| |
| |
| |
Nieuwe Gids-correspondentie. (Vervolg van blz. 145.)
Nieuwer-Amstel, 4 Juli 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Beste Fré,
Ik wou je graag even gesproken hebben morgen vóór de vergadering. Telegrafeer hoe laat je ergens bent. Maar ik moet je alleen hebben. Denk daarom.
t.t.
WILLEM.
Groeten aan Martha, Hans en de menagerie.
Den Heer Frederik van Eeden.
| |
Nieuwer-Amstel, 14 Juli 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Tot mijn spijt zie ik mij genoodzaakt, u de door u aangebodene bijdrage voor de N.G. weder te doen toekomen. Ik zie geen kans haar te plaatsen, want zoolang wij om de 2 maanden uitkomen, kunnen wij over te weinig ruimte beschikken, dan dat wij aan het opnemen van overzettingen zouden kunnen denken.
Met dank voor de belangstelling en na vriendelijke groeten,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Dr. H.C. Muller.
| |
| |
| |
Nieuwer-Amstel, 23 Dec. 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
De redenen waarom je laatste stukje niet is geplaatst, zijn zeer eenvoudig. Het kwam te laat (wij zijn ditmaal precies op den 1en uitgekomen); er moest al veel copie voor een volgenden keer blijven liggen, en bovendien, over dezelfde dingen had J. Stemming, hoewel minder uitvoerig, al het een en ander gezegd. De kansen van je stuk stonden dus slecht, hoe men de zaak ook bekeek en het is gevallen.
Of je ‘zóó slecht’ schrijft? Och nee, hoe kom je daar toch aan; 't is me nooit in mijn hoofd gekomen. Als ik een opmerking over je geschrijf zou willen maken, dan zou het deze wezen, dat je zoo dikwijls over minder beteekenende, niet principiëele dingen schrijft. Nu ook weêr, interpretatie, paraphrase van een onbeholpen kritiek in een weinig gelezen blaadje, door een jong onbekend mensch. Dat kan het publiek weinig schelen, en de schilders weten 't wel. Dat is alleen van groot belang voor den heer Kern zelf. Maar, je zult zeggen, dat ik geen schilder ben, dat ik daar niet over oordeelen kan, dat je stuk wèl belangrijk is. Best mogelijk, maar het feit bestaat, dat ik het niet belangrijk acht voor het tijdschrift, en naar dat mijn oordeel moet ik handelen, zoolang ik nog niet heb leeren inzien, dat ik niet kan beoordeelen, of een stuk al of niet belangrijk voor het tijdschrift is.
Waarom geef je liever niet, in plaats van losse stukjes over voorvallen van den dag, weer eens een meer principiëel artikel, zooals b.v. dat over Odilon Redon, een der beste, stylistisch, die wij nog over Kunst hebben gehad.
Je bent een dergenen, die het meeste voor de Nieuwe Gids hebben gedaan, en daarom weet je, dat ik je dit alles zeg, omdat ik het ernstig meen, en omdat jij er mij naar vraagt. Ik stel je medewerking zeer op prijs, en ik heb, wat ik zeide, niet gezegd, om je daarvan af te schrikken, maar slechts om je aan te wijzen, waarom het mij voorkomt, dat die medewerking nog belangrijker zou kunnen wezen, dan zij is.
Daar is nog al literair nieuws. Van Deyssel is uitgekomen, en
| |
| |
er is een nieuw tijdschriftje opgericht, met vijandige bedoelingen tegen ons, etc. Maar dat zal je wel hooren, als je in Holland terug bent.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Jan Veth.
| |
Amsterdam. 27 Dec. 1887. Overtoom (stlle zij), 62.
Amice,
Je stukje zal geplaatst worden, in de Februari-aflevering, maar ik zal je een paar wijzigingen voorslaan, in de proef, die je zeker wel goed zult keuren.
Bram van Dam kost f 3. -; of het boek dat waard is, voor jou, durf ik niet beslissen. Van Deyssels roman heeft verleden week het licht gezien, 2 dln. Het is een krachtig en oorspronkelijk boek. Zie ik je nog, als je hier komt?
Groetend,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Ary Prins.
| |
Nieuwer-Amstel, 23 Dec. 1887. Overtoom (stille zij), 62.
WelEdelgeb. Heer,
Zie hierbij uw handschrift terug, als zijnde het ongeschikt bevonden voor de Nieuwe Gids. Gij schijnt erge moeite gehad te hebben, het terug te bekomen. Mag ik u de opmerking maken, dat, als gij u even de moeite getroost had kennis te nemen van het tijdschrift, waarin ge uw werk wenschte geplaatst te zien, dat gij
| |
| |
dan dadelijk bemerkt had, dat alle bijdragen en brieven rechtstreeks aan ondergeteekende moeten gezonden worden. Aspirant-medewerkers, die zich hieraan niet houden, loopen natuurlijk, door allerlei toevallige omstandigheden, gevaar, dat hunne zaak niet op den rooster der werkzaamheden komt. Maar nu hebt gij het dan toch terug.
Inmiddels,
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS,
Redacteur-secretaris v.d. Nieuwe Gids.
Den Heer G.E. Br. Tr.
| |
Nieuwer-Amstel, 15 Januari 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Hierbij gaat proef en copie van je stukje. Maar wat zijn ‘bolle meezen’, zooals ik mij verbeeld in de copie te lezen?
En zou je niet kunnen besluiten op bladz. 3 weg te laten: ‘Zeker bewondert niemand....’ tot ....‘grootsche soberheid’. Ik vind die opmerking overbodig, en buitendien wordt het artistieke contrast veel grooter, als je de beide gezichten zonder eenigen overgang tegen elkander zet.
Groetend,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Ary Prins.
| |
Amsterdam, 15 Januari 1888. Hemonystraat 13.
WelEdelgeb. Heer,
In antwoord op uw geacht schrijven van 3 Nov. l.l. heb ik het genoegen u te berichten, dat de redactie van de Nieuwe Gids besloten heeft aan het ‘Noord-Hollandsch comité’ een gratis
| |
| |
exemplaar van haar tijdschrift te verstrekken. Zoo gij dus zoo goed wilt zijn mij het adres van genoemd comité te doen toekomen, zal ik onmiddellijk na ontvangst er van order geven, dat de tot nu verschenen afleveringen van den loopenden jaargang daarheen worden verzonden.
Inmiddels,
Achtend,
Uw dw. dn.
WILLEM KLOOS.
Den Heer A.A.C. v.d. Brandt.
| |
Nieuwer-Amstel, 25 Januari 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Ik ben tegenwoordig voor 't meerendeel van mijn tijd met jou bezig, b.v. met je roman, de brieven, die je me stuurdet, je inzendingen etc., en je moet dus niet zeggen, dat het ‘onwelopgevoedheid’ of een ander leelijk ding is, als ik je niet maar zoo dadelijk antwoord geef op alles.
Eerst zal ik nu maar de kleinigheden afdoen. De Ooievaar gaat door, zeer belachelijk te wezen. A propos, ik heb gegierd van het lachen over je stukje. Dat is ook de eenige reden, dat wij het plaatsten, nl. dat het, buiten alle ooievaars ter wereld om, zelfgenoegzame waarde bezit als een stuk spotproza. Want heusch. het is te bête. In no. 3, het eenige nummer, dat ik verder gezien heb, valt ‘Koos Kluyver’ mijn recensie van Bram van Dam aan. Suf en lam en half. Heb jij 't ook gezien?
Van Fransche revues ontvang ik op 't oogenblik alleen Revue Indépendante en R. Wagnérienne. Het laatste is een orgaan van Wagner-specialiteiten, dat ik nooit inzie. Het eerste zal ik je met genoegen sturen, een paar weken na 't verschijnen van iedere aflevering. Ik heb die van Januari eerst voor een paar dagen ontvangen.
Die mop van ‘te Winkel’? Wel, dat is net alsof je een heel
| |
| |
onnoozelen vent, met wien je alles doen kunt, een knip voor den neus geeft, of in een hoek duwt, of de lamp voor hem uitdraait.
‘Homunculus-Intriganten’ gaat niet van ons uit, en ik weet ook niet, wat het is.
Wegens drukte heb ik Verwey verzocht, de correspondentie met jou over je bijdragen voor mij te voeren.
Maar nu de hoofdkwestie: je brochure ‘Ik behoor tot geen letterkundige partij’, zeg je: nu wij ook niet. Daar zijn geen partijen, daar zijn slechts personen. Daar zijn 4 menschen, die in hun tijdschrift publiceeren wat naar het oordeel van de meerderheid hunner, goede literatuur is. En om hen staat een groep medewerkers, die er zich in schikken, dat zij zoo behandeld worden, en daar weer omheen een steeds grooter wordend en met instemming lezend publiek. Nu beschouw ik jou als een van die medewerkers, een medewerker, die zich alleen in zooverre van de anderen onderscheidt, dat hij krachtiger overtuiging heeft, en die beter zeggen kan, dat hij grooter figuur is dan die anderen. Is Aletrino een aanhanger van de kunst van Verwey, deelt Netscher mijn kritische inzicht van verzen, ben jij een aanbidder van de kunst van Van Eeden? Nu, en een partij is toch wel een vereeniging van personen, die allen hetzelfde zeggen en doen, datgene nl. wat het hoofd der partij hun voorschrijft.
Neen, wij zijn eenvoudig een combinatie van personen, die heel veel van elkander verschillen, maar die allen toch van elkander gelooven, dat zij het ernstig meenen, en de een meer, de ander minder, goed kunnen schrijven. En wel, met het dan zelf verstane en onuitgesproken doel, om te zamen te arriveeren, omdat hunne kleinere producten tezamen vereenigd meer kracht hebben en een grooter publiek vinden dan elk afzonderlijk.
Maar daaruit volgt dan ook, dat, als een dier medewerkers een stuk de wereld in wil zenden, dat naar het oordeel van een der 4 redacteuren, dus van een lid van den Centralen Raad van Uitvoering, een andere uitwerking op het publiek zal hebben dan die de auteur ervan bedoelde, dat dan dat lid groot gelijk heeft dien auteur die uitgave af te raden. Want wat weet het publiek van al die zaken af? Dat ziet in jou alleen een vertegenwoordiger van dat jongere geslacht, dat zoo heelemaal afwijkt van het oudere. Denk je dat er buiten onze kennissen tien menschen zouden kunnen
| |
| |
formuleeren, wat het preciese verschil is tusschen jouw literaire sympathiën en die van Verwey b.v.? Voor het publiek zal je altijd behooren tot een partij, omdat je dingen zegt die vreemd en boeken schrijft die nieuw zijn. Je zou in de manier van Wallis of Schimmel moeten gaan schrijven, om dat niet te doen, en dan zou je toch weer tot de partij der anderen gerekend worden.
Maar daar behoef je nu niet zoo bang voor te wezen, want ik heb je al aangetoond, dat dat woord ‘partij’ heel iets anders beteekent dan wat jij denkt. Nogmaals, er zijn geen partijen, er zijn slechts personen, maar er is één jong geslacht, waarvan de verschillende leden onderling zeer verschillen in meeningen en werk en grootheid, maar die toch allen staan tegen één vijand, het oudere geslacht, het eene hierom, het andere daarom. Vind je 't nu duidelijk?
In haast,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer K. Alberdingk Thijm.
| |
Nieuwer-Amstel, 26 Februari 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Zeer geachte Heer,
Heel goed: een artikel van den inhoud en den omvang als het door u beschrevene zal ik gaarne plaatsen. Ook mij komt het voor, dat het beter is in April iets over La Terre, in Juni d.a.v. iets over Le Rêve te geven.
Maar kan ik er dan stellig, heel stellig op rekenen? Proef en revisie zullen u dan intijds geworden. Ik hoop dus spoedig van u te hooren.
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Wees zoo goed aan bovenstaand adres te schrijven, dan heb ik den brief gauwer.
Den Heer J. van Santen Kolff.
| |
| |
| |
Nieuwer-Amstel, 16 Februari 1888.
Ik vermoed dat deze brief heel lang zal worden, want ik heb veel nieuws en misschien veel te zeggen.
Neen, je moet niet denken dat ik bij de lezing van je aangename, humeur-verhoogende brieven onverschillig blijf, omdat ik niet dadelijk met een antwoord klaar ben. Heusch, met jou zou 't in mijn geval net zóó gaan. Stel je voor toch, hoe anders het met ons is gesteld. Jij, eenzaam, aan je zelf overgeleverd, levend in jezelf, wiens eenig middel van uiting is een brief te schrijven, wiens eenige afwisseling in zijn dagelijksch bestaan in een brief te krijgen. Ik daarentegen zittend in het hartje van een drukke beweging, met iederen dag nieuwe brieven en incidenten en boeken, en om de twee maanden een nieuwe aflevering, om te beantwoorden, en te bespreken en te lezen, en in elkaêr te zetten, levend in het luide gedruisch van straten en café's en gesprekken van een klein dozijn vrienden, waarvan ik er dagelijks ontmoet. Zie, het is voor mij, met mijn temperament, een buitengewone wilsdaad, om in eens te zeggen: weg boeken, weg zaken, weg vermaak, weg alles, nu ga ik een brief schrijven, heelemaal anders dan welke ook van de andere brieven, die ik schrijf - nu ga ik den indruk dien ik ontving een, twee dagen geleden bij het lezen van een bepaalden brief terugroepen en meêdeelen, nu ga ik mezelf uitstorten, en alles wat ik anders strak vertellen ga aan anderen en nog een heeleboel meer, dat ga ik rangschikken en uitwerken en geduldig neerschrijven op blaadje na blaadje van wit papier. Want daar ginder, verweg, zit een man, die het graag heeft, als ik dat doe, en die man is mij meer waard dan de meesten met wie ik hier verkeer. Ik stem toe, dat iemand anders, anders georganiseerd, mijn bezwaren volstrekt niet kan begrijpen. Wat ik maar zeggen wou, als ik je schrijf, komt dat omdat ik in de stemming ben zooals nu, en ik verzoek je dus wel vriendelijk om niet ongeduldig te worden bij onze verdere correspondentie, als je soms eens wat wachten moet. Dringende zaken doe ik altijd onmiddellijk af, en het andere komt wel, al duurt het soms
wat lang.
Ik zal nu eerst je brief gaan beantwoorden:
1o. Waarom zou de uitgave van N.H. óns kwaad doen? Wel, ik kan het niet anders inzien. Je stemt toe, dat het publiek zoo'n
| |
| |
onderscheid niet maakt tusschen jou en ons, en jou niet als een partij op zichzelf beschouwt, al zou je je ook nooit met ons bemoeien, eenvoudig omdat je jong en nieuw bent. Welnu, geef jij nu je brochure uit, en zwijgen wij b.v. daarover, dan denkt het publiek, dat wij 't er mee eens zijn, maar het niet durven zeggen. Keuren wij haar af, dan zegt men: nu ja, dat zeggen ze er maar om: zij zelf hebben immers ook zoo op de ouderen gescholden, en de andere helft: zie je, daar heb je 't, de jongeren zitten elkander ook al in het haar; ze weten zelf niet wat ze willen. In beide gevallen zou het vertrouwen van ons publiek in de N.G. geschokt worden.
2o. Over Emants wil je schrijven? Heel, heel graag. Ik ben bezig zijn werken voor je te verzamelen; ik doe moeite voor je te krijgen: 1. Uit Monaco; 2. Drie novellen; 3. Jong Holland, 2 dln.; 4. Uit Spanje; 5. Door Zweden; 6. In Egypte. Ik heb juist onlangs, toen ik je roman dóórwerkte, Fanny nog eens gelezen, dat ik in geen jaren had gezien; een goede bedoeling, maar dunnetjes, en geschreven, affreus! Toch had ik graag, als je 't vermijden kunt, dat je hem niet uitscholdt. Ik heb een zwak voor Emants, uit mijn jongensjaren, en hij is toch beter dan de oudere lui van zijn geslacht.
3o. Recensies van je werk heb ik sinds mijn vorige bericht nog slechts gevonden in de Gids voor Leesgezelschappen door een heer van Laar, afkeurend, nog al kras, in de bekende bewoordingen der recensenten. De Portefeuille krijg je natuurlijk. In den Leeswijzer heeft G.H. Priem de Portef. aangevallen over het entrefilet. De Ooievaar zie ik niet. De anderen hebben zich voorgenomen over je te zwijgen, schijnt het.
| |
3 Maart 1888.
Ik schaam mij over mijzelf, dat ik drie weken tijds liet vergaan tusschen dit gedeelte van mijn brief en het vorige. Maar - ik zal niet langer over de redenen zeuren, en liever met mijn mededeelingen doorgaan.
Ik ben zeer boos geweest over Rössings laatste stuk. Zelden heb ik op would-be-hoogen-toon zóóveel onkunde en verwaandheid neêrgeschreven gezien. En al die wijsheid over Grieken en Romei- | |
| |
nen heeft hij nog wel van Mendes! Dat zinnetje: Horatius redt zich door den vorm, en wat alles afdoet: Horatius schreef een satyre. En het onderscheid tusschen een roman en satyre is mijlengroot, en dit zinnetje, zeg ik, is voor wie maar tant soit peu latijn kent, om te gieren! Weet je wat de satyren van Horatius zijn, en wat dat woord bij hen beduidt? Heelemaal géén hekeldicht - en daarmede wordt opeens Rössing allerbelachelijkst - maar eenvoudig wat wij noemen een causerie in verzen over alles en nog wat, over het stadsleven, over de deugd, over een genoten reisje. En Aristophanes, daar weet hij ook de ballen van. Die zegt de vuilste dingen met het innigste genoegen ómdat ze vuil zijn. Ik heb overigens aan zijn redeneering geen touw kunnen vastknoopen. En dan openbare leugens, als: Aan u hebben wij de eerste geestigheid nog te goed. G.H. Priem zeurt nog wat over den Leeswijzer, maar overigens zwijgt de pers je dood.
Niet het publiek echter. Je roman en nog meer je laatste stuk misschien, dat je zoo goed was ons af te staan (ik bedoel dat over Zola), maken vele menschen het hoofd op hol. Ik ontving mondeling en schriftelijk enthousiaste mededeelingen over jou, o.a. (behalve nauurlijk van de vrienden en kennissen), van mr. Siegfried Mulder, Aeg. W. Timmerman (ook een vriend van Boeken), J. van Santen Kolff, en meer.
J. van Santen Kolff o.a. heeft zich laten inspireeren door jou, om ook een stuk over La Terre te schrijven, waarvan de copy thans voor mij ligt. Het zijn meest mededeelingen van interviews en fragmenten van brieven van Zola zelf.
Wij hebben overigens door je stuk drie abonné's verloren, maar omdat er steeds bijkomen (gisteren b.v. twee) hebben wij er waarschijnlijk meer dan drie voor in de plaats gekregen.
Een dier verdwaasden, boekhandelaar en directeur van een leesgezelschap te Breda, schreef aan Versluys de volgende briefkaart:
S.v.p. onmiddellijk bedanken voor de N.G. Tijdschriften, die ik niet rond kan zenden, heb ik niet veel aan. No. 5 van 1 Febr. ligt daar om in de snippermand te verdwijnen. Zulke kost als over Zola's La Terre is niet te genieten. - In onderdeelen zullen wij niet komen, maar ik kwets niet gaarne mijne lezers. Ik las het
| |
| |
voor aan eenige zeer vrijzinnige heeren in de sociëteit, die niet aan de goddelijkheid van Jezus gelooven, maar men riep bah!
Ik geloof dat Een Liefde nog al verkocht is. Brinkman overhaast niet, stuurt niet in commissie. Hier komt bij, dat C. bij den boekhandel geen goeden naam heeft.
Ik studeer thans, ik zal niet zeggen veel, maar aanhoudend en geregeld. Thans Bredero en Huet, Huet en Bredero. Ik ben het niet heelemààl met je eens over dien tweeden schrijver, maar daarover later. Ik leef thans hoogst bedaard, en heb de heele verdieping tot mijn beschikking, en een vast inkomen, waarvan ik nèt leven kan (net is hier niet het tegenovergestelde van ònnet). Ik koester echter burgermansideaaltjes van een toekomstig grooter inkomen en weelderiger omgeving. Ik heb geen hartstochtelijke aandoeningen of grooten schrijflust, maar ben tevreden met het tegenwoordige en hoop iet of wat van de toekomst. Ik heb voor mijzelf de overtuiging, dat ik eindelijk de plaats en de betrekking heb gekregen, die voor mij de geschiktste zijn. Aan den overkant van de gracht gaat de tram heen en weer, en de lucht is grijs, en het tafeltje, waarop ik thans schrijf, is een compositie-marmeren blad, dat op drie mahoniehouten pooten staat. En ik heb een collectie Witsen op mijn kamers hangen, bestaande uit drie etsen, vier teekeningen en één schilderstuk. Daaronder bevinden zich drie portretten van snollen en twee van den dichter Albert Verwey. Mijn beste vrienden zijn op 't oogenblik Ab, Wim en Hein, terwijl ik ook vriendschappelijke gevoelens koester voor Frans, Fré en Martha, Marie en George, Mau, Frank, Chap, Kobus, Kars, Voer, en mij bijzonder aangetrokken gevoel door Ary, Willem, Nol, Vincent, Tak, C.V. Gerritsen en Dr. Vitus Bruinsma. Zoodra ik de proef van ‘Lidewijde’ krijg, die er al lang had moeten wezen, vervolg ik deze. Wat bedoel je toch met ‘La Synthèse, le naturalisme en vers van Boeken? Ik stuur je bij deze: Uit Monaco en Uit Spanje.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Alberdingk Thijm.
| |
| |
| |
Nieuwer-Amstel, 20 Maart 1888. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Wat beteekent dat nu? Eerst zeg je aan mij en spreek je af met Witsen, dat jij en niet hij een In Memoriam op Mauve zal schrijven - en nu laat je niets van je hooren. Zou nu geen van jullie beiden het doen? Dat zou wat moois wezen! En onbegrijpelijk ook. Het is dan wel treurig gesteld met de rubriek Kunst in de N.G., die daarin eenmaal zoo uitmuntte door ideeën en stijl. Van Westervoorde verdomt het verder om te schrijven, J. Stemming geeft slechts iets bij toeval, als hij in een stemming is, en jij maakt niets anders dan heel kleine stukjes, waarvan de N.G.-lezer te nauwernood het bestaan bespeurt. Waar moet dat heen? Op zoo'n manier zou het wel eens de vraag kunnen worden, of de N.G. zich anders dan bij uitzondering nog verder met de schilderkunst zal inlaten. Want als wij het volgend jaar om de maand uitkomen, dan kunnen wij niet meer op toevallige omstandigheden van lust, gelegenheid, beschikbaren tijd bij de medewerkers steunen, maar we moeten vooruit weten, wat we precies aan ieder van hen hebben, en voor hoeveel we op zijn vaste contributie kunnen staat maken.
Stuur me s.v.p. onmiddellijk bericht of er en zoo er copie is: copie. Het eventuëele In Memoriam zou de aflevering moeten openen, en er kan dus geen bladzij gepagineerd, laat staan afgedrukt worden, voor we dàt kant en klaar hebben.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Jan Veth.
(Wordt vervolgd.)
|
|