| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het is een publicist als hij, hier aan het woord, altijd aangenaam, wanneer een man van grooter beteekenis zijn zienswijze over eenige aangelegenheid blijkt te deelen. Onlangs werd in dit ‘Overzicht’ de meening geuit, dat een oorlog vooreerst niet mogelijk zou zijn om de eenvoudige reden, dat elke natie door de economische wereldcrisis zoo diep in de financieele put zit, dat zij er voorloopig niet uit kan, en zelfs dreigt er in te stikken. Zoodat zij allerminst het ontzaglijk getal millioenen kan opsparen voor het weelde-experiment als een oorlog zou zijn, onder welk voorgeven ook begonnen. Aldus blijkt de tegenwoordige wereldcrisis wat de Engelschen noemen ‘een zegen in de vermomming van een plaag’. Eenige weken geleden gaf Mr. William Randolph Hearst, de vermaarde Noord-Amerikaansche dagbladmagnaat, gelijke meening te kennen. Hij ging zelfs verder dan hier werd voorop gesteld. De heer Hearst, ofschoon ook hij geen veroordeeling te kras vindt van het doemwaardige Tractaat van Versailles, werk van een groep zoogenaamde staatslieden door oorlogspychose, immers door hun wraakzucht, van hun gezond verstand beroofd, schijnt zelfs de mogelijkheid te ontkennen, dat er ooit weer, althans in de naaste toekomst, in Europa oorlog zou komen. Wijl immers een volgende oorlog van ons werelddeel niets anders zou overlaten dan ‘een rookende ruïne’. Hij erkende de dreigende beteekenis der onderlinge Europeesche nationale geschillen, doch deze konden, meende hij, door volksstemmingen worden geëffend. Doch daarbij komt het gebrek aan geld, zelfs van landen, die het rijkste zijn aan goudbezit. Een oorlog op crediet dan? Wie zou daartoe de financiën
| |
| |
willen en kunnen verstrekken? De Vereenigde Staten? Zij hebben nog voor milliarden schuldvorderingen op de Europeesche landen, voorheen ‘geallieerd’, met uitzondering van Finland, en betwijfelen of zij er ooit een cent van ter betaling zullen ontvangen.
‘Geen geld leenen aan Europa?’, zegt hij ongeveer, ‘Amerika heeft er droeve ervaringen mee opgedaan. Dat de Europeesche landen onderling bij elkaar blijven leenen, is hun zaak, maar geen mensch ter wereld kan zich voorstellen hoe ooit die onderlinge leeningen van het groepje Europeesche wanbetalers zouden worden afgelost.’
Binnenlandsche leeningen bij eigen volk te sluiten zal ook niet meer gelukken, meende hij. De heer Hearst heeft op zijn rondreis door Europa bemerkt, dat de volken eigen regeeringen niet meer vertrouwen. Al die opeenvolgende regeeringen hebben niets anders gedaan dan volken te bedriegen door middel van inflatie. Of op welke andere wijze ook! Zeer zeker had hij daarbij nièt het oog op ons.
Gebrek aan geld eenerzijds, de onvermijdelijke ruïne van Europa anderzijds, zullen den Europeeschen oorlog in de toekomst z.i. onmogelijk maken. De vernieling aan menschenlevens en goederen zou zóó algemeen en zóó grondig geschieden, dat er een ontvolking van Europa uit zou voortvloeien. Daarmede zou het oude werelddeel vrijwel teniet gaan als een factor van belang in de beschaving, die alleen nog toevlucht zou vinden in Amerika en Azië, meende hij.
Komt ondanks alles tóch oorlog, dan zal de opstand der lamgeslagen volken algemeen zijn. Volledige en algemeene armoede zal overal in Europa gaan heerschen.
Frankrijk en Engeland kunnen door een oorlog er alleen slechter op worden, wijl zij het meest te verliezen hebben en nooit iets kunnen winnen. Italië is volgens dezen veel ervaren en veel bereisden beoordeelaar onder Mussolini reusachtig vooruit gegaan. Waarom dit alles in de waagschaal stellen?
‘Daarom valt er aan een toekomstigen Europeeschen oorlog niet te denken, doch zal vrede de eenige mogelijkheid zijn’, is zijn bemoedigende conclusie.
Wat beteekent het dan, dat de volken voortdurend in onrust worden gehouden en steeds wèèr, als bedreigd door een naderende sprinkhanenplaag over een te veld staanden oogst, door het gepraat en de mededeelingen hunner dagbladen? Althans een gedeelte daar- | |
| |
van. Nù over oorlogsvoorbereidingen in dezen hoek der wereld, dan in een andere; of over de geschillen en de botsingen met hun buren? Het zal een gasoorlog worden; er moeten dus overal verweermiddelen daartegen worden bedacht en aangeschaft. Het zal een luchtoorlog zijn. Er is dus haast bij een versterking en tevens een nog beter doorwerkte vernuftiging hunner luchtvloten. Het zal een onderzee-oorlog wezen tegen de machtige ‘dreadnoughts’ der groote zee-mogendheden. Dus zoo spoedig mogelijk nog machtiger, nog sterker, nog kostbaarder zeekasteelen van staal met vreeswekkende kanonnen, doch een vloot van onderzeeërs daarbij. Om niet eens te gewagen van de ziekelijke veronderstelling, dat een volgende oorlog zou kunnen gestreden worden door algemeene vergiftiging van den vijand, door intusschen uitgevonden, nooit gekende stoffen of stralen.
Deze oorlogsgeruchten steken nu in dit, dan in dat land op en de dagbladen verspreiden die. Uit welken hoek komen zij? Reeds is hier op gewezen, dat het machtige Fransche ‘Comité des forges’ een der voornaamste wapenleveranciers van Europa is. Te beginnen natuurlijk met het eigen land. Maar dergelijke instituten, vereenigingen van machtige ‘concerns’ voor de wapenfabricage, vindt men in alle groote landen: in Noord-Amerika de ‘United Aircraft Export-Cy’ en de ‘Electric Boat Company’ en, natuurlijk, nog andere ‘concerns’, op dit oogenblik niet genoemd, die wapens fabriceeren voor den oorlog te land, welke, naar het schijnt, langzaam aan veroudert. Doch waarvoor de volken niettemin gezegd worden zich gewapend te moèten houden door vestingen te bouwen, zware kanonnen te gieten, ‘tanks’, geweren te maken, en wat daar voor meer noodig is aan lieflijkheid. In Engeland is het de groote wapenfirma Vickers Armstrong, onder de directie van Sir Charles Graves. Vóór den oorlog waren in Duitschland de groote Kruppen in Oostenrijk de groote Skoda-fabrieken, die haar landen bewapend hielden, vriendelijk genoeg om tegen goed geld ook wel andere, meest kleinere natiën, die geen eigen oorlogs-industrie bezaten, van het voornaamste, zoo absoluut onmisbare oorlogstuig, te voorzien.
Deze alle waren of zijn particuliere kapitalistische ondernemingen. Wel is waar door eigen regeeringen gesteund en aangemoedigd, doch, evenals de Amsterdamsche koopman uit de zeventiende eeuw, wien men verweet, dat hij leverancier was van oorlogsbenoodigdheden voor de zeeroovers aan de Noord-Afrikaansche kust, die
| |
| |
voortdurend ook Nederlandsche koopvaardijschepen enterden en de bemanning in slavernij weg voerden, antwoordde, dat hij bereid was zijn schepen met oorlogswaar uit te zenden tot aan de poorten van de hel, al moesten zij er hun zeilen en masten bij blakeren. ‘Waarom’, vraagt men derhalve algemeen, ‘waarom dan van de particuliere wapenfabricage in de verschillende groote landen geen staatsinstellingen gemaakt?’ ‘Waarom, als men te Genève sinds zoo lang, doch steeds zonder eenig resultaat, integendeel, met voortdurend droeviger teleurstellingen, over “ontwapening” spreekt - “er wordt verzocht niet te lachen!” - over beperking dan der nationale bewapeningen, waarom komt men dan niet overeen om van de particuliere “concerns” staatsondernemingen te maken?’ ‘Waarom heeft de Engelsche vredesapostel lord Cecil, dit nooit voorgesteld?’ ‘Waarom niet de Oostenrijksche vredesapostel graaf Coudenhove-Kalerghi?’ ‘Waarom stellen de vertegenwoordigers der kleinere naties, die zelf geen of geen noemenswaardige wapens maken, dit te Genève niet voor?’
De vertegenwoordigers der kleinere naties te Genève, allerminst de onze, wijl Nederland door zijn overzeesch eilandenbezit niet tot de kleine naties kan gerekend worden, ofschoon ons land ook geen eigen oorlogsmacht meer kan voortbrengen, zooals het dit in vroeger eeuwen wèl kon, zij zullen den wenschelijken overgang van particulier naar staatsbedrijf der wapenlevering niet kunnen, niet willen bepleiten, omdat zij dan geen ander middel zouden bezitten dan een eigen oorlogsindustrie in te stellen, aangenomen, dat zij daartoe in staat zouden blijken. Wat om velerlei redenen niet het geval is. Nederland is in staat zijn eigen duikbooten te maken, en goede duikbooten zelfs. Een zijner in dit opzicht beproefde zonen, de oud-marine officier Paul Koster, thans te Parijs wonende vertegenwoordiger van de Noord-Amerikaansche ‘Electric Boat Company’, was mede-oprichter, indertijd, van de bekende Nederlandsche vereeniging ‘Onze Vloot’. Thans is hij daarvan ‘lid van verdienste’. Doch vòòr den oorlog, d.i. reeds in 1907, trad hij in dienst van het machtige Engelsche torpedo-‘concern’ Whitehead, in het toen nog Oostenrijksche Fiume, waarbij ook de Amerikaansche ‘Electric Boat Company’ geïnteresseerd is. De heer Paul Koster, voordien eerste luitenant bij onze marine, was in 1905 de bouwer onzer eerste onderzeeboot ‘O.I.’. Zijn groote technische kennis deed hem kort daarna den Nederlandschen zeedienst verlaten, om over te gaan in dienst
| |
| |
van machtiger en dus belangrijker bouw. Dit alles strekt den heer Paul Koster tot eer, bewijst dat de Nederlandsche oorlogsmarine ook thans nog te vreezen zou kunnen zijn, indien ons goede land niet steeds bewoond ware geweest door een ietwat nuchter oordeelend en allerminst, na korten tijd van het tegendeel, imperialistisch gezind volk, dat zeer terecht inziet, dat er meer te verdienen is in vrede voor eigen land, bij den oorlog van anderen, dan dat het zelf aan welken oorlog ook zou willen deelnemen. Tenzij daartoe volstrekt gedwongen.
Echter is het nu door den haast hopeloozen veldtocht van president Roosevelt en zijn ‘braintrust’ om de weergaloozen crisismisère te overwinning, waarin ‘Gods Eigen land’, zooals het zich voorheen gaarne noemde, verkeert, gebleken, dat deze zeer machtige en het beste voor zijn republiek wenschende man welhaast machteloos staat tegenover de particuliere wapenfabricage in de ‘athletische republiek’. Immers, wanneer hij aan deze raakt, doet hij dit tevens aan die der overige groote mogendheden: Engeland, Frankrijk, waarschijnlijk ook Japan. Omdat de zoogenaamde nationale ‘concerns’ eigenlijk één groote kapitalistische internationale vormen, welke wat men noemt elkaar ‘in de hand werken’.
Zoo mocht dan de brave heer Craves, directeur van ‘Vickers’ in Engeland, ‘sir’ Charles Craves, om hem alle eer te geven, welke hem toekomt, zoo terecht in een brief aan zijn Amerikaansche vrienden klagen, over ‘die lastige ontwapeningsbesprekingen te Genève, die orders voor duikbooten van de Britsche regeering tegenhouden.’
Begrijpt men nu waarom men te Genève met de langdurige besprekingen over de ‘Ontwapening der volken’ niet opschoot? ‘Voilà pourquoi votre fille est muette’, zou Molière doen zeggen.
Deze hyper-nationale, maar tevens hyper-kapitalistische ondernemingen van wapenfabricage met het lofwaardige doel om eigen natie, doch tevens alle andere, die wapens, welke ook, van hen koopen willen, naar wensch weerbaar, ja, oorlogsklaar te maken en te houden, zijn de beste vrienden onder elkaar en deelen onderling de reusachtige winsten, welke zij opstrijken. Ofschoon de volken niet weten hoe zij de millioenen en wederom millioenen zullen opbrengen voor hun zoo hoog noodige geweren, kanonnen, ‘tanks’, onderzeebooten, oorlogsvliegtuigen, ammunitie, en wat daar meer zij: oorlogsbereidheid, welke als een vampier hun economische bloed wegzuigt.
| |
| |
Veertig, vijftig procent ontvangen de Amerikaansche vrienden van de zoete winsten der Britsche firma Vickers Armstrong. Maar.... om deze reusachtige winstmarge op gang te houden moeten de raderen in alle landen ook worden ‘gesmeerd’. Vooral waar het sommige Zuid-Amerikaansche republieken betreft, wier oorlogszucht en heerschzucht harer leiders zouden inslapen, indien deze niet op tijd werden ‘geölied’. Het groote doel is immers het uitlokken van nieuwe bestellingen, door welk volk ook. Zonder bezwaar leveren zij oorlogsbenoodigdheden aan twee tegen elkaar in het veld staande vijanden. Voorbeeld: de, naar het schijnt, niet êer te blusschen oorlogsbrand tusschen Bolivia en Paraguay om den ‘Gran Chaco’, zoo rijk aan petroleum, doch tevens in Noord-Amerikaansch bezit. Niet êer te blusschen, deze brand, voor dat de eene vijand den anderen volkomen heeft neer geslagen, en dan waarschijnlijk bij het zielloos overschot zelf zielloos neervalt. Uit het onderzoek, dat thans in Noord-Amerika op last van president Roosevelt en zijn mannen, naar de internationale kuiperijen der groote wapenleveranciers is ingezet, blijkt genoegzaam waarom men sinds jaren te Genève te vergeefs beraadslaagt over die fameuse ‘Ontwapening’. Zeer zeker, daar zijn in Europa de dreigende nationale geschillen tusschen het eene volk en het andere, in het bijzonder de haast onverzoenlijke tusschen het machtige, maar zeer vreesachtige Frankrijk - vergeet U niet, dat daar het ‘Comité der forges’ met de voornaamste dagbladen in zijn hoorigheid achter steekt - en het Duitschland van Hitler, dat ten spijt van alle bepalingen van het krankzinnige Tractaat van Versailles, zich op allerlei wijs, doch in het bijzonder door een machtige luchtvloot, wapent. Waarbij dan de gecamoufleerde Duitsche firma's in ons land, zonder dat zij van elders wapensmokkel naar het ‘Vaterland’ bedrijven,
er voor zorgen, dat zij door haar collegiale relaties met de Amerikaansche of Engelsche wapenfabrieken op de hoogte blijven van nieuwe uitvindingen, waarvoor ‘patenten’ worden aangevraagd. Zoodat dan tevens de Hitlerianen in het ‘Vaterland’ er over worden ingelicht. Dit is de oorzaak van de telkens hernieuwde verdachtmakingen van Fransche zijde jegens ons land, welke soms zelfs tot dwaze veronderstellingen leiden. Niettemin, wijl de machtigste mogendheden van Europa, Soviët-Rusland inbegrepen, - pas zoo feestelijk den Volkenbond van Genève binnengeleid om voortaan aan de ‘Ontwapenings’-beraadslagingen deel te nemen -
| |
| |
ook Japan, zich zelve van voldoende bewapening voorzien, zijn zij niet de beste klanten van de Noord-Amerikaansche of Britsche ‘concerns’. Het meest wordt verdiend in China, in Zuid-Amerika. Op de machthebbers dààr doelde de bewering van den Amerikaanschen leverancier, die zei, dat er voor gezorgd moest worden, dat ‘de raderen werden gesmeerd’. Hij bedoelde dat, waar men van de volksleiders in andere landen kan zeggen, dat ‘zij een open oog’ hebben voor dit of dat volksbelang, men bij hen van een ‘open hand’ kan spreken om zoete fooien, welke de moeite waard zijn er de hand voor uit te steken, in ontvangst te nemen.
De ziel van deze duivelachtige gesteldheid is een Griek. Het kòn niet anders zijn dan ‘un Grec’. De Grieken kennen bij het doen van zaken geen gewetensbezwaren. Het is de brave oude heer, tot den Engelschen adelstand verheven ‘sir’ Basil Zacharof, vijf-en-tachtig-jarigen grijsaard, maar nog niet der dagen en nog minder der millioenen (ponden sterling!) zàt. Hij begon zijn belangwekkende loopbaan in dienst van de Noorsche wapenfabriek Nordenfeld met haar Maxim-geweren, door zìjn toedoen later opgenomen in het Britsche ‘Vickers-concern’. Dit was reeds voor het aanbreken dezer eeuw, in de ‘gouden dagen’ van de Balkandrama's, van den ‘Boerenoorlog’, van den Russisch-Japanschen oorlog, en wat daar verder op volgde. Men zegt, dat de brave Basil in zijn heel-jonge jaren in een Engelsch ‘huis van bewaring’ heeft ‘gezeten’. Maar wie begaat in zijn jeugd geen wat men zoo aardig met het Spaansche woord ‘peccadillas’ - ‘zondetjes’ - pleegt te noemen? Het zal slechts laster zijn. Want dit ietswat duistere verleden van den Griek heeft Zijne Britsche Majesteit niet verhinderd hem in den adelstand te verheffen. Zoo is, onder zijn vele financieele avonturen deze waardige en zwijgzame grijsaard, ‘sir’ Basil Zacharof, ook op den aardigen inval gekomen zich meester te maken van de Speelbank van Monte Carlo. De hèèle speelbank, wel te verstaan. Heel iets anders dus dan wat ‘the man that broke the Bank at Monte Carlo’ indertijd deed. Dit was de eerste speculatie van ‘sir’ Basil Zacharof, waar geld bij moet: het bagatel van een millioen pond sterling, toen dit nog op goudpeil stond. Brave, oude heer ‘sir’ Basil Zacharof! Hij laat de menschen maar over hem praten. De Grieken hebben het immers vèr gebracht in levenswijsheid. Een vonk van Socrates' en Plato's genie is
ongetwijfeld in dezen modernen Helleen over gesprongen.
| |
| |
Maar dit alles zoo zijnde, zou men dan te Genève niet maar ophouden met te beraadslagen over ‘Ontwapening’? Trouwens, daarmee is men in een slop terecht gekomen, en iedereen weet nu waarom. Te zeggen, dat men er niet êer uit kan dan wanneer de wapenfabricage der groote mogendheden van staatsondernemingen uitgaat is een groot woord, dat men ‘gelaten’ kan uitspreken. En de volken dan, die niet op groote schaal wapentuig kunnen maken? En dit ook nimmer zullen vermogen. Zij hebben thans nog kans om zich een schijn van kracht te schenken door een paar kanonnen in dit, hun geweren in dat, hun ‘tanks’, of wat dan ook volstrekt onmisbaars voor hun weermacht, in het andere land van groote bewapeningsnijverheid te bestellen. Nederland, desnoods, zou zijn eigen duikbooten, zijn eigen vliegtuigen kunnen maken. Doch wat beteekenen onze oorlogsschepen, al dragen zij ook den naam van den eens zoo gevreesden ‘De Ruyter’, tegen de geweldige zeeforten der groote mogendheden?
Gelukkig komt er niet spoedig oorlog. Althans geen herhaling van den wereldoorlog, dien wij hebben doorleefd. Althans niet in de eerste kwarteeuw, en dan.... de volken zullen intusschen wel niet wijzer zijn geworden, doch misschien hebben zij dan de ‘Grieken’ der internationale oorlogsnijverheid op een pijnlooze manier den nek omgedraaid.
Reeds werd hier gezegd, dat Soviët-Rusland, in persoon van zijn minister van Buitenlandsche Zaken Litwinoff, met statie en gejuich den Volkenbond is binnen geleid, ofschoon Nederland tot het drietal kleinere naties behoorde, Portugal en Zwitserland waren de twee anderen, dat zich openlijk tegen de toetreding der ‘U.S.S.R.’ verzette. Er waren zeven andere landen, die blanco stemden. Ook het Vaticaan heeft tegen die toetreding geprotesteerd, op grond van de Bolsjewistische vijandschap jegens het Christendom, in het bijzonder het Katholieke, ook het zoogenaamd ‘Orthodoksche’. Het is waarschijnlijk deze invloed, welke Nederland tegen de Russische toetreding verzet heeft doen aanteekenen. Dit verzet wordt hier niet beoordeeld. Wel is de ijdelheid er van reeds gebleken, en waarlijk de ‘U.S.S.R.’, anders gezegd de ‘Russische Soviët-Republieken’, zijn bezig zeer fatsoenlijk gezelschap te worden. Al zwijgen zij in alle talen over de milliarden geleende gelden, waarmee het Czaristische Rusland is verdwenen en de andere sommen, welke de Soviët-leiders eenvoudig hebben geconfiskeerd.
|
|