| |
| |
| |
Lodewijk van Deyssel (Naar aanleiding van diens zeventigsten verjaardag)
‘Lodewijk van Deyssel zal wedra zeventig jaar zijn’.
Een sekonde vaag-verbaasd had ik dit bericht vernomen maar me in de volgende sekonde bezinnend, wist ik ook uit mijzelf, dat het waar moest zijn. Want deze trouwe vriend van mij, dien ik nu reeds langer dan 50 jaren ken en met wien ik door zijne, zoowel als door mijne innerlijkste geaardheid altijd op goeden voet ben kunnen blijven, moest op het oogenblik, rekende ik uit, inderdaad dien eerbiedwekkenden leeftijd genaderd zijn.
Immers, ik had, in waarheid, tot dusverre nog nooit aan het preciese jarenaantal van Thijm's menschelijkheid gedacht of zelfs maar kunnen denken, wanneer hij voor ons, Regentesselaners, àl te zeldzame want eens of twee keeren hoogstens in het jaar, aan tafel gezeten en dan zijn oogen plots als naar een vreemde Verte richtend, maar daartusschendoor soms ook den een of andren der aanwezenden snel en oplettend aanziende, te praten begon op heldren maar toch gedempten en tusschenbeide ook vriendlijk-nadrukkelijk klinkenden toon.
Ja, dán vooral, maar ook, over het algemeen, onder het verdere van den maaltijd was zijn tegenwoordige leeftijd geheel uit mijn geheugen geweken, want ging ik hem met mijn altijd krachtig tweede of binnengezicht weer absoluut zoo vóór mij zien, als ik hem nu reeds meer dan een halve eeuw geleden met uitnemend genoegen van tijd tot tijd mocht bijwonen in het ouderwetsch-deftige maar toch allergezelligst-aandoende huis zijns professoralen Vader's op de toen door den volksmond nog dikwijls zoo geheetene ‘Pijpenmarkt’ en een of twee jaren later in de meer banaal want modern-fleurig ingerichte huur-ruimte
| |
| |
in de Plantage-Badlaan, die hij toen betrokken had, en waar, na de, uit den aard der zaak, hier meer vlug-levendig geschiedende wederzijdsche begroeting, alles mij, op studentikoze wijze, dadelijk zoo los-makkelijk mogelijk werd gemaakt. Karel was daar niet langer de Zoon des huizes, neen, de volstrekte Heer en Meester, en als de toen twintigjarige toekomstige groote Auteur en ik daar niet meer zoo opperst-beschaafd stijfjes, neen een heel klein beetje meer ongegeneerd tegenover elkander zaten, begon hij over allerlei kwestietjes en soms ook over belangrijker dingen met mij te konverseeren op natuurlijk nog altijd korrektbeschaafd blijvenden, maar thans hier en daar met fijn-puntige geestigheidjes gekruiden toon. En zóó heb ik dan ook van Deyssel, sinds hij voor het eerst vrij man was geworden, mijn heele verdere leven gekend, in Amsterdam en Houffalize en Baarn en tegenwoordig in Den Haag, als hij ons hier het uitnemende genoegen van zijn bijzijn gunnen wil. En hoezeer wij beiden, hij en ik, in uiterlijk en innerlijk Wezen schijnen te verschillen, want hij heeft niet alleen heel andere levenservaringen gehad, maar zich ook krachtens zijn psychisch temperament in 't bijzonder toegelegd op de studie van heel andere deelen der Wereldliteratuur als die van welke ik mij zelf steeds op de hoogte blijf stellen, toch bleken wij, beiden en blijken wij nog, wen wij met elkander converseeren, geen diametraal tegenovergestelde naturen te zijn.
B. v. geen van ons beiden is ooit een versteend dogmaticus geweest, al heeft elk van ons tweeën, zooals dat bij individueel in hun eigene Diepte levende literatoren altijd het geval kan zijn, natuurlijk wel zijn eigene vaste en logisch zich ontwikkelende meeningen die wel niet bij den eene zonder eenige uitzondering precies bij die van den ander aansluiten, maar toch zonder dat die beide waardeeringen of oordeelen vierkant tegenstrijdig tegenover elkander blijven staan. En die algeheele of voor tweederden overeenstemming tusschen zijn, van Deyssel's, opvattingen en de mijne bewijst, dat elk van ons een diepst-in werkende persoonlijk-levende menschlijke Psyche in zich ronddraagt, die zich wel op redelijke wijze laat leiden door het kalm-nuchtre daagsche gezonde verstand, maar die zich toch met dit laatste niet uitsluitend tevreden behoeft te stellen, omdat zij telkens rijkelijk
| |
| |
gevoed wordt uit de onkenbare Diepte achter haar, die door verscheidene groote wijsgeeren de Onbewustheid wordt genoemd, en die de intellektueele geloovige betitelt met den naam van God.
En daar Van Deyssel en ik ook op hetzelfde inwendig geestlijke standpunt staan en van daaruit te werken d.i. te schrijven plegen zonder in onze gedachten gedweelijk dus algeheel meê te sjokken in het voetspoor van eenigerlei door knappe menschen bedachte literaire theorie, zijn wij elkander innerlijkgenegen kunnen blijven en is er nooit, hetzij schriftelijk of mondeling een woord van den een naar den ander komen te vliegen, dat dan onwillekeurig kwetsen zou, zoodat er een kleine inwendige verwijdering komen kon.
En daarom begroet ik dan ook hier met zooals altijd, sinds onze langgeledene eerste kennismaking geheel en al onverdeelde gevoelens Hem, den grooten want psychisch volkomen zuiveren Karel Alberdingk Thijm en wensch ik hem uit mijn volle en oprechte Binnengesteldheid geluk, zooals, zeg ik vriendlijk-schertsend, dit een jongeren vriend een heel wat oudere doet wanneer de eerste een belangrijken mijlpaal in zijn leven heeft bereikt.
En voor wie dezen wensch misschien een feestlijk grapje zou willen vinden, kan ik de verzekering geven, dat hij in vollen ernst wordt bedoeld.
Want hij, Lodewijk van Deyssel, zoowel als degene die dit schrijft hier, mogen zich gelukkig nog jeugdig voelen. Ik ontdek tegenwoordig wel eens een aantalletje grijze haren op mijn kop. Maar wat zou dat? Ik wist ze ook wel reeds een enkelen keer te vinden toen 'k pas vijf-en-dertig jaar was. Maar een paar jaar later waren deze dan weer spoorloos weg. En zoo is het mijn heele leven met mij door blijven gaan. Want het leven van een zich vroeger nooit heelemaal op zijn gemak voelende is waarachtig voor een zwaarmoedig-sterk temperament als het mijne geen vroolijk en makkelijk door te dansen Grieksche kolonnade geweest, zooals ik er wel eens een met de figuren er in, op Helleensche voorstellingen zag afgebeeld. Doch ik heb mij gelukkig door alles heen, psychisch sterk weten te houden. En tot mijn indiepe vreugde blijkt het hetzelfde geval te wezen met mijn
| |
| |
levenslangen bewondrenswaarden Vriend. Mijn meeste andere levenslange vrienden of goede kennissen zijn helaas reeds weggeborgen moeten worden onder den bodem der Aarde ofschoon zij al het mogelijke deden wat tegenwoordig gezond heet voor den mensch in het algemeen. Maar Van Deyssel zoomin als ik, hebben ons ooit heel veel om het oefenen onzer spieren bekommerd. Wij hebben ons veel meer met onzen geest bemoeid, en daar hadden wij gelijk in, want niet het lichaam al blijft dit zeer belangrijk, is de mensch, neen, de eigenlijkste Mensch is de Geest, die hem bezielt. En daarmede heeft deze groote Kunstenaar en Kritikus wondren weten te behalen, die ook in verdere eeuwen want altijd durend in onze Lettren omhoog zullen blijven staan.
Zijn epische werken, zijn romans en novellen en schetsen zijn echte scheppingen, want altijd blijvende kunst en zijn tallooze kritische beschouwingen zijn mij durend-door gebleken de spontane en toch fijn mediteerende ontboezemingen te zijn van een persoonlijke psychische Kracht, die zichzelf steeds weet te blijven en over welke dus geen enkel sterver, zelfs al moge hij op enkele onderdeelen er van eener andere meening zijn toegedaan het recht heeft zich te verheffen. De diepere aard van elke Individualiteit, die van uit dat innerlijk wezen zijner eigene Personolijkheid werkt, heeft volledig gerespekteerd te worden. Zoo ben ik zelf mijn heele leven lang tegenover Van Deyssel blijven staan. Hem zoowel als mij zie ik op dit oogenblik nu ik dit hier schrijf zoo'n beetje als flink gegroeide boomen, die elk op zijn eigen bodem staande want daaruit gerezen, elkander vriendlijk toewuiven met takken en bladeren, doordat een nu eens sterke en dan weer zachtere levenswind ons beiden voortdurend beweegt. Maar zoomin als zulke boomen zich ooit tegen elkaêr verheffen gaan en elkander met hun stevige takken wederzijdsch gaan zweepen, want ook Zij worden staeg bewogen niet door tegen elkander indringende stormen des Toevals, maar door den altijd eendren wind des Levens, die beiden gelijkelijk naar het land der Toekomst henen zwiept, zoomin is het ooit in mij opgekomen om na te gaan of ik over sommige details een beetje anders voel en denk als hij. Ik weet me een van diep uit het onweetbare gegroeide zuivre geestelijke Entiteit te wezen, die steeds naar zijn
| |
| |
innerlijkst weten zijn best blijft doen, en psychisch heb ik begrepen, zoodra ik hem de eerste maal tegenover mij zag staan en wij toen elkaar diep-in gemoedelijk elk voor ons den andere zoo'n beetje gingen keuren op grond van wat de een of de andere zeide, toen wist ik dat ik mij zelf diep-in tegen mijzellf de opmerking voelde maken: Dat is er een, waarmede ik bedoelde: een vent uit één stuk, die innerlijk weet dus sterk maar toch harmonisch doet wat moet. En ik zette toen de konversatie over meer daaglijksche dus gewone dingen met hem voort. En dienzelfden diep-psychischen indruk heb ik ook in mijn verdere leven telkens teruggekregen, zoodra ik iets van hem las, of hem ontmoeten mocht. En daarom vraag ik hier vriendlijk-ernstig aan alle huidigen en lateren: houd zorgvuldig uw eigenen geestlijken eerbied instand tegenover alle, die in vele opzichten zijn gebleken uw psychisch-intellektueele Meerderen te zijn. Want uitsluitend door zoo'n innerlijk gedrag van ons zelf en alle anderen kan de wereld, dat is het algemeene geestlijke Leven, goed vooruitkomen. Het niets-waardige maar zich onnoozel verheffende mag men scherp-psychisch fijn ontmaskeren, zoodat iedereen komt waar te nemen hoe geestlijk-leeg het daarbinnen is, zooals Van Deyssel zelf het niet zelden in zijn jeugd gedaan heeft, en ik me een enklen keer óók verstout heb toen te doen. Maar groote geestlijke Zielen, met hun achtergrond in het Verste, ziet men als Geheelen, en laat hen intakt, zooals men dat ook een Boom doet, al vertoont de schors ervan hier of daar een ons minder bevallend plekje of slaan enkele takken er van terwijl we er langs loopen ons toevallig in het gezicht.
Van Deyssel is en blijft een groot en sterk auteur, die voor zijn eigen deel want met zijn zeer belangrijke geestesgaven en zijn nooit innerlijk verzwakkend temperament er toe heeft bijgedragen, ons land te maken tot een deel van Europa, dat in letterkundige dingen niet langer als een eigenlijk niets beteekenend want dilettantisch achterafhoekje tusschen de andere landen ligt en verdient dus volkomen gerespekteerd en hartelijk bewonderd te worden door ieder, die zich verbeeldt een Letterkundige te wezen omdat hij wel eens en het ander vluchtig-weg las. Ja, omdat hij zich altijd volledig psychisch-energisch aan de Letteren gewijd heeft, en dus wezenlijk een literator worden kon, moet
| |
| |
van Deyssel herhaal ik door ons allen beschouwd worden als te zijn wat hij is, n.l. een der door onze heele verdere Lettren heen nooit vergeten worden zullende Auteurs die de periode der Tachtigers ons bracht, en die voorzoover zij niet stierven of door andere redenen af moesten zien van de verbreeding en verdieping hunner eigene gaven, gelukkig nog psychisch-ferm omhoog staan en volbrengen wat hun innerlijkste Geest vermag te doen.
Lodewijk van Deyssel staat gelukkig nog sterk omhoog in onze Letteren en wij wenschen hem van ganscher harte toe dat de 22e September een dag voor hem moge worden, waarop hij later met tevredenheid terug zal willen zien.
Willem Kloos.
Aan K.J.L. Alberdingk Thijm, den kunstenaar, die het onuitsprekelijke tot uitdrukking brengt, -
onzen geestigen vriend en onnavolgbaren tafel-president, -
hulde en heil en onvergankelijken roem.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
Jacqueline Reyneke van Stuwe.
|
|