De Nieuwe Gids. Jaargang 49
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 400]
| |
Jonkvrouw en minnares door Khouw Bian Tie.‘Pour la femme la perfection est unique: elle est parfaite, quand elle est femme profondément, de la tête aux pieds et jusqu'aux fond du coeur et qu'elle remplit avec joie tous ses devoirs de femme, depuis l'amour jusqu'à la maternité. Dantesque in den meest eigenen zin van het woord is de klassieke voorstelling, die men zich, in de literatuur zoowel als daarbuiten, van de Chineesche vrouw gevormd heeft. Zij lijkt een wezen louter bestaand uit geest met kuischheid, offervaardigheid en gereede levensaanvaarding als stille attributen van haar verengelden staat. Klaar en kalm staat zij daar, het gebeuren om haar heen overschouwend met den lichtelijk-verwonderden blik van Een, die er zelf geen deel aan heeft en alleen door een toeval te midden van dat alles is gekomen. De Chineesche schilders hebben haar in die gedaante het fijnst gevoeld en het scherpst gezien, want geen penseelde haar ooit als een vrouw, wier bloeiende vormen een feest voor de zinnen zijn. In hun expressionistische kunst verschijnt zij, wel gracieus, wel slank en bloeme-rank, maar met nauwelijks één herinnering aan haar stoffelijken oorsprong. Zij moge godin zijn of courtisane, altijd is zij een vergeestelijkt wezen, in wie het hartstochten leven terug-gedrongen schijnt naar onbekende verten der ziel. Daarom gelijkt zij Dante's befaamde Geliefde uit de Vita Nuova en de Commedia, een Verschijning zoo doorglansd van | |
[pagina 401]
| |
blanke Deugd, dat men haar verplaatst wenscht naar betere oorden. Zij is Vrouw in den Hemelschen zin des woords. Wat kan men anders en meer verlangen? Is zij, de vrouw in China, niet eerbiedwaardig om de sereniteit van haar bestaan en verdient zij niet ten volle de eere-teekenen, die men voor haar sticht in spraak en beeld? Onpeilbaar echter is het menschelijk hart.... Voor de spiritueele schoonheid van de Chineesche vrouw is het ontvankelijk, ja, het weet zich zelf door haar vervuld van veel reine vreugde; en toch, ergens in zijn geheimzinnige diepte voelt het zich onbevredigd en onvoldaan. Het hart versmacht van aardscher zaken. Vòòr alles is de vrouw, eeuwen-oude maatschappelijke toestanden ten spijt, draagster en dus voorwerp van liefde. Welnu, de vrouw in China doet beminnen gelijk Dante deed, dat is, met uitsluitend toegewijde vereering. Zoo zeer is in dat geval de minnaar doordrongen van de bovenaardsche voortreffelijkheid van zijn geliefde, dat een blik, een woord, een gebaar of zelfs maar de gedachte aan en het besef van haar gebenedijd wezen voldoende is om hem het volmaaktste geluk te geven. Het is de Ziel, die een andere Ziel ontmoet en bemint, ontdaan van haar vleeschen kleed, vrij van stoffelijke gebreken, maar ook zonder de vervoerende bekoringen ervan. Tot zulk een dantesque vereering is uiteraard niet elk hart in staat; het verlangt meer naar Geluk, dat de donker-roode tint draagt van zijn bloed. O, zeker, het kan bij tijden beminnen op de wijze van Dante en de Chineesche schilders, die de vrouw hebben gezien als een Symbool en voor dit Symbool een uit Verbeelding springende passie voelden, - zijn felste en gloeiendste hunkering echter stuwt het naar de vrouw, van wie Swinburne eens zong: The desire of thy furious embraces
Is more than the wisdom of years.
Zulk een vrouw is de Chineesche vrouw - naar klassieke opvatting althans - niet. Vandaar dat zij wel inspireeren kon tot een hooge, expressionistische kunst, maar tot een brandende of mijmer-teere liefdeslyriek geen aanleiding heeft kunnen geven. | |
[pagina 402]
| |
En vandaar ook, dat zij het hart leeg laat, ondanks haar uitzonderlijke kwaliteiten: zij is te veel Jonkvrouw te weinig Minnares....
* * *
Zóó dacht men tot voor kort, dat de Chineesche vrouw was en zoo is zij in het algemeen misschien nog. Dat de vrouw in China geen minnares weet te zijn echter, is na het boek van GervaisGa naar voetnoot1), een foutieve opvatting. Zoo wijd verbreid en gedurende zoo langen tijd is de voorstelling gehuldigd van de Chineesche vrouw als Madonna, dat het beeld door Gervais te voorschijn geroepen, vreemd en verrassend is. De Jonkvrouw is Minnares geworden en welk Een! Al de zoete en bedwelmende verrukkingen der liefde zijn door haar lijf en ziel gegaan en zij heeft bemind gelijk iedere andere vrouw bemint, algeheel en zonder voorbehoud. Met welk een bereidwilligheid gaf zij zich over aan den zachten drang van haar hart. Niets en niemand konden haar tegenhouden, haar aangeboren schuchterheid niet en de conventie, waarmee zij vertrouwd was, evenmin. En dat zegt heel veel. Want ingetogenheid en eerbied voor gevestigde verhoudingen zijn twee machtige factoren in het leven van de Chineesche vrouw. Zij heeft ze beide getrotseerd, de vrouw uit Gervais' boek, de eerste zonder aarzeling, omdat zij wat dat betreft uitsluitend te maken had met zich zelf, de tweede met voorzichtige echt-vrouwelijke ingeniositeit. Over alle hindernissen triompheerde zij, want in haar borst hijgde de liefde en zij kon noch wilde haar weerstaan. Als een verlossend wonder is die liefde in haar eenzaam, door vormen overwoekerd leven gekomen en zij heeft haar aanvaard, zooals alleen een minnend hart aanvaarden kan: moedig, ondanks de ontstellende gevolgen, die het voorvoelt. Voor het eerst niettegenstaande haar huwelijk raakte haar hart bevangen in huiveringen, zoo gelukkig, dat zij niet anders kon dan zich overgeven, gedachteloos en alleen met de eene bedoeling om geluk te geven en te ontvangen. Met trouw, onderwerping, gehoorzaamheid had het nieuwe gevoel, dat in haar opkwam en haar gansch en al | |
[pagina 403]
| |
overheerschte, niets te maken. Voor haar echtgenoot, die haar achterliet in het kleine, verlaten dorp, was zij een passief en willoos voorwerp en haar overgave aan hem conventioneele vanzelfsprekendheid. De verhouding met haar minnaar daarentegen was een vrije daad van haar ziel. Aan hem bood zij deze ziel gretig aan en elke aanraking met hem, hetzij physisch, hetzij psychisch beteekende een bevrediging, van wederzijdsche, in hun onoverzienbaarheid haast mystische verlangens. O, zij had lief, Yong Chien, en in haar liefde was zij in de eerste plaats vrouw; de gedachte aan haar afkomst week terug voor de heerlijke overweldiging, die zij in zich voelde. Van gedweeë gade werd zij verliefde en als zoodanig is zij een der weinige, maar ook een der liefelijkste uitzonderingen in het door plechtige regels omgeven leven in China. De gestyleerde Verschijning van de Jonkvrouw met haar licht-rhythmischen tred, haar milde oogen, haar kuischen lach en sierlijk handgebaar is op eenmaal verdwenen; in haar plaats is zij gekomen, Yong Chien de Minnares, niet zoo verheven als haar zuster, maar menschelijker, meer bereikbaar en smachtender naar omhelzingen en liefkoozingen. Dit is het nieuwe, het bijzondere, dat Gervais gebracht heeft: hij heeft de Chineesche vrouw gezien, niet zooals de Chineesche schilders en velen met en na hen, als een onaanrandbaar, engelachtig wezen, maar als een sterfelijke, vol liefde-verlangen en aan dat verlangen toegevend met roekelooze natuurlijkheid. Zeldzaam zijn de werken, waarin de liefde in haar algemeensten, dat is dus essentieel-romantischen zin, met betrekking tot de vrouw in China behandeld wordt. Het boek van Albert Gervais is er één! Hoe fijn zijn daarbij zijn observaties. Hij zag de Chineesche vrouw als minnares, maar hij zag meer; hij zag ook, dat zij minnares was op bijzondere wijze, op een wijze namelijk, die bepaald werd door haar nationaliteit. Als Chineesche toch bleef zij te maken hebben met de denkbeelden, die zij eenmaal had en de vormen, te midden waarvan zij eenmaal leefde. Op duizend manieren trachtte zij dat alles in overeenstemming te brengen met den roep van haar hart. Zoo zwichtte zij op een keer voor het verzoek van haar min- | |
[pagina 404]
| |
naar om ergens in een park rondom een pagode eens samen een dag door te brengen. Zij zwichtte, ondanks de wetenschap, dat zij niet mocht, want de conventie in China verbiedt een vrouw zich in het openbaar met een man te vertoonen. Zij suste haar geweten met de speculatie, dat niemand haar zien zou, omdat de streek nogal verlaten was. Zij speculeerde echter verkeerd, want een harer kennissen zag haar en zij wist zich hopeloos gecompromitteerd. Toen bedacht zij een list. Zij noodigde de bewuste kennis met nog een paar andere vriendinnen uit om het huis van den vreemden dokter - haar minnaar - te bezichtigen op een uur, dat zij hem afwezig wist. Zij liet het geheele huis zien en prikkelde de nieuwsgierigheid van haar gasten voor de werking van het bad. Uiteindelijk bracht zij haar vriendinnen er toe om van dat bad gebruik te maken. Zelf deed zij niet mee. In dien tusschentijd kwam de dokter thuis, hoorde stemmen in de badkamer, ging er op af, maakte de deur open en zag de badende vrouwen. Toen was het, dat de lààtsten gecompromitteerd waren en de vindingrijke minnares stelde vóór de stilzwijgendheid van den vreemden man te koopen met de belofte, dat niets verteld zou worden van diens wandeling met haar, Yong Chien, want openbaarheid daarvan - o, beminnelijke leugenares - zou zijn reputatie onder zijn landgenooten zeer schaden. Ziedaar de omzichtige verzoening tusschen liefde en conventies. Ook waar het betreft de belichting van de liefde in verband met de opvattingen van de Chineesche vrouw. Zoo vertrouwd b.v. was zij, die Gervais beschreef, met het idee van het concubinaat, dat zij tot groote verwarring van den minnaar hem het voorstel deed om te gelegener tijd diens andere vrouw of vrouwen in te wijden in de geheimen der liefde. Zij gevoelde bij de gedachte aan een mededingster jalouzie noch toorn, want - arme minnares - het ongedeelde bezit van mannelijke genegenheid kende zij niet. Keer op keer komen soortgelijke eigenaardigheden tot uiting, eigenaardigheden, die nu eens haar oorsprong vinden in door den tijd geheiligde gewoonten, dan weer in ideeën, die inhaerent zijn aan de vrouw in China. Zij geven aan het boek een singulieren trek, die beurtwisselend tot lachen of medelijken dwingt. | |
[pagina 405]
| |
Aan het slot van het boek echter krijgt dat alles een waarlijk pathetisch en dramatisch karakter. De minnaar zou heengaan, terug naar zijn vaderland. Door allerlei voorzichtige bewegingen is het haar gelukt hem een eind weegs te vergezellen. Al meer en meer naderde het scheidingsuur. Toen, op den vooravond van het vertrek was het, dat de anders zoo beheerschte figuur van de minnares door smart gebroken aan de voeten van haren minnaar lag en in aanhoudend snikken haar grenzeloos leed uite. O, niets meer dan een wanhopige vrouw was zij, wier kortstondige droom op het punt stond te verijlen en die met krampachtige vingers zich vasthield aan den uitverkorene haars harten. Wat hielpen conventies, wat overgeërfde denkbeelden tegen die eene schrijnende realiteit: het verlies van de hoogste jubeling en de innigste fluistering van haar ziel. Gelijk zij zich roekeloos overgaf aan haar Geluk, zoo gaf zij zich over aan haar Smart en in tranen klaagde zij van haar eindeloozen weedom. De minnaar troostte haar zoo goed als het ging en zag hevig op tegen het eigenlijke scheidingsuur. Hoe vergiste hij zich echter. Op dat uur vertoonde de vrouw zich niet, hij zag alleen de fiere dochter van H'an. In haar hart mocht zij een verdriet voelen, nog pijnlijker dan de dood, voor de menschen, die haar zagen bleef zij ceremonieel-gewoon. Op beleefde, minzame wijze uitte zij haar dank- en afscheidswoord, haar ranke gestalte boog, zij was een en al voorkomendheid. Van den storm van den vorigen avond was niets te bespeuren. Op de vertrekkende boot oogde een gestalte haar na; zij wendde zich echter niet om, zelfs niet om voor het laatst nog hem toe te wuiven met haar kleine, beminde handen. Toen weende de minnaar om zooveel zelf-beheersching.... En aldus eindigt Gervais' aangrijpend-schoon verhaal. Het is de bloei van een vrouwen-hart tot een bloem van liefde onder den in dat opzicht harden en meedoogenloozen hemel van China. Naast de hemelsche figuur van de Jonkvrouw is daar door de daad van een kunstenaar de bekoorlijke gestalte verrezen van de Minnares: ziet, haar oogen lachen zacht en zonnig, haar mond is rood van kussen en haar lijf beeft van de wondere sidderingen, die zij kende. |
|