| |
| |
| |
Nieuwe Gids-correspondentie. (Vervolg van blz. 416.)
Nieuwer-Amstel, 18 Mei 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Gaarne zal ik de stukjes ontvangen. Het adres van Van Deyssel is: Den Heer K.J. Alberdingk Thijm, Villa-des-Chéras, Montlez-Houffalize, Province du Luxembourg, Belgique.
Vergeef mij, dat ik door drukte je nu eerst antwoord.
In haast,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Ary Prins.
| |
Nieuwer-Amstel, 18 Mei 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Je laatste brief was mij aanleiding, om je handschrift verder te lezen. Ik heb weder een geheelen middag besteed om vijf bladzijden te lezen. Want ik kon toch onmogelijk voor mij zelf verantwoord zijn, indien ik je een ms. terugzond, waarvan ik de eerste vijf bladzijden nauwkeurig bestudeerd en de drie daarop volgende doorgekeken had. Ik ben nu gekomen tot bladz. 11, en
| |
| |
mijn oogen zijn moê. Want als je in de volle hitte van het schrijven bent, verliezen bij jou de verschillende letters van het alfabet alle de hen onderling onderscheidende kenmerken en ik moet dan je lange perioden stuk voor stuk, door middel van gissing en vergelijking, langzaam in me zelf reconstrueeren.
Doch ik ben niet rouwig om de gedane inspanning, want ik heb er door gezien, dat je stuk zoodra het over je eigenlijk onderwerp, de Goncourt, begint, zeer geschikt voor ons is. Dàt vind ik interessant, solied, en nauwkeurig-geschreven. Ik zou je daarom willen voorstellen, laat je algemeene inleiding over historische kunst, etc., weg, en begin op bladz. 5 onderaan: ‘De Goncourt is de grootste lettré’, etc. Dan wordt het een knap stuk, dat ik heel graag voor de N.G. wil hebben. Je zou dan in de proef. naar je goedvindt, er een nieuwen aanloop van kleinen omvang aan kunnen laten voorafgaan. Zoodra ik je toestemming heb, gaat de copy naar de drukkerij. Door den kleineren omvang dien het dan krijgt, gaat het er dezen keer ook nog wel in.
Wat je nota betreft, die heb ik dadelijk na ontvangst aan den penningmeester gegeven, die haar zou voldoen. Ik heb hem al eens gewaarschuwd, en zal het nog eens doen, maar - neem 't me niet kwalijk - als Goes karig is, kan ik er niets aan doen. Geldzaken zijn zijn departement. Het eenige middel, dat ik heb om hem terecht te zetten, is dat ik een redactievergadering beroep en hem daarop interpelleer. Maar dat doet men natuurlijk alleen in het allerergste geval.
Als je het geld binnen een week niet hebt, dan moet je hem maar eens manen. Ik vind dat zeer onaangenaam voor je, maar heusch, beste vriend, ik kan dat onmogelijk voorkomen, als Goes persisteert om te vergeten.
Zoo heb ik Verwey al wel zesmaal gezegd, dat hij Schröder eens op moet porren - maar, jawel. Van avond zal ik hem naar den winkel brengen en buiten wachten. God, 't is hier zoo'n bedwelmende herrie, dat leven in de hoofdstad. Ik ga, gelukkig, met 1 Juli naar het strand voor een heel en tijd.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer K.J.L. Alberdingk Thijm.
| |
| |
| |
Nieuwer-Amstel. 25 Mei 1888. Overtoom (stille zij), 62.
WelEdele Heer,
Bij deze deel ik u mede, dat het door u bij den heer Versluys ingezonden artikel, getiteld: ‘De noodlottige dwalingen’, etc., door de redactie van De Nieuwe Gids in hare aflevering van 1 Juni a.s. zal opgenomen worden. Wij hebben ons veroorloofd hier en daar een kleine wijziging in den vorm aan te brengen, waarmede gij zeker wel genoegen zult willen nemen. Over een paar dagen wordt u proef en copy gezonden. Voor de door u verlangde overdrukjes zal ik zorg dragen.
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer J. Stoffel.
| |
Nieuwer-Amstel, 5 Juni 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Geachte Heer,
Ik liet u gisteren een aflevering zenden, waarin uw stuk over ‘La Terre’. De afdrukjes ontvangt gij binnenkort.
Ik heb in het begin van uw artikel nog een pagina ongeveer geschrapt, nl. uwe hypothese over de wording van La Terre, die blijkens een later door u van Zola ontvangen brief onjuist was. Ik denk, dat gij overigens over de correctie tevreden zult zijn; ik heb er tenminste de grootst mogelijke zorg aan besteed. Maar nu uw nieuwe stuk! Lieve hemel, mijnheer Kolff, wat een enorm brok copy! Ik heb getracht er uit te halen wat voor ons tijdschrift
| |
| |
geschikt was, maar dat ging niet; ik had, om in ons kader te blijven, alleen een paar mededeelingen van Zola over le Rêve kunnen gebruiken.
Wij zijn met de 12 bladzijden over La Terre te plaatsen, eigenlijk al buiten ons boekje gegaan. Wij zijn toch een algemeen tijdschrift, en artikelen als het uwe, bestaande niet uit beschouwingen over een boek, een mensch, of een tijd, maar uit de mededeeling van een heeleboel afzonderlijke feiten en curiosa behooren meer in een speciaal tijdschrift thuis, gewijd aan de detailstudie van den auteur, waarover gij 't hebt. Als er een revue ‘Le Zolaïste’ bestond, zoude uw artikel daar als geknipt voor zijn. Maar enfin, voor een enkel maal konden wij den Zola-specialisten ook eens een genoegen doen. Doch nu, terwijl gij slechts een klein getal bladzijden beloofd hadt, stuurt gij mij nu zestien folio-pgina's copy, waarvan de helft nog eens over uw vroegere onderwerp, la Terre, waarover gij reeds het vastgestelde maximum van 12 bladzijden druks geleverd hadt. Wat nu te doen? Onze plaatsruimte is zeer kostbaar. Onderwerpen van literairen, politieken, wetenschappelijken aard staan bij tientallen te wachten op behandeling, hoe zouden wij dan een zóó omvangrijk stuk kunnen plaatsen, over een onderwerp zoo speciaal als het uwe. Let wel, niet dat gij over Zola schrijft, maakt u zoo speciaal, maar dat gij over zoo'n onderdeel van Zola schrijft, nl. de bibliographie en historie zijner werken. Gij zult het mij dus ten goede houden, dat ik u bij deze de copy terugzend.
Inmiddels blijf ik, als altijd,
met waardeering en achting,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer J. van Santen Kolff.
Na 1 Juli a.s. verzoek ik u eventueele mededeelingen uwerzijds aan mijn adres, te zenden naar de Hemonystraat 13, Amsterdam (adres des uitgevers), daar ik alsdan naar buiten ga.
| |
| |
| |
Nieuwer-Amstel, 5 Juni 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Tot ons leedwezen konden wij je stukje niet plaatsen. Het komt ons voor beter geschikt te zijn voor een courant. Wil ik het daarom voor je zen den aan het Weekblad? In afwachting,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Ary Prins.
Met 1 Juli ga ik verhuizen; mijn voorloopig adres is dan weer Hemonystraat 13, Amsterdam.
| |
Amsterdam, 13 Juni 1888. Hemonystraat 13.
Waarde Heer,
De heer Ary Prins, te Hamburg, verzocht mij u bijgaand handschrift te willen aanbieden ter plaatsing in het weekblad de Amsterdammer. Wil u, bij eventueele plaatsing, s.v.p. de proef doen zenden aan den schrijver, Colonnaden 33/3, Hamburg?
Inmiddels,
Met vriendelijke groeten,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer J. de Koo.
| |
| |
| |
Nieuwer-Amstel, 15 Juni 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Het boek: Préfaces et Manifestes, etc. van de Goncourt is nog niet verschenen. Voor de werken van Emants, die bij geen der kennissen te vinden zijn, heb ik door Versluys een advertentie in het Nieuwsblad van den Boekhandel, of zoo iets, laten zetten. Die Luxemburgsche eieren smaken uitstekend; je papa is ze me zelf komen brengen, voor hij naar college ging; hij was aangedaan en zei, een weinig snikkend: ‘Uit vriendschap en toewijding.’
Het schijnt, dat de tijdschriften, waar jij je minder welwillende aandacht aan wijdt, daardoor gedoemd zijn te verdwijnen. Eerst het Nieuwe Weekblad van 'n meneer Schimmel, toen, ik weet niet meer hoe 't heet, toen de Ooievaar, toen ‘Multatuli’ en nu ‘de Dageraad’.
‘Multatuli’ bestaat niet meer en is veranderd in een Zondagsblad voor ‘Recht voor Allen’, getiteld ‘Morgenrood’, onder redactie van Dr. J.M. Smit. De Dageraad verandert met 1 Juli in een veertiendaagsch tijdschrift onder redactie van Dr. P.C.F. Frowein.
En Vosmaer is zoo doodgegaan! Ik heb veel van hem gehouden, merk ik, want ik ben nog onder den indruk. Ik herinner me onze gesprekken, ik lees zijn brieven over, ik stel me zijn figuur voor: In den tijd, toen de menschen d'r hoeden nog niet voor me afnamen, toen ik nog maar alleen een leelijke, verlegen jongen was, waar van tijd tot tijd een rhetorisch woordenvlaagje uit kwam, toen heeft hij mij in zijn huis ontvangen, en aan heusche letterkundigen laten zien, die dikke boeken geschreven hadden, en vriendelijke gesprekken met me gehouden. Ik weet nù wel, dat dat half-onbewuste politiek van hem was, dat hij zoo deed tegen alle jongelui, die schrijversaspiraties hadden, dat hij b.v. meneer Koster dezelfde woorden schreef, die hij tegen mij gebruikte, maar de herinnering is er nu eenmaal, en ik blijf me verbeelden, dat hij dat deed uit vriendschap voor mij. En dan, hij is toch een arme, ongelukkige sukkel net als wij allen, geweest en nu hij stom en machteloos onder den grond ligt, moeten we maar het beste van hem denken.
| |
| |
Waarom ik die lijkrede tegen je houd? Omdat ze hier allemaal harde gezichten hebben en zeggen dat Vosmaer niets meer op de wereld te maken had, dat hij alleen nog maar pruttelen kon. Zeer waar, maar die sensatie van mij, als ik er aan denk, dat-ie dood is, wil toch maar niet weg. 't Is dwaas, 't is kinderachtig, maar het is er toch. En nu schrijf ik het jou maar, zooals men zijn verdriet luid uitschreeuwt in een hoek of wegsnikt in het kussen, zoo, om het maar te zeggen.
Verleden zijn wij op hol geweest met twee paarden. Paap, Verwey, mevrouw Douwes Dekker en ik. Het begon op de Utrechtsche zij, bij den gebiedpaal, en is er meê geëindigd, dat we op de Sarphatistraat tegen een lantaarn zijn gereden. De schuld lag bij den koetsier, die dronken was.
Waarom bevalt je mijn recensie van ten Brink's Bredero niet? Ik verzeker je dat ik niet overdreven heb, en dat ik er wel driemaal zooveel onzin uit had kunnen halen.
Je voorstel om naar jou te komen was zeer aannemelijk, zoo ik niet reeds een kamer gehuurd had te Katwijk aan Zee. Buitendien ga ik meer op dokter's voorschrift, om mijn spijsvertering te herstellen. Ik leef sinds 6 Mei op diëet, en gebruik alleen oudbakken brood, melk, karnemelk, eieren, mager vleesch, spuitwater en dergelijke magere kost. Als ik hersteld ben, hoop ik echter van je gastvrijheid gebruik te maken; je geldheffing vind ik zeer rationeel, met een tintje van aangename komiekheid.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Ik lees je brief over, en zie, dat je indertijd je vrouw iets voor mij hebt medegegeven. Het is dus geen grapje, zooals ik eerst dacht. Ik heb echter niets ontvangen, en meld je dit, omdat ik, in geval van verkeerde bezorging, niet graag den indruk zou willen maken van onbeleefd te zijn.
In ‘Europa’ staat een gunstige recensie van ‘Een Liefde’, door ‘Krino’ van de Julia-geschiedenis. Die man gaat hoe langer hoe meer meê: hij heeft thans goede verwachting van de toekomst, want wij hebben nu een dichter als Albert Verwey en een prozaschrijver als van Deyssel, en hij uit den wensch, dat jullie niet al te jong aan de kunst ontvallen zullen, zooals Breêro, etc.
Den Heer K.J.L. Alberdingk Thijm.
| |
| |
| |
Amsterdam, 21 Juni 1888. Hemonystraat 13.
WelEd. Heer,
Nu, dat heeft lang geduurd, zult gij zeggen. Thans eerst antwoord op een brief, gedateerd Kerstmis 1887. Gij hebt gelijk, het is onbeleefd, ongepast, ongehoord. En ik bied u mijn oprechte verontschuldiging aan.
Toch ben ik niet zoo schuldig als gij denkt. Ik heb u niet geantwoord, omdat ik u geen beslissend antwoord geven kón. Wij vonden uw artikel getiteld ‘Waarneming, Denken en Zijn’, etc., uitstekend, solied en duidelijk, maar de omvang in verband met het onderwerp, deed ons aarzelen en wachten. Het te weigeren vonden wij jammer, het aan te nemen een groot waagstuk. Nu moet ik u ten slotte melden, dat er geen plaats voor kan gevonden worden. Uw stuk toch is 147 bladz. groot, een bladz. van u is ongeveer ⅔ bladz. N.G.; het geheele stuk zou dus ongeveer 100 bladz. druks worden, zegge zes vel. Nogmaals, het spijt ons bijzonder, maar de ervaring heeft ons geleerd, wat wij aanvankelijk vreesden, dat zóóveel bladzijden over een onderwerp, dat slechts weinigen interesseert, waar nog minder menschen iets van begrijpen, een te zware last zijn voor een tijdschrift dat als het onze èn een algemeene revue wil zijn èn gelezen wil worden.
Het zal ons echter zeer aangenaam zijn, als gij ons van tijd tot tijd met kleinere bijdragen van één à twee vel druks zoudt willen bedenken.
Ik zend u uw handschrift nog niet terug, maar wacht op uwe beschikking wat er meê gedaan moet worden. Misschien wilt gij het hier ergens anders aanbieden, of hebt gij er andere bedoelingen mee? Zoo noodig zal ik u gaarne behulpzaam zijn.
Inmiddels, afwachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer G.J.P.J. Bolland.
(Wordt vervolgd.)
|
|