| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (Dames-rubriek). Karoline von Günderode. (Vervolg en slot van blz. 111.)
‘Ich gehe einen unbekannten Pfad; wohin er sich verlieren wird, weisz ich nicht’, schreef Karoline von Günderode in een brief aan F. Creuzer, en met deze woorden heeft zij zichzelve en haar levensomstandigheden uitstekend gekarakteriseerd. De zachte, onzekere, gevoelige Karoline was niet opgewasssen tegen de aan alle kanten op haar aanstormende en haar overweldigende tijdstroomingen, zij ging er in onder, terwijl juist haar romantische, robustere vriendin Bettina er zich als een visch in het water in thuis gevoelde.
De familie v. Günderode, van voorname afkomst, maar in zeer kommervolle omstandigheden levende, had vier dochters, waarvan zij er slechts één tot hun eigen dood mochten behouden. Ofschoon Clemens Brentano van haar zeide: ‘es war eine Natur, die immer knien muszte und anbeten’, schijnt Karoline zich toch in het evangelische ‘Damenstift’, waar zij op haar zeventiende jaar in werd geplaatst niet zeer op haar gemak te hebben gevoeld. Want, al was zij van nature tot droomerige overpeinzing en stille mijmerijen geneigd, aan den anderen kant trokken haar toch ook de vreugde en de vroolijkheid des levens en het kloosterlijk eenzame en afgesloten leven drukte haar. Dus was het haar een verlossing, toen zij, na den dood harer grootmoeder, bij haar grootvader haar intrek mocht nemen.
Karoline was zoo fijn en rank gebouwd, dat haar verschijning een aetherischen indruk maakte. Zij was nooit sterk van gestel,
| |
| |
als jong meisje schijnt zij haast altijd het een of ander te hebben gemankeerd. Nu had zij hoofdpijn, dan pijn op de borst, dan hoestte zije en haar vrienden vreesden dat zij tuberculeus was aangelegd. Door haar lichamelijken toestand daartoe gedwongen, bleef zij veel thuis en las en studeerde en schreef. Verrukt was zij van Jean Paul, en ook voor Schiller had zij een groote predilectie. Haar vriend Savigny verklaarde haar liefde voor Schiller uit haar psychischen aanleg:
‘Was ist das charakteristische an Schiller als der Effekt durch eine deklamatorische Sprache, welche keine korrespondierende Tiefe der Empfindung zum Grund liegt? und ist nicht jene Manier des Lebens wie diese des Dichtens einem Manne zu vergleichen, der sich und die Seinigen zu Grund richtet, weil er einen Aufwand treibt, den er nach seinem Vermögen nicht bestreiten kann?’
(De romantici hadden niet veel bewondering voor Schiller. Brentano noemde Die Braut von Messina ‘ein erbärmliches Machwerk, langweilig, bizar, und lächerlich durch und durch’, en Achim van Arnim vond Willem Tell ‘unendlich unwürdig Tells.’)
Doch Karoline las niet alleen literatuur, ze studeerde ook ernstig in philosophie en wetenschap. Over Herder's Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit schreef zij:
‘Bei allen meinen Schmerzen ist mir das Buch ein wahrer Trost: ich vergesse mich, meine Leiden und Freuden im Wohl und Wehe der kanzen Menschheit, und ich selbst scheine nur in solchen Augenblicken ein so kleiner, unbedeutender Punkt in der Schöpfung, dasz mir meine eigenen Angelegenheiten keiner Thräne, keiner bangen Minute wert schemen.’
Ook Fichte en Schelling bestudeerde zij met aandacht en ijver.
Met studie en lectuur kan echter een zóó vurig en zóó sensibel meisje haar leven niet vullen. Karoline smachtte met heel haar hart en ziel naar vriendschap en liefde. Dat evenwel ook in dit opzicht haar fantasie een groote rol speelde behoeft geen betoog, en een harer oprechtste vriendinnen: Lisette Rees-von Esenbeck, zei tot haar:
‘Schönheit und Jugend reizt gewaltsam deinen Sinn oder auch nur deine Phantasie’.
Karoline zelf klaagt over haar snelle verliefdheidsbevliegin- | |
| |
gen: ‘Kaum glaubte ich mich aus dem Sturme der Leidenschaft gerettet, glaubte mich sicher.... und ich sehe mich wieder verstrickt: ich liebe, wünsche, glaube, hoffe wieder und vielleicht stärker als jemals.’
Zooals ik de vorige maal reeds vertelde, was Karoline hartstochtelijk verliefd op Bettina's zwager Savigny, die met Kunigunde Brentano was getrouwd.
‘Man darf wohl annehmen, zegt Ludwig Geiger, in zijn boek Karoline von Günderode und ihre Freunde, ‘dasz Karoline vielleicht sowohl durch äuszere als innere Gaben geeignet gewesen wäre, ihn zu fesseln’, had hij niet reeds een andere keuze gedaan. En toen Karoline zich ‘zur Resignation hindurchgekämpft’ had, ontstond er tusschen Savigny, diens vrouw en haar een zeer vriendschappelijk, op wederzijdsche achting en vertrouwen gevestigd verbond. Savigny ontzag zich nooit zijn vriendin op haar verkeerde opvattingen en zwakheden te wijzen, en vooral trachtte hij haar op te wekken uit haar sterke melancholie, die hij haar ‘Abendstimmung’ noemde:
‘Nicht zu weich sein und zu wehmütig und zu sehnsüchtig’, vermaande hij; ‘klar werden und fest und doch voll Wärme und Freude des Lebens’.
Hij verzorgde haar met zorgvuldig uitgekozen lectuur, en deed alles wat hij kon, om haar het leven vroolijker en rustiger te doen inzien.
Lang heeft het geduurd, eer men iets meer van Karoline wist dan door Bettina's geschriften (zie vorig artikel). Ludwig Geiger heeft een verzameling brieven van haar het licht doen zien, waardoor men allerlei feiten uit haar leven, volkomen historisch, te weten komen kan.
Haar correspondentie met Brentano duidt aan, dat Karoline zich beurtelings tot hem aangetrokken en afgestooten voelde. En eindelijk werd haar virginale natuur door zijn, telkens vulcanisch tevoorschijn dringende zinnelijkheid geheel afgeschrikt, en werd de briefwisseling afgebroken.
Een veiligheidsklep voor Karoline's woelende gevoelens waren haar verzen, waaronder Wandel und Treue haar ‘edelste, leichteste, beste Lied’ wordt genoemd.
Ziehier een enkele strofe er uit:
| |
| |
Drum laszt mich, wie mich der Moment geboren,
In engen Kreisen drehen sich die Horen,
Die Sterne wandeln ohne festen Stand;
Der Bach enteilt der Quelle, kehrt nicht wieder,
Der Strom des Lebens woget auf und nieder
Und reiszet mich in seinen Wirbeln fort.
Sieh' alles Leben! es ist kein Bestehen,
Es ist ein ew'ges Wandern, Kommen, Gehen,
Lebend'ger Wandel. Buntes, reges Streben!
O, Strom! in dich ergieszt sich al mein Leben!
Dir stürz' ich zu! vergesse Land und Port!......
Niets is bestendig, alles ontstaat om weer te vergaan.... en beteekent niets in den algemeenen loop der dingen, - een troostelooze levensopvatting, waarbij Karoline's naar schoonheid en waarheid dorstende ziel schier moest ondergaan, vond zij, zooals ik hierboven al zei, niet een toevlucht in de poezie. Dichten was voor haar de eenige troost. Eens, toen zij bezig was met het schrijven eener tragedie, zeide zij:
‘Wenn ich nicht heldenmutig sein kann, und immer krank bin in Zaudern und Zagen, so will ich zum wenigsten meine Seele ganz mit jenem Heroismus erfüllen und meinen Geist mit jener Lebenskraft nähren, die jetzt mir so schmerzhaft mangelt und woher sich alles melancholische doch wohl in mir erzeugt’.
En:
‘Dichten in jedem Herzensdrang hat mich immer neu erfrischt. Ich war nicht langer gedrückt, wenn ich mein Verstummen konnt' erklingen lassen.’
In hetzelfde jaar, dat Karoline haar eerste gedichten het licht deed zien, en aldus den eersten tred deed om haar leven ‘in einer bleibenden Form auszusprchen’, leerde de toen vierentwintig jarige Friedrich Creuzer kennen, die zulk een invloed op haar levenslot uitoefenen zou.
Een kleine, niet onbelangrijke bijdrage ter verklaring van deze liefdesverhouding, vormt het boekje: Friedrich Creuzer und Karoline von Günderode. Mitteilung über deren Verhältnisz, zonder naam verschenen bij de Universitätsbuchhandlung te Heidelberg in 1895.
| |
| |
In den zomer van 1804 logeerde Karoline in Heidelberg bij de met de Creuzer's (zie vorig artikel) bevriende familie Daub, en Brentano vermeldt, dat hij het was, die Karoline met Creuzer in kennis bracht. Hij zei daaromtrent:
‘Seltsam ist 's, dasz ich ihr den Dolch schenkte, mit dem sie sich tötete, und auch jenen Mann zu ihr führte, der ihr ein so verhängnisvoller Freund ward.’
Creuzer zag het mooie meisje voor de eerste maal op het groote balcon van het Heidelberger slot, ‘dem heiligen Altan, diesem Ehrensaal meines inneren Daseins, wo das volle Herz überströmen möchte in die zeitlose Unendlichkeit.’
Daarna ontmoetten zij elkander veel, en ontbrandden in een hartstochtelijke liefde voor elkaar.
Dat een ‘so schönheitsdurftige, geistig verfeinerte Natur wie die Günderode, diesem Manne ihre glühende Neigung schenkte, musz schier Verwunderung erregen’, zegt Otto Berdrow in zijn boek Frauenbilder aus der neueren deutschen Litteraturgeschichte. ‘Den meisten Zeitgenossen galt der häszliche, später infolge mancher Aüszerlichkeiten absonderliche, um nicht zu sagen lächerliche Mann als der Typus eines deutschen Professors, dem wohl die wenigsten leidenschaftliche Empfindungen zutrauten und dem gewisz keiner die Erregung heftiger, verzehrender Neigung zuschrieb’.
Desalniettemin schijnt het wel vast te staan, dat Creuzer's, in den aanvang rustige, vriendschappelijke neiging door Karoline's sterke, meeslepende passie vuriger werd ontvlamd; Karoline's vriendin Lisette, die volledig in deze aangelegenheid was ingewijd, schrijft haar tenminste:
‘Creuzer liebte dich erst, weil er in deinen Blicken Liebe zu lesen glaubte; seine Liebe war nicht heftig und gewaltsam, denn ohne den Vorschlag seines Freundes hätte er sich mit einem Verhältnisse begnügt, das ihm Dich öfters zu sehen erlaubt hätte.’
Ten laatste kwamen zij overeen, om Creuzer's vrouw een scheiding voor te stellen, teneinde later samen te trouwen. Dat een zoo door en door ‘ehrenswertes und aller Frivolität abholdes Mädchen’ een dergelijke afspraak maakte, kan alleen door de eigenaardige toestanden uit dien merkwaardigen tijd worden verklaard, toen er een ‘Religion der Liebe’ bestond, waarvoor alle maatschappelijke overwegingen moesten wijken.
| |
| |
De arme vrouw van Creuzer, die zich in het eerst in alle onschuld had verheugd, dat haar man zoo tevreden en opgewekt was, kreeg door het voorstel een ontzettenden schok. Zij weigerde niet, - maar haar lijden was zoo vreeselijk, dat de geliefden de zaak niet met geweld konden doordrijven. Creuzer wankelde tusschen hoop en vrees, smart en geluk, moed en onzekerheid, en zijn innerlijke strijd, zonder dat hij tot een besluit komen kon, duurde den geheelen winter van 1804-1805. Ook Karoline werd door allerlei tegenstrijdige gevoelens gekweld, en liefdevol schreef zij aan Creuzer's vrouw, dat deze gerust kon zijn, want dat er nog volstrekt geen vast plan bestond. Creuzer vroeg zijn vriend Savigny, zijn vrouw te overreden, afstand van hem te doen, maar, zeer begrijpelijk werd dit door dezen geweigerd. En Karoline maakte Creuzer niet rustiger, door hem bijvoorbeeld een gedicht als het volgende, toe te zenden:
Mein Auge hab' ich abgewendet
Von allem, was die Erde giebt,
Und über alles, was sie bietet,
Hab, ich dich, Trost und Heil, geliebt....
Mein Herz ist still, die Stürme schweigen,
Mir gnügt es, dich im Geist zu schaun,
Dich ewig liebend zu betrachten,
Auf deine Liebe still zu baun.
Dir leb' ich und dir will ich sterben,
Drum lasse meine Seele nicht,
Und sende in der Erde Dunkel
Mir deiner Liebe tröstlich Licht.
O, wandle über meinem Leben,
Ein Morgenstern der Heimat mir,
Und führe mich den Weg zum Frieden,
Denn Gottes Friede ist in dir....
‘Ohne Masz lieben, hoffen ohne Masz, verzagen ohne Masz’, was de grondtoon van Karoline's leven geworden. En haar ‘pad werd al donkerder en donkerder’. Toen sloeg zij aan Creuzer een vrijwillig scheiden uit het leven voor. Zij had haar heele leven het verlangen gehad, jong te mogen sterven. Doch Creuzer weigerde met de meeste beslistheid op een dergelijk voorstel in te gaan.
| |
| |
‘Der Gedanke’, schreef hij haar, ‘sich durch Vernichtung des Leibes früher zu nahen dem Ewigen, der sie beherrscht, ist unrichtig selbst nach den Gründsätzen der Philosophie’.
Zooals ik reeds de vorige maal vertelde, kwam Karoline ook op het onzinnig-wanhopige plan, om als man verkleed en onder een anderen naam bij de Creuzer's in te trekken, met toestemming van diens vrouw. Het was de verstandige Lisette Rees, die Karoline dit overspannen idee uit het hoofd praatte.
Na eindeloos lang aarzelen kwam Creuzer tot het besluit van Karoline afstand te doen. Men kent de noodlottige gevolgen. (Zie vorig artikel.) Deze beslissing koste Creuzer echter zóó veel, dat een zware hersenkoorts hem daarna op het ziekbed wierp, en men eerst veel later, en hoogst voorzichtig, hem het bericht van Karoline's zelfmoord brengen kon. En, naar Karl Groos, een bloedverwant der Creuzer's, mededeelt, droeg Creuzer tot zijn dood een medaillon met het portret van Karoline op zijn borst.
Karoline von Günderode werd, volgens haar wensch, begraven op de plek, waar men haar lijk had gevonden. Kenmerkend voor deze eenzame natuur is wèl, dat zij, in haar zelfvervaardigd grafschrift (zie vorig artikel) van alle elementen afscheid neemt, doch de menschen met geen enkel woord gedenkt....
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
|
|