Sheridan, Joshua Reynolds, Garrick, Horace Walpole. Ook Hannah More was een vriendin van haar. Deze noemde haar ‘our charming Burney’.
Ook Dr. Overman betreurt het, zooals ik zei, dat Fanny ‘hardly
| |
| |
ever mentionsdress. The same is the case with food’, Men ziet het: deze detalis, vormende een belangrijk en gewichtig deel van het menschelijk leven, kunnen en mogen niet worden gemist, willen tijdsromans en dagboeken niet een groot deel van hun historische interesse inboeten!
Ook Lady Llanover geeft een scherpe critiek op Fanny, wegens haar beschrijving van haar leven aan het Hof.
‘She lived in an ideal world of which she was, in her own imagation the centre. She believed herself possessed of a spell which fascinated all those she approached. She became convinced that all the equerries were in love with her....’ terwijl zij in werkelijkheid om haar lachten. Het is hier, alsof ik een onbarmhartig maar fel-juist oordeel over Evelina lees! Weer een ander evenwel: E.S. Shackburgh, in Macmillan's Magazine, noemt dit oordeel ‘unfair’, terwijl het daarentegen weer gedeeld wordt door Croker in zijn artikelen in de Quarterly Review, maar F.F. Moore zegt weer, dat Fanny Burney is ‘absolutely fair’. En: ‘Her work is a notable example of the triomph of an artistic instinct over personal prejudice. Hence its great value as a chronicle’.
Gedurende haar Hof-leven geraakte Fanny in correspondentie met Madame de Genlis, die zij noemt: ‘the sweetest as well as the most accomplished Frenchwoman I ever met with’, maar de roep over Made. de Genlis was zoo bedenkelijk, dat Fanny niet op haar vriendelijke avances durfde ingaan, en hetzelfde was het geval met Made. de Staël, met wie zij een vriendschappelijk verkeer onderhield, tot zij gewaar werd, welke geruchten er over deze liepen, en zij alle contact met haar verbrak. Madame de Staël echter was zoo beminnelijk om te zeggen:
‘Et dites à Mlle Burney que je quitte le pays (Engeland) l'aimant bien sincèrement et sans rancune.’
In mijn vorig artikel sprak ik reeds over Fanny's huwelijk met ‘the enchanting M. d'Arblay’. Het was van Fanny een zoo waarachtige en diepe liefde dat zij, hoezeer haar vader er ook tegen was en zij een submissive natuur bezat, met hem trouwde.
Zij werden hoogst gelukkig samen, en hoezeer zij ook bekrompen moesten leven, hun echt bleek in alle opzichten volmaakt; toen zij met hem werd verbonden, was zij veertig jaar. En vooral de eerste jaren van hun samenzijn behooren tot de gelukkigste van haar
| |
| |
leven. Later kwamen vele zorgen en angsten toen d'Arblay naar Frankrijk terugkeeren moest en de echtgenooten lang waren gescheiden.
Een poging van Fanny om een tooneelstuk te schrijven, mislukte. In Juli 1796 verscheen Camilla, waaraan zij zeven jaar had gewerkt. Het boek was opgedragen aan de Koningin. De algemeene indruk der critici was, dat dit boek afviel bij Fanny's vorige werken. Fanny's later oeuvre, ook The wanderer en the Memoirs of Dr. Burney trokken in 't geheel niet meer de aandacht, of werden veroordeeld als tedious and deplorable. Dr. Overman wijt dit voornamelijk aan Fanny's poging om ‘mooi te schrijven’, waar zij, in haar jeugd, toen zij argeloos, frisch, spontaan en natuurlijk was, niet aan dacht. De lengte van Camilla (vijf dikke deelen!) zal ook wel voor het gewone lezerspubliek een drawback zijn geweest!
Brimley Johnson zegt, dat in Camilla:
‘Miss Burney has given full rein to her ideal of women, her conception of home life and her notions of marriage: all eminently characteristic of the age and full of suggestion as to the work of women’.
In de inleiding noemt Madame d'Arblay zich een ‘investigator of the feelings and changes of the human heart’.
Toen mevrouw d'Arblay in Frankrijk vertoefde, ontmoette zij daar verschillende bekende menschen, o.a. Louis Bonaparte en Madame Lafayette, de schrijfster van La princesse de Clèves (door Hélène Swarth voor de W.B. vertaald) en werd in Parijs l'ánge genoemd.
Haar zoon Alex werd student te Cambridge en zijn moeder werkte ijverig aan haar nieuwen roman The wanderer, in welke voorrede zij haar ideeën over den roman uiteen zet, en over verschillende andere kwesties als ‘the immortality of the soul’ en allerlei ‘female difficulties’. Het boek werd matig ontvangen, en Dr. Overman noemt het ‘exceedingly tedious’. Ook dit boek is in een gezwollen stijl geschreven, en des te eigenaardiger doet het daarom aan, dat Fanny aan haar zoon schrijft: doe alsjeblieft nooit je best in je brieven ‘mooi’ te schrijven; laat je pen zoo impulsief en natuurlijk mogelijk gaan.
Madame d'Arblay moest haar man verliezen en later trof haar de tweede verschrikkelijke slag van het sterven van haar zoon. Met
| |
| |
de grootste moeite richtte zij zich na al deze smart weder op, en verdiepte zich met groote zorg in de Memoires van haar vader; helaas hadden ook deze geen goede pers.
De persoonlijkheid van Fanny Burney liet bij allen, die haar intiem kenden een vriendelijke heugenis na. Zij was altijd bereid anderen te helpen, was aangenaam, zacht in den omgang, en voelde zij zich op haar gemak met haar kennissen, dan onderhield zij met hen een pittige en levendige conversatie. Zij had een voorliefde voor muziek en goed tooneelspel.
Dr. Overman zegt, dat zij de schrijfster was van de eerste ‘Teatable novels’, die ‘domestic realism’ naar voren brachten, en dat het haar ‘literary merit’ is, ‘that she was the forerunner of this new school of fiction’. Maar op blz. 178 van zijn voortreffelijke grondige studie zegt hij nogmaals ‘Her characters, though very much alive, would have gained in clearness if thier clothes had been described’. En Th. de Wyzéwa zegt in de Revue des deux mondes, dat geen harer personen ons zoozeer interesseert als de schrijfster zelve: ‘la petite Burney, silencieuse et timide, promenant autour d'elle, à travers près d'un siècle, le sourire ingénument malicieux de ses grands yeux gris.’
Gaarne beveel ik het boek van Dr. Overman ter lezing aan; het heeft mij ten zeerste geboeid, en het staat vol met streepjes door mij gezet bij de plaatsen, die mij met instemming vervulden. Ik hoop, dat dit serieuse werk, ook daar het onderwerp vrijwel nieuw is voor Nederland, een groot en welverdiend succes hebben zal.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
|
|