vaak Nederlandsche auteurs en schrijfsters, die op ons verzoek dan beurtelings uit hun eigen werk voorlazen, ook wel voordrachtkunstenaars en kunstenaressen. Dan lazen er o.m. K.J.L. Alberdingk Thijm, Carel Scharten, Jo van Ammers-Küller, Frans Bastiaanse en de Zuid-Afrikaansche dichter A.D. Keet die toen nog in de medicijnen te Amsterdam studeerde. Albert Vogel en Ellen Vareno, en ook wel Paul Huf declameerden. Een aantal letterlievende vrienden en bekenden was mede aanwezig.
Het beeldende in het voorlezen van den heer Thijm trof mij, wat de schrijvers betrof, altijd het meest.
Nimmer heb ik anderen zoo meesterlijk hooren lezen als hij het deed. Een der eerste stukken die hij las was uit zijn ‘Verbeeldingen’ en ik meen dat het eerste Avond heette.
Het heugt mij niet goed meer of hij stond of zat, velen onzer stonden hem aan te hooren. In ieder geval liet hij het licht van de lamp en kaarsen ruimschoots op het papier vallen omtrent den haard.
Dan klonken de woorden van een scherp-suggestief en onmiddellijk in een sfeer van vreemde geheimzinnigheid verplaatsend proza:
‘Ik vreesde zijn komst, die toch onvermijdelijk was, want ik dacht wel aan hem als aan een, die eigenlijk zeer slecht maar zeer bekorend is en die mijn leven’ dat goed was, zoú verstoren. ‘Want hij leeft wel in groote bewustheid van zich zelf, maar niet in liefde en schoonheid.
Ik bemerkte iets dat genoemd zoû kunnen worden eene verschuiving in de nagenoeg on-zichtbare ziele-wolk of sfeer, die den mensch omgeeft, en ik zag dat een donker zwarte menschengestalte bij mij stond; zoo plotseling was het en de stilte was van dien aard, dat deze op een wolk door de muren heen tot mij scheen neêrgedaald....’
‘Het was een man. Hij stond in zeer donkere kleederen in mijn lichtkleurige hal. Na een rappen groet, zwegen wij beiden en zagen voor ons neêr, en bleven onbewegelijk’.
Later kwam er in dit proza de volgende zin voor:
‘Maar hij verhaalde van zijn koninklijke lotgevallen, zoo levendig, dat ik met mijn gedachten vertoefde op de plaatsen