De Nieuwe Gids. Jaargang 49(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 481] [p. 481] Aan Dr. K.H. de Raaf (met wien ik thans reeds het derde deel eener eeuw goede vrienden ben) I. Zonder dat 'k 't ooit U vroeg of 't vóóraf hoopte, hebt Ge, als trouwe Volger der Waarheid alles nagegaan van wat uit Kracht Eens diepsten Zijn's gerezen en gestuwd, 'k voor dit Geslacht Bestreefd heb en bereikt. Hartstochtlijk-donker in stil bouwen Op Ingrond eignen Zelfs en aller Dingen, delgde ik 't flauwe Gedoe van schrale Vagen. Moedig leefde ik in den nacht Mijn's Tijd's, kalm-eenzaam, en soms gilde ik stoer een wilde klacht Klaar-hoorbaar hoog door 's Leeds Ellende. Want voortdurend jouwen Bléven veel diep-in Leêgen, thans verloornen me uit. 'k Hield Wacht Breed-psychisch diep bij al wat 'k wilde en deed en dus ik 't bracht Gestaêg stoer-werkend naar waar 'k sta thans. Als heel zelden gauwe En nimmer nog gedweeë lijdend onder 't scherpe snauwen Breng 'k uit den versten Grond mijn's Wezens dank U. 'k Zie.... gij lacht Door uw diep graven Gij mijn verste Gronden gaaft te aanschouwen. [pagina 482] [p. 482] II. Ja, levenslange Dank, o, Vriend, gewetensvol gij schreeft Uit eigne Stille Kracht dit boek, dat evenzeer zal duren Als al mijn geestlijk Werk voor onze Lettren. Niet besturen Liet Ge u door 't reeds een derde Eeuw ver-af saam zijn. Neen, verkleefd Alleen aan Waarheid, want aan Feiten, hebt gij streng doorleefd Mijn zwaar Bestaan en zielvol Streven, en nooit gingt verhuren Ge U aan de kwade Wanen, waar de diep-verkeerde kuren Van Niets-verstaners hebben vijftig jaar reeds mee gestreefd Om al wat 'k ziende denk en voel en doe te ontwrichten. Schuren Bleef 'k veelal vredig voort langs dwazen Hoon. Want binnen muren Mijn eigne, stille, werkte ik en dies nooit mijn Geest gebeefd Heeft voor 't bedrijf der Schampren, die gezellig voor hun vuren Gezeten brabbelden Onwaarheên. O, mijn klare, pure Ziel, Die wil 't Echte en 't doen blijft, tot zwiert wèg Ze of sneeft, [pagina 483] [p. 483] III. De halve Geesten, wien vlot Vleien boven Waarheid ging Vonden 't eens schandlijk, dat mijn flinke Ziel had ingezouten 't Alwaarste en dit toen 't moest deed hooren aan wie stil te kouten Misprijzend zaten. Diep-vermoeide, ik alellendigst hing Geestkrachtig lijdend in 't Hoog-IJle, hoorend schampering Geloogne, dat 'k van top tot teen een kwade, zwakke, foute Niets-doener willoos, geestloos was, dien Dienaars van de Schouten Neer moesten duwen naar een reddelooze afzondering. Doch psychisch sterk en dood-onschuldig-willlend, lijk als houten En taamlijk-stijve kleine knaap ik reeds geweest was, ving 'k Al 't Smaên op, dat ik door mijn verdre Daên weerleggen ging. O, Menschjes, die nu ligt voor goed in de eindelooze Koudte Maar me eens waanzinnig joeldet na met scherp-geflootne Rauwte. Als altijd jeugdig diep-in mijmrend denk ik nog en zing. [pagina 484] [p. 484] IV. Juist, lijk als vreedge kleine knaap 'k een enkle maal reeds deed, Vraag 'k me af nog: Wat's dit Aanzijn? Wat mijn Leven? Staeg vergalmen Hoor 'k vele Stemmen in mijzelf en alle boeken. Halmen Lijken me al Liên, die gaan met woordenwinden mede. Ik weet Alleen Dàtgene wat mijn eigne Ziel mij wijst, Die meet Diepst-in van zelf al Kennis en dies leef ik thans als Kalme Die klonk zich vast aan alles met onbreekbaar-stalen Schalmen En voor al tijden groote Minnaar van 't Diep-Zuivre heet. Och, tegenwoordig geef 'k niet durend meer om Vreugde of Leed. 'k Heb levenslang gedacht en scheen dus Dommen vaak te talmen, Maar door mijn vaste Sterkte won 'k allengs gewenschte Palmen. 'k Leef breed-zachtmoedig, maar leek strijdend wel eens hard of wreed, Want mijner Ziel geen ding ooit van der Andren aard ontgleed En 'k wensch, wen me eindigt de Aarde, in 't wijd Mysterie te verwalmen. Willem Kloos. Vorige Volgende