De Nieuwe Gids. Jaargang 49(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 537] [p. 537] Verzen van Hélène Swarth. I. De appel. Maria, die zat op haar schemel En 't kindeken stond op haar schoot. Tusschen loofgroen en blauw van den hemel Blonk een appel zoo rozerood. Zij gaf hem, al streelend zijn haren, De bloosvrucht van d'appelboom. Hij bleef er, al zwijgend, op staren, Verzonken in heiligen droom. Zij tuurde in zijn peinzende oogen, Vol reinheid van hemelblauw, Die glansden, van tranen betogen, Als bloemen vol morgendauw. - ‘Kan die appel mijn kind niet bekoren? Waarom weent er mijn Jezuken zoet?’ - ‘'k Zie in d'appel het Eden verloren, Dat mijn liefde heroveren moet. [pagina 538] [p. 538] Zoo geurde die appel verboden, Die Eva, in hoogmoed, stal, Wijl de slang haar beloofde: als goden Zouden heerschen zij over 't Heelal. Doch ik, door mijn Vader gezonden, Zal offren mijn hartebloed, Wijl ik, schuldloos, voor aller zonden, In deemoed voor hoogmoed boet. En blij zal ik wedergeven, Niet hier, maar na de aardereis, Mijn geliefden het eeuwig Leven In het Hemele-Paradijs.’ II. Al stervend. Al stervend, toen zijn oog geen traan, zijn mond, Geen stem meer voor zijn groote liefde vond, Hief tot een kus hij d'ouden gouden ring, Symbool van eeuwigheid en liefdebond, Die meer dan half een eeuw zijn vingr omving, Of met dien kus een laatsten groet hij zond De al lang verloorne en dank en zegening - Of zag hij reeds, wijl 't leven al verzwond, Het zwevend goud van héel den sterrenkring In 't magisch blinken van dat ringerond En háar als bruid en blijde hemeling? [pagina 539] [p. 539] III. Avondlied. De laneschemer lijkt al nacht, De kruinen duistren. De wind doorwoelt de bladervracht Met suizlend fluistren. De wind geheimvol zingt en zucht In 't loof der beuken En vult de zoele zomerlucht Met vrome reuken. Waarom nog toeven in de laan En toevend luistren, Of 'k eindlijk zou den zin verstaan Van 't suizlend fluistren? De wind omstreelt meewarig zacht Mijn heete slapen. - O wind! je weet waarop ik wacht! - Ga stil nu slapen! - O wind! 't is nog te vroeg voor slaap En 'k vrees mijn droomen. En jij weet alles, hemelknaap, Van God gekomen. Ik wil niet slapen eer ik weet: Zal 'k wedervinden, In blanker sfeer, na levens leed, Mijn veelbeminden? Verbeiden zij aan de eeuw'ge kust Mij, onvergeten? - Vertrouw en hoop - Geloof is rust En meer dan weten. Vorige Volgende