De Nieuwe Gids. Jaargang 49
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
NatuurNatuur, gij zijt het Boek van Ruimte en Tijd,
daar is niets schooners dan in U te lezen,
wijsheid te vinden van uw wonderwezen,
uw vormenpracht, die zingend men belijdt.
Heen is opstandigheid waardoor men lijdt
en wankeling en 't onbestemde vreezen;
wat leed in ons voelt iets van stil genezen,
sterk is de kracht, die tegen duister strijdt.
Ik denk aan Alchimie op dit schoon uur,
de lucht is vol van goud, zoo wonderschoon,
dat ik aan Goden denk, een menschenzoon,
genomen door het lichten van dat vuur.
De hemel is een zee zelf boven zee,
goude' Oceaan, die mij ontroeren dee.
| |
[pagina 276]
| |
AvondroodIk zag een wolk in 't avondrood
als een eiland in hemellichtzee,
een herder op zijn rietpijp floot,
mijn ziel zong mee
in 't avondrood.
'k Zag tegen 't goud den jongen staan,
waar zijn kudde graasde op de avondhei,
bij 't langzaam, langzaam huistoe gaan....
De dag.... voorbij....
't is avondrood....
Toen zweeg het lied, de jongen ging
den heuvel af en dreef zijn schaar
naar verten wijd in schemering....
't Was wonderbaar
in 't avondrood.
|
|