van doorschouwing, en sommige van zijn latere verzen zullen door het nageslacht erkend worden als een kostbaar bezit.
Veel meer moet hem de zanger J.H. Leopold gelegen hebben, zooals ook uit zijn studie over dezen dichter blijkt. Op Blz. 31 zegt Karel van de Woestijne: ‘In Verwey mochten wij prijzen den beproefden vriend; in Leopold loven wij den volstrekten dichter’.
Hier niets cerebraals, maar een muzikaliteit die zich bijna diaphaan verwoordt; een gave, zeer welluidende eenheid. Geen forsche vleeschelijke plastiek, zooals bij Karel van de Woestijne zelf het geval is, neen! Leopold hanteerde geen houweel, ik zie geen bonkige en toch teedere contouren als bij John Rädecker. Er is veel meer bij Leopold een verneveling.
Kloos, Leopold en Van Ostayen maakten oneindig meer dan Verwey het eigen verlangen van Karel van de Woestijne vertrouwd met het purper van hun hunkering. Hen - Kloos, Gorter, Karel van de Woestijne - verbond het Geheim van hun droom. De innigheid van Leopold's devote mijmerij was hieraan volkomen verwant.
In dit boek brengt Karel van de Woestijne ons ook nader tot de vrome verzen van Aug. van Cauwelaert en tot de verdiensten, ieder naar hun geaardheid, van André van Hasselt en Georges Eekhoud.
Op verfijnde wijze benadert Van de Woestijne het probleem waarom Rimbaud van zijn achttiende of negentiende jaar tot bij zijn dood - een kleine twintig jaar, heeft gezwegen. Hij komt voorshands tot de conclusie, dat dit zwijgen niet te verklaren is door den hoogeren graad die Rimbaud zou hebben bereikt in het mystische leven. Of heeft Rimbaud misschien alleen gezwegen in schijn en alleen nog voor zich zelf gesproken? Karel van de Woestijne was de meening toegedaan, dat hij wel degelijk zoo ver gestegen was, dat hem het visioen der absolute Schoonheid in haar hoogste abstractie werd geopenbaard. Het was niet doenlijk dit met het Woord tastbaar te maken.
Er is nog veel meer in dezen rijken bundel. Op zeer persoonlijke wijze beschrijft de auteur bijv. Jean Cocteau's terugkeer tot God, zooals hij dit kenmerkend noemt. Cocteau's terugkeeren toenmaals tot de Moederkerk ziet Van de Woestijne als een volkomen