De Nieuwe Gids. Jaargang 49
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |
Romulus Augustulus.....De laatste dagen van de laatste keizer:
De angst, de groote angst voor de verwachte dood.
Hij wist zijn eind'; de hemel werd al grijzer,
De zomerzon stond mat en winterrood.
Was dit het teeken? - De trage zonnewijzer
Had loom genot: de zwoele dag was dood.
Geen schaduw wierp het uur op 't roestig ijzer,
Geen vogel die zijn kreet de lucht in schoot.
Hij boog het hoofd, - Het was niet te vermijden -,
En ging ter rust. Hij zàg dat deze nacht....
Maar nimmer nog had hij zóo vast geslapen.
De rosse man die hem de stoot toebracht,
Zag over 't stil gelaat een glimlach glijden,
- De brooze hand omknelde licht het wapen....
| |
[pagina 428]
| |
De stervende zwerver.Ik ben geheel alleen - ik heb het wel geweten:
De laatste dagen zouden eenzaam zijn.
In vrees - het angstig hart slaat klein -
Ben ik de uren aarzlend af gaan meten.
Tergend ligt de kaart met lengte, breedte
Over d'uiteindelijke rust gespreid;
De landen, waar ik nu mijn handen over breid,
Heb ik aanschouwd - o, mocht ik dit vergeten!
Het is niet meer. De verste, vreemdste streken
Vallen ten slott' voorbij, banaal en monotoon....
- Maar in het venster staat: - een troost, een hoon? -
Een felle vlakte, die de droom gaat breken,
En wel zoo ongekend en nieuw en schoon,
Dat al het andre hierbij is bezweken....
| |
[pagina 429]
| |
EilandHet land is dor waarop wij aldoor wonen,
Een koude zee omspoelt de eendre kust,
Een wrokkig luchtruim sluit de levenszône,
De harde wind zwenkt nimmer tot de rust.
Wij leven snel en sterven; en beminnen
Is hier de diepst' en wreedste zinnenlust;
Er is geen oogenblik van klaar bezinnen:
Tot aan de dood duurt onze hartstochtkus.
Lang en doorbrand zijn onze schrale handen,
Hun greep is zeker en hun liefde goed.
Het lichaam slank, dat door de stormen snijdt.
De smalle oogen met hun moede randen
Verraden, wat ons allen leven doet:
De hunkring naar een warme, stille tijd....
| |
[pagina 430]
| |
In memoriam.En langzaam sloten in de late nacht
Uw wijde oogen, stil en grijsvermoeid.
Ik heb uw slaap niet verder afgewacht;
Een droom is traag in uw gelaat gegroeid.
Ik daalde langzaam naar de vochte tuin.
Een doode geur hing door de late rozen.
Een oude wind. De nacht verbrokkeld puin.
Het zwak verdriet dat in mij lag bevrozen,
Is in de kalmte langzaam dan ontwaakt.
Het bitter schrijnen was verward en zacht.
Ik heb mijn dwaaltocht bij een struik gestaakt,
De takken waren taai, mijn handen braken.
Toen ik de bloemen aan de bedrand bracht,
Gingen uw haren koel de rozen raken....
| |
[pagina 431]
| |
De gele wijn....De gele wijn, bedwelmend in de glazen,
Geurt zwaar en krachtig in de late nacht.
De ramen zijn wijd in het duister uitgeslagen.
Het is zoo stil. Een helle stemme lacht.
De lampen glanzen op de slanke kelken.
Wat vonken vliegen in de tuin voorbij.
De volle reuk van bloemen, die verwelken,
Dringt nu de kruidengeur der wijn opzij.
Er zwerft gefluister in het donker buiten,
Waarvan wij slechts de daad verstaan.
Rondom de maan gaan zwarte wolken sluiten,
De wind suist stil in de verlaten laan.
Het kiezel blinkt nog als de druppels stuiten;
Het regent luid waar rhododendrons staan....
|
|