| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Er hebben aan het eind van Juni in het ‘Dritte Reich’ gebeurtenissen plaats gevonden, welke een schreeuw van ontzetting deden opgaan door heel de beschaafde wereld, terwijl het Duitsche volk-zelf, voor zooveel het mocht vernemen wat er gebeurd was, stil de hoofden bij elkaar stak en huiverend fluisterde over moord en doodslag. Men vernam, dat er plannen hadden bestaan voor een tweede revolutie, meer in den geest van het Russische Bolsjewisme, doch dat die door het manmoedig optreden van ‘den Leider’-zelf in de voorbereiding waren verstikt. Misschien was dat heele verhaal overdreven, of zelfs niet waar. Er bleken zelfs drie tegen Hitler's systeem samenzwerende groepen te bestaan, waarvan er twee met elkaar in verband zouden hebben gestaan: de groep Röhm en die van generaal Von Schleicher, en de derde, in contact met Roomsch-katholieke kringen, welke uitging van de omgeving van den vice-kanselier Von Papen, ofschoon die er, heette het, onkundig van was. Toch ging het niet zoozeer tegen ‘den Leider’-zelf, noch bij de eene noch bij de andere groep, doch wel tegen den geest waardoor het Duitsche volk wordt geregeerd. Beweerd werd tevens, dat daar een buitenlandsche mogendheid was, welke aan de samenzwering deel nam. Welke? Zij werd niet genoemd. De een verwees naar Moskou, de ander naar Parijs. De bewering is sedert echter niet herhaald, te minder wijl van Fransche zijde werd geëischt om die mogendheid te noemen. Bij de officieele zwijgzaamheid der Duitsche regeeringspersonen van den dag verhieven zich de wildste en schrikwekkendste geruchten, dikwijls van duidelijk fantastischen aard. Eindelijk erkende Hitler-zelf, dat er 77 menschen zonder eenigen vorm van proces waren gedood, waarbij dan ook generaal Von Schleicher en zijn
| |
| |
vrouw: deze neergeschoten door enkele rabauwen, die zelf, heet het, den volgenden dag om het leven werden gebracht. Opdat zij niet zouden vertellen hoe dit echtpaar door hen overvallen was en van wien zij daartoe last hadden ontvangen. Heel deze tragedie werpt op het regeeringssysteem van Duitschlands ‘Dritte Reich’ een verfoeilijk licht.
Want ten slotte: wat zijn het voor mannen, die op dit oogenblik naast Adolf Hitler het lot van het Duitsche volk besturen? Wat is hun aard, wat hun recht? Zondert men den grijzen staatspresident Von Hindenburg uit, wien niemand den eerbied zal onthouden, welke hem toekomt; stelt men Adolf Hitler-zelf terzijde, ontegenzeggelijk man van beteekenis en van onberispelijk gedrag, zij hij ook de mindere van Mussolini, dan kan men van zijn paladijnen slechts zeggen, dat zij zich hebben doen kennen door een volkomen gebrek aan beschaving, een niets ontziende grofheid van levensopvatting, waarin het leven hunner medemenschen niets meer waard is dan het stof onder de zolen hunner stampende stevels. En nu dan enkelen der voornaamste medewerkers van Adolf Hitler: Röhm, Heines, Ernst zijn afgeslacht op een manier, waarvoor zelfs Papoea's zouden terugschrikken, nu, nadat zij ‘den Leider’ hebben geholpen bij zijn opkomst en zijn vorming van het Duitsche volk tot een werkelijke eenheid, terwijl zij jarenlang aan zijn zijde hebben gestreden, en ‘der Führer’ bekend moet zijn geweest met hun karakter en de seksueele afwijkingen daarvan; nu werpt men den eenen kluit modder na den andere op hun bloedige nagedachtenis, en schildert men hen af als onwaardigen, die midden in hun orgiën op last van den wreker zijn gedood.
Nog steeds zijn niet alle namen genoemd van hen, die in deze tragedie om het leven kwamen. Hitler zelf heeft in een toespraak het getal 77 erkend. Doch er zijn personen om het leven gekomen van de zuiverste ongeschondenheid, o.a. dr. Klausener, leider van de ‘Katholieke Actie’ in Duitschland. Men heeft zijn nabestaanden en aanhangers den smaad aangedaan zijn stoffelijk overschot te doen verbranden, opdat niet zou kunnen blijken hoe hij was gedood. Men vermoedt op de gruwelijkste wijze. En zooals men weet is lijkverbranding het ergste wat men een R.K.
| |
| |
doode kan aandoen. Er waren onder de slachtoffers ook vroegere medestrijders van Adolf Hitler, die van het begin af hem machtig en krachtig ter zijde stonden, doch die zich eindelijk gedwongen zagen zich van hem en zijn niets ontziende omgeving te verwijderen: zijn geestdriftige helper Gregor Strasser bijvoorbeeld, die zich reeds een paar jaar geleden afscheidde en daarom waarschijnlijk werd gedood.
Het is langzamerhand uitgelekt, dat er in het ‘Hitlerisme’ barsten en scheuren zijn gekomen. Vandaar dat het noodig werd gevonden om het leger der S.A. troepen (Sturm-Abteilung) voor een maand met vacantie te zenden met verbod om gedurende dien tijd zich in hun uniform met het bruine hemd te steken. Hitler en zijn voornaamste helpers hadden hun eigen pretoriaansche lijfwacht, de zoogenaamde ‘S.S.’ (Schutz-Staffel) die zich kenmerkte door een zwart hemd te dragen. Het schijnt, dat een geheele reorganisatie van de ‘S.S.’-troepen noodzakelijk is, welke dan, geminderd in tal, aldus het gerucht, onder leiding van generaal Von Blomberg bij de Rijksweer zal worden ingelijfd, met het gevolg dat er vele honderd-duizenden mannen het leger der werkloozen zullen vergrooten. Het ‘Dritte Reich’ zal dan wel is waar kunnen beschikken over een staand leger van meer dan 300.000 welgewapende en goed geoefende troepen, welke het noodig heeft, niet zoozeer tegenover een buitenlandschen vijand, maar met het oog op de gebeurlijkheden in het Rijk zelf van de naaste toekomst. Want de financieele en economische toestanden zijn in Duitschland allerjammerlijkst, en als het waar is wat beweerd wordt, dat de dictatuur welke Hitler en zijn luitenants Göring en Göbbels uitoefenen de overwinning van het communisme in het Rijk heeft voorkomen, dan denken velen, dat dit slechts een losse bewering is. Want de nood in het land is zoo hoog gestegen, dat een wanhoopspoging der neergedrukte bevolking allerminst Adolf Hitler en zijn omgeving kan verwonderen.
De vraag, ook in het buitenland gesteld, is: gegeven het feit, dat Von Papen, waarschijnlijk volgens den wensch van president Hindenburg, die zeer op hem gesteld is, nog als vice-kanselier wordt gehandhaafd, blijkt daaruit niet, dat Hitler en zijn systeem zwakker staan dan gereedelijk wordt toegegeven? Er heerscht
| |
| |
een algemeene ontevredenheid in alle lagen, alle groepen van het Duitsche volk: de conservatieven, de liberalen, de Marxistisch-gezinden, de Roomsch-katholieken, en zelfs ook voor een deel onder de Protestantsche kringen, om niet te vergeten ook onder de in den opgeheven ‘Stalen Helm-bond’ vereenigde millioenen oudstrijders uit den oorlog van 1914-'18. Die algemeen-heerschende ontevredenheid is, ofschoon zij zich nog steeds uit in slechts binnensmonds gemompeld gemor, is verergerd door het bekend worden, dat eenigen van hen, die thans zonder eenigen vorm van proces ter dood zijn gebracht, terwijl het grootste deel der bevolking is prijs gegeven aan een ontbering, welke aan de verschrikkelijkste ‘Ersatz’-tijden van den oorlog doet denken, zich niet ontzagen op kosten van hun ambt en machtsuitoefening orgiën te vieren van onbeschaamde geldverspilling. Deze bekendmaking is een van die niets ontziende grofheden geweest, waardoor machthebbers in Duitschland zich steeds hebben gekenmerkt, tactloosheden, waartoe zoo vaak ook Duitsche individuen vervallen. Immers was het noodig, dat dit verkwistende machtsmisbruik van de nu afgeslachte machthebbers van gisteren bekend werd gemaakt? Hun machtsmisbruik en de eigenaardige afwijkingen, welke enkelen hunner kenmerkten, en waarvan Adolf Hitler en zijn naaste omgeving op de hoogte moeten zijn geweest, werden den dooden mannen, toen hun mond voor altijd gesloten was, geheel onnoodig nagegeven. Zoo werd het afkeerwekkende gevoegd bij het afschrikwekkende.
Om nog eens op den vice-kanselier Von Papen terug te komen: het is toch niet waarschijnlijk, dat enkel de gunst en vriendschap, welke hij geniet van den ouden Rijkspresident Von Hindenburg hem in leven en in ambt hebben gelaten. Hij is een zeer invloedrijk man in het ‘Dritte Reich’. Katholiek is hij, na den thans op zoo geheimzinnige wijze afgemaakte Klausner, die leider was van de ‘Katholieke Actie’ in Duitschland, en wiens lijk zijn moordenaars zelfs niet hebben durven toonen en aan de vlammen prijs gaven, nu om zoo te zeggen ‘par droit de naissance’ het hoofd van zijn geloofsgenooten; rijk en getrouwd met een Française bezit hij verbindingen van groote beteekenis met de groot-industrieelen van het Rijnland, en zelfs met die aan
| |
| |
den anderen kant der grenzen, zoo machtig in het Fransche ‘Comité des Forges’. De Hitler regeering is in openlijken strijd met het Vaticaan, of liever dit met deze, wijl de manier waarop zij het door Von Papen tot stand gekomen Concordaat in de practijk toepast Paus en Curie in de ergste mate prikkelt. Trouwens aan Von Papen heeft Hitler zijn rijkskanselierschap te danken, wijl het deze was, die den Rijkspresident wist te bewegen hem tot dit ambt te benoemen.
Genoeg echter over de ontzettende tragedie, welke zich onder Adolf Hitlers voorgaan in het Duitsche Rijk heeft afgespeeld. Men herinnert zich welk een algemeen opschreeuwend misbaar werd gemaakt, voornamelijk door de toen nog den bloei van hun invloed genietende sociaal-democraten, ook in ons land, toen het bleek, dat een socialistische voorman door Mussolini's aanhangers was ter dood gebracht: feit, waarvan men zich niet ontzag den ‘Duce’ zelf te beschuldigen. Maar het getal der slachtoffers gevallen bij de opkomst van het Italiaansche Fascisme kan in de verte niet halen bij dat, bij de 77 bestrijders van het ‘Hitlerisme’, nu, en de velen, reeds vroeger door de S.S. en de S.A.-mannen afgemaakt. Het is duidelijk, dat in het Duitschland van het ‘Dritte Reich’ geen Gerechtigheid meer bestaat, en dat het ter dood brengen zonder vorm van proces een der methoden is, waardoor de tegenwoordige regeering zich meent te moeten handhaven. Het is de vraag of dit nog lang zal kunnen duren eer het volk als één man zich er tegen verzet?
Er werd hier in het voorbijgaan gewaagd van Mussolini en het ‘Fascisme’ in de opkomst, en dit geeft gelegenheid aan te stippen, dat de vriendschap tusschen den ‘Duce’ en den ‘Führer’, de groot-‘Fascisten’ en de groot-Hitlerianen, toch minder innig is dan Hitler's pas afgelegd hulde-bezoek aan den Man van Italië te Venetië zou doen denken. Oostenrijk kan, zijn strenge nieuwe wetten er tegen ten spijt, niet tot rust komen vanwege de Duitsch-nationale samenzweringen, wier centrum München blijft en wier ontploffingsprojectielen Duitsch maaksel zijn. Tegen deze feiten wordt thans in de dagbladpers van Rome, de onmiddellijke spreektrompet van den ‘Duce’, krachtig geprotesteerd. Die terroristische aanslagen moeten ophouden.
‘Ter wille van vrede en gerechtigheid heeft Italië vroeger
| |
| |
Duitschlands nationale pretenties ondersteund, schrijft een der voornaamste fascistische publicisten, Virgilio Gayda, in het “Giornale d'Italia”, doch ook ten aanzien van Oostenrijk neemt Italië een Europeesch standpunt in, dat niet op een zware proef mag worden gesteld. Dat men te officieeler plaatse in Duitschland deze terroristische acties goedkeurt, beduidt voor de Duitsch-Italiaansche relaties een ernstig gevaar. Het verwekt een steeds groeienden geest van wantrouwen en vijandschap tegenover het nieuwe Duitsche rijk.’
‘Wat Duitschland thans in Oostenrijk doet, moet overal de diepste verontwaardiging wekken. Het is een aanfluiting van de Europeesche beschaving. Dollfuss heeft niet alleen het recht, maar op hem rust ook de plicht zich ertegen te verdedigen.’ Maar hij is er, helaas, het slachtoffer van geworden.
De vroegere Amerikaansche minister van Buitenlandsche Zaken, Kellogg, heeft in den Senaat verklaard, dat hij een nieuwen wereldoorlog niet waarschijnlijk acht. Deze verblijdende uiting is als een lichtstraal, welke door de overal heerschende duisternis doorbreekt. ‘De ontwapeningsbesprekingen’, zei hij, ‘kunnen wel tijdelijk mislukken omdat de staatslieden het over de voorwaarden eener ontwapening niet eens kunnen worden, maar dit beteekent nog geen nederlaag voor den vrede. Het buiten de wet stellen van den oorlog moet langzaam gaan, omdat de oorlog een instelling is van duizenden jaren. Maar elk jaar dat voorbijgaat zonder oorlog brengt de wereld dichter tot den Wereldvrede.’
Deze opbeurende uitspraak van zulk een belangrijk staatsman is een bemoediging voor hen, die een nieuwe oorlogsramp over heel de wereld trachten te voorkomen, want overtuigd, dat zulk een toekomst het eind zou zijn van de bestaande wereldorde, reeds zoo zwanger van nooden. Van anderen kant komt de ontkenning, niet minder verblijdend, dat er geen vrees behoeft te bestaan voor een zoogenaamden ‘bacteriën-oorlog’: strijdmiddel even gevaarlijk voor de partij, welke er gebruik van zou willen maken als voor haar vijanden. De Fransche staatsman Barthou heeft een rondreis gemaakt door Oost-Europa en daarvan regionale pacten meegebracht, waarvoor hij zoowel de Engelsche als de Italiaansche regeering heeft weten te winnen. Doch beide landen
| |
| |
verlangen er van, dat Hitlers Duitschland er zich bij zal aansluiten. Bovendien wenscht de Engelsche regeering niet, dat deze pacten kunnen worden beschouwd als gericht tegen welke afzonderlijke mogendheid ook, of tegen welke statengroep ook. Duitschlands toestemming hangt natuurlijk af van de Fransche geneigdheid om de regeering van het ‘Dritte Reich’ te bevredigen ten opzichte van de Duitsche bewapening en de rechtsgeldigheid, door Herriot reeds onder zekere voorwaarden aan de Duitsche leiders beloofd. Ook dit zal dus aanleiding geven tot langdurige onderhandelingen, maar, indien het geoorloofd is zich-zelf te citeeren: ‘zoolang de menschen met elkaar praten, vechten zij niet’. Men noemt het resultaat van de reis van den Franschen minister van Buitenlandsche Zaken een ‘Oost-Europeesch Locarno’. Men hoopt, dat het Duitschland zal verlokken zich er bij aan te sluiten en, daarmee, terug te keeren in den Volkenbond, zooals eerlang ook Soviet-Rusland zal doen. De Britsche regeering denkt er niet over er zich mee te verbinden, en heeft slechts haar ‘moreelen steun’ toegezegd. Doch, terwijl Barthou's vredesschip aldus met de Russische Soviët-regeering op sleeptouw, zoo vroolijk gepavoiseerd door de Britsche regeering is verwelkomd, blijkt het tevens, dat men er in Mussolini's omgeving ook voor voelt, afschoon men daar den argonauten-tocht van den Franschen Minister van Buitenlandsche Zaken eerst met wantrouwend oog gade sloeg. Dit sluit zich aan bij Kelloggs vredesverklaring. Een ‘Oost-Europeesch Locarno’ kan slechts den vredestoestand bevorderen, al wedijveren de regeeringen niettemin om zich steeds maar door sterker te bewapenen. Zooals in 1925 door het tractaat van Locarno Duitschlands Westgrenzen werden beveiligd in een garantiebelofte geteekend door Engeland, Frankrijk, Italië, België en Duitschland, zoo zal dit ‘Oost-Europeesch Locarno’ het doen
aan Duitschlands Oostgrenzen. Ook met betrekking tot den beruchten Poolschen ‘corridor’ en de Duitsche nationale verlangens ten opzichte van de bevolkingen, welke van het Duitsche Rijk werden losgescheurd? Reeds werd echter door Duitschland en Polen een tienjarig Bestand gesloten: bewijs dat de gespannen verhouding tusschen die twee, den ‘Poolschen Corridor’ ten spijt, reeds was geluwd. De vraag is nu of Duitschland genegen is op Barthou's lokaas in te gaan.
| |
| |
Men beweert in Londen, dat het ‘Dritte Reich’ niettemin zeer zwak staat en er kans is, dat het ineenstort. Over deze mogelijkheid kan men in het eilandenrijk aan gene zijde van de Noordzee misschien met academische kalmte spreken, het zou ongetwijfeld een ramp zijn, ook voor de volken, welke het ‘Dritte Reich’ omringen, het onze niet uitgezonderd. Toch is het duidelijk, dat het er economisch slecht voor staat. In Engeland beschuldigt men Duitschland van ‘malversatiën in de boekhouding’, beschuldiging, welke allen schijn van waarheid bevat, en waartegen men te Londen er over denkt om de financieele transactiën tusschen Engeland en Duitschland over een ‘clearing’-bureau te laten gaan. Deze bedreiging bleef in Duitschland niet zonder wederbedreiging met ‘boycot’ van Britsche artikelen, doch het ‘Dritte Reich’ heeft zich gehaast om onderhandelaars te sturen, die moesten trachten de ‘clearing’-bedreiging te niet te doen.
Een oogenblik heeft het er naar uitgezien, dat er tusschen ons land en Engeland een handelsoorlog zou uitbreken en dit gevaar is nog niet geheel bezworen, al hebben beide regeeringen besloten tot een wederkeerig bestand voor eenige maanden met de bedoeling om dan de onderhandelingen over een economisch tractaat te hervatten. De Britsche land- en tuinbouwers vreezen niets zoo zeer als de Nederlandsche concurrentie hunner producten. Waarom? Zijn die van gelijke qualiteit doch goedkooper dan de hunne, of van betere qualiteit en van gelijken prijs? In ieder geval is het een erkenning, dat onze land- en tuinbouwers beter hun vak verstaan, zooals ook het geval was met de Javaansche suikerproductie, welke een tijd heeft gekend, dat zij met succes op de Britsch-Indische markten concurreerde. Economisch sluiten alle volken zich voor elkaars mededinging af, en dit is speciaal een ramp voor Nederland, welks volk door vakkennis en ondernemingsgeest zijn producten overal kon heenzenden, tot de nimmer genoeg te vervloeken oorlog een eind maakte aan wat er nog over de wereld aan vrijhandel was over gebleven. Het feit is dat thans de Nederlandsche tuinders snel hun maatschappelijken ondergang zien naderen.
Zullen de jonge menschen van heden ooit kunnen beseffen hoe gelukkig, onbezorgd, blij de menschheid in West-Europa, ook in Amerika, leefde in het eerste tiental jaren dezer eeuw?
|
|