| |
| |
| |
Nieuwe Gids-correspondentie. (Vervolg van blz. 51.)
Nieuwer-Amstel, 12 Mei 1887. Overtoom (stille zij), 62.
WelEdelgeb. Heer,
Bezigheden eerst, toen de omstandigheid, dat ik het manuscript aan uw vrienden had ter lezing gegeven, hebben mij verhinderd dezen brief eerder te schrijven. Ik kan hier, tot mijn spijt, het bericht slechts bevestigen, u door den heer Israëls reeds medegedeeld, dat de redactie van de N.G. uw artikel, in zijn tegenwoordigen vorm, niet geschikt voor haar tijdschrift heeft bevonden. Het zij mij vergund, hare redenen voor dit besluit kortelijk te dezer plaatse te ontvouwen.
Met eerbiediging van uw meerdere kennis van zaken, is de redactie toch van meening, dat gij die kennis niet op de meest passende wijze aan den lezer hebt laten zien. Uw stuk bevat veel wetenswaardigs, veel gezond verstand en wij zijn het met de strekking er van en met die uwer conclusiën volmaakt eens, maar het is geen logisch gebouwd, vast in elkander geschroefd, onaantastbaar samenstel, zooals een wetenschappelijk artikel zijn moet. Na een lyrische inleiding over wat gij gevoelt en wat gij verlangt, die - sta mij toe - het publiek niets aangaat, gaat gij door algemeene opmerkingen te maken, zonder dat gij daarbij een streng-logische volgorde in acht neemt - over den stand der wetenschappen, het determinisme en andere zaken, die gedeeltelijk tot uw eigenlijk onderwerp in een te verwijderd verband staan, gedeeltelijk het fondament van uw artikel zouden hebben moeten vormen, maar dan klaarder en strenger geëxposeerd, - en die allen onduidelijk en vaag zijn gezegd, zóó dat uwe gedachte eer onder dan in uwe woorden ligt. Vanaf bladz. 18 wordt uw toon bedaarder,
| |
| |
uw betoog helderder, uw beweringen belangrijker, al hebt gij ook daar uw materiaal niet zóó wetenschappelijk geordend, als wel noodzakelijk is. Ziehier ons oordeel. Voor verdere bijzonderheden zend ik u hiernevens eenige aanmerkingen van de hand des heeren van Eeden, door mij gerevideerd.
Inmiddels,
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer R. Steinmetz.
| |
Amsterdam, 12 Mei 1887. Hemonystraat 13.
WelEdele Heer,
Bij deze moet ik u tot mijn spijt berichten, dat uw artikel, schoon door mij met belangstellng gelezen om het vele wetenswaardige dat het bevat, niet geschikt is voor de Nieuwe Gids. Want het valt buiten het kader, dat wij ons, wegens onze beperkte plaatsruimte, voorloopig hebben moeten stellen. Ik heb daarom de eer het u met de volgende post wederom te doen toekomen.
Inmiddels,
Hoogachtend,
WILLEM KLOOS.
Den Heer Dr. A. Dondorf.
| |
Amsterdam, 12 Mei 1887. Hemonystraat 13.
Amice,
Ik vind het onaangenaam voor je, maar ik heb Goes, driemaal reeds, gewaarschuwd, dat je je honorarium moest hebben. Daar ik
| |
| |
geen penningmeester ben en dus de kas niet in handen heb, kan ik niet meer doen, en zou ik je raden direct naar Goes te schrijven, als zijnde onze penningmeester; adres: F. v.d. Goes, Prinsengracht 293.
Na groeten,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer F. Netscher.
| |
Nieuwer-Amstel, 22 Mei 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Mejuffrouw,
Bij deze zend ik u proef en copy uwer sonnetten. Ik vind ze bijzonder goed - streng en groot, heelemaal anders dan die ik onlangs van u in de Leeswijzer las, maar zou mij ééne opmerking willen veroorloven. In sonnet ‘Liefde’ I staat: ‘als de onweêrswolk een bron’. De klank van dezen halven regel is stellig zeer sonoor, maar ik begrijp het beeld niet goed. Vergelijkt gij het weerkaatsen van uw woorden door ‘'t ver gebergte’ met de weêrspiegeling van een wolk in een bron, dus een gehoorsindruk met een gezichtsindruk? Dan komt het mij voor, dat het feit door die vergelijking eer verduisterd dan verduidelijkt wordt. En waarom dan juist onweêrswolk? Of wilt gij zeggen, dat het onweder zelf door de bron weêrkaatst wordt, dat het rollen van den donder in de bron weêrklinkt? Maar is dan onweerswolk wel juist of duidelijk?
Gaarne zou ik hierover eenige opheldering van u ontvangen en verblijf inmiddels
Hoogachtend,
Uw dienstw.
WILLEM KLOOS.
Mejuffrouw Hélène Swarth.
| |
| |
| |
Nieuwer-Amstel, 22 Mei 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Zoudt gij zoo goed willen zijn mij even te melden, òf en zoo ja, hoeveel copie ongeveer gij denkt in te zenden voor het Juli-nummer en wanneer gij (uiterlijk) denkt klaar te zijn.
Groetend,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer H.J. Biederlack.
| |
Nieuwer-Amstel, 22 Mei 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Ik wou wel eens heel oprecht tegen je zijn.
Wat ga je nu met ons, of liever met jezelf beginnen, om zoo'n eersten opzet van een werk, als dien ‘Oud vriend’ te willen laten drukken. Kom, dat meen je niet! Als je 't ding naar de Dageraad of de Lantaarn stuurt, zullen ze 't zeker wel opnemen, en ook de Gids, want 't is fatsoenlijk, langdradig en niet-geschreven. Maar de N.G.! Je zou twee vliegen met één klap doodslaan, ons en je eigen goeden naam, die toch te goed is om onder slecht werk te staan. Is me dat een brokje leelijk proza! ‘Luchtig en frisch’, jawel, ik heb er niets van gemerkt. ‘Eenvoudig, kalm Hollandsch’, 't mocht wat! ....werd niet wakker ‘door 't geraas, dat mijn binnenkomen veroorzaakte’.... (bladz. I). ....‘toen ik eensklaps bemerkte toch niet alleen te zijn’ (idem). Ja, zoo kan Smit Kleine het ook! Als ik niet wist, dat je met ons ophadt, zou ik denken, dat je ons een Julia in proza hadt willen sturen. Geef 't stuk maar aan dien meneer Dinges, die onlangs zoo'n mooien brief ‘Aan Frans Netscher’ geschreven heeft. Ik kreeg
| |
| |
het ding (dien brief nl.) op mijn dak gestuurd, God mag weten van wien, en heb hem toen aan mijn neefje gegeven, om er een steek van te maken. Ha, ha!
Sans rancune,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Frans Netscher.
| |
Nieuwer-Amstel, 29 Mei 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Amice,
Hierbij de proef van ‘een nacht’; dat middeleeuwsche droompje er in met die juffrouw is heel mooi en misschien het meest intense en afgewerkte wat je ooit geschreven hebt, maar.... we maken bezwaar tegen het opnemen van die personnificatie van de syphilis, waarvan buitendien de literaire waarde ons toeschijnt niet groot te zijn. Zie hoe je daarin doet; zooals het daar staat, kunnen wij 't onmogelijk hebben, niemand onzer lezers zou het mooi vinden. Je stukje maakt anders, wat verzorgdheid betreft, een gunstige tegenstelling met hetgeen F.N. ons eenigen tijd geleden stuurde. Verbeeld je een vel druks, geschreven au bout de la plume, zonder eenige literaire waarde, à la den eerste den beste. En daar zou hij voor de volgende aflevering nog 2 à 3 vel bijsturen! Ik ben er nog boos over en heb hem een standje geschopt. Hij wist het zelf ook wel, want hij schreef in zijn brief, dat het ‘kalm, eenvoudig hollandsch’ was en dat hij het ‘luchtig en frisch’ had willen houden, d.w.z., zeg ik, dat hij 't zoo maar opgeschreven had. Enfn, ik hoor wel van je.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Ary Prins.
| |
| |
| |
Amsterdam, 25 Mei 1887. Hemonystraat 13.
WelEdele Heer,
Bij deze verzend ik u de copie van uw stuk over Würzburg. Tevens bied ik u mijne excuses aan, dat ik, door bezigheden voor onze Juni-aflevering geoccupeerd, vergeten had u de copy onmiddellijk na mijn brief te doen toekomen. Ik betreur dit, in mijne omstandigheden overigens verschoonbare, niet nakomen mijner belofte. Maar ik meen u toch, voor uw eigen welzijn in de toekomst, op iets opmerkzaam te moeten maken. Dat ik u uw bijdrage weder franco doe toekomen, is een voorkomendheid mijnerzijds, waartoe ik volstrekt niet verplicht ben. Want het is de usance bij groote tijdschriften, zooals gij o.a. op den omslag van het maandblad ‘Nederland’ kunt zien, dat niet door de redactie gevraagde bijdragen, bij weigering, op het redactiebureau ter beschikking van de inzenders blijven. Het zal u dus duidelijk zijn, dat het, zacht uitgedrukt, eenigszins voorbarig van u is, mij per briefkaart te berichten, dat de gevolgen van het verloren gaan ‘voor mijne rekening komen’, evenals ik niet begrijp, waartoe de gedrukte missive moest dienen, die mij heden van u gewierd, en die ik ongeteekend heb teruggegeven. Ik kan mij levendig voorstellen, dat uw handschrift u ter harte gaat, maar gij schijnt niet te weten op welke wijze men die belangstelling onder beschaafde menschen uit.
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer A.D., te Würzburg.
| |
Amsterdam, 8 Juni 1887. Hemonystraat 13.
WelEdelGeb. Heer,
Naar ik merk, heb ik mij aan een groote onbeleefdheid jegens u schuldig gemaakt. Maar ik wist het niet, terwijl ik het deed; laat
| |
| |
dit mijne verontschuldiging zijn. Ziehier de heele geschiedenis.
Dr. A. Dondorf had mij gevraagd, of ik een artikel over Würzburg voor de Nieuwe Gids hebben wou. Daarop had ik volgens copyboek dato 15 Nov. 1888) geantwoord, dat (ik hem aanried, zijn) ‘artikel na voltooiing aan mijn adres te zenden, opdat de redactie er over kunne oordeelen.’
Na nóg eenige voorbereidende mededeelingen van den heer D. kwam eindelijk het artikel, dat door mij ongeschikt voor ons tijdschrift werd bevonden. Ik kleedde deze weigering in de zachtste vormen, als volgt.
‘Bij deze moet ik u tot mijn spijt berichten, dat uw artikel, schoon door mij met belangstelling gelezen om het vele wetenswaardige dat het bevat, niet geschikt is voor de Nieuwe Gids. Want het valt buiten het kader, dat wij ons, wegens onze beperkte plaatsruimte, voorloopig hebben moeten stellen. Ik heb daarom de eer het u met de volgende post wederom te doen toekomen. Inmiddels’, etc.
Ik geloof niet, dat ik beleefder had kunnen.... verzwijgen, dat het artikel in kwestie niets waard was. Maar ik had het zoo druk, zoo druk, en ik zond wel den brief, maar vergat de copy na te sturen. Daarop kreeg ik acht dagen later, in plaats van een beleefde aanmaning, de mededeeling, dat de gevolgen van het verloren gaan voor mijne rekening zouden komen.
Nu ben ik niet verplicht, stukken, die niet op mijn verzoek, maar alleen met mijn toestemming zijn ingezonden, terug te sturen. 't Is enkel een voorkomendheid van de redactie, als dit geschiedt. Als dus medewerkers zich boos maken (en medewerkers aan periodieken zijn de lastigste lieden ter wereld, dat kan ik u verzekeren) dan houdt mijn voorkomendheid jegens hen op, en ik doe alleen, wat ik verplicht ben te doen. Ik liet de zaak een paar dagen rusten, en kreeg toen een schrijven van den heer D., dat, als ik het stuk niet onmiddellijk stuurde, hij ‘(zijn) recht op andere wijze zou zoeken’, vergezeld van een papier, waarop ik verzocht werd mijn naam te zetten, dat ik het stuk in kwestie ontvangen had. Daarmede wou de heer D. waarschijnlijk een gerechtelijke vervolging tegen mij instellen. Deze overhaaste handelwijze van een aspirant-medewerker, die acht, zegge acht dagen op de terugzending van zijn stuk had moeten wachten, deed
| |
| |
mij de u bekende briefkaart schrijven. Daarop ontving ik uw schrijven, maar ik had uwe handteekening nooit onder oogen gehad, en ik kon haar niet ontcijferen. Ook stond er geen adres op den brief: ik moest hem dus wel terzijde leggen. Buitendien, want Hemonystraat 13 is niet mijn woning, maar die van onzen uitgever, kreeg ik den brief eerst den volgenden dag, zoodat ik den brenger ook niet te woord kon staan. Nu ik echter uw briefkaart ontving begon mij een licht te dagen, en ik ging ten overvloede naar den heer v.d. Goes, die mijn vermoeden bevestigde, dat het uwe handteekening was. Ik zal nu zorgen, dat u het stuk morgen (Donderdag) aan huis bezorgd krijgt.
Ik hoop, dat u, na dit relaas, mij niet voor zoo'n onbehoorlijken bullebak zult houden, als u, toevallig, wel hebt moeten doen, en noem mij met oprechte hoogachting
Uw dw.
WILLEM KLOOS,
Secretaris-redacteur v.d. Nieuwe Gids.
Den Heer A.C. Wertheim.
| |
Nieuwer-Amstel, 14 Juli 1887. Overtoom (stille zij), 62.
Waarde Heer Tak,
Met leedwezen vernam ik, dat gij voor uwe gezondheid de baden zijt gaan gebruiken. Ik weet niet of uwe ongesteldheid van dien aard is, dat zij u correspondeeren moeilijk maakt. In dat geval zult gij dezen brief wel laten liggen, tot den tijd, dat gij hersteld zult zijn. Maar anders zou ik gaarne uw advies vernemen over de volgende zaak, waarover de redactie van de N.G. mij verzocht heeft u te schrijven.
De kwestie is deze: de heeren Verwey en v.d. Goes vinden, dat de heer Versluys te weinig doet voor hetgeen hij geniet, en zij zouden daarom gaarne zien, dat de twintig procent, die hij tot
| |
| |
nu toe van de bruto opbrengst ontving, het volgende jaar tot b.v. twaalf procent werd verminderd. De feiten zijn: wij hebben 375 abonné's. Reken hieronder 50, die bij den uitgever zelf hebben ingeteekend, dan geniet deze een belooning van 50×3+325×1,50 = f 150+f 487.5 = f 537.50. Daarentegen moet hij de kosten dragen van verzending en zet nu en dan advertenties in de dagbladen. Hoeveel die kosten bedragen, kan ik niet precies berekenen, maar ik denk dat ze grooter zijn, dan men vermoeden kan.
Nu ben ik persoonlijk zeer tegen het doen van voorstellen aan den heer V., op dit oogenblik, om zijne belooning te verminderen en wel om de volgende redenen:
1. De uitgever doet te weinig, zegt men, voor die belooning; dat kan zoo wezen, maar hierbij vergeet men, dat de heer V. zijn naam er aan gewaagd heeft, toen iedereen ons als kwajongens beschouwde en uitlachte. Zonder dien naam zouden wij zoo ver niet zijn, en dat is geld waard.
2. Geen solied uitgever, voor zoo verre ik ingelicht ben, doet het voor minder dan 20%; wel onsoliede als Rössing, Gosler, maar die zouden ons niet betalen en in den grond boren.
3. Zooals ik het karakter van den heer V. heb leeren kennen, is deze heer gauw in zijn gevoel van eer gekwetst; hij zou ongetwijfeld weigeren, en ik zie dus vooruit, dat de heele zaak hierop neer zou komen, dat wij, voor hetzelfde geld, een anderen uitgever krijgen. Zoo'n verandering van uitgever werkt nooit gunstig en zou buitendien, vanwege punt 2, zonder raison zijn.
Daarbij komt, dat de heer V. altijd bereid was om ons belangrijke sommen voor te schieten, hetgeen ook wel wat waard is.
Dit alles maakt, dat ik zeer tegen het voorstel ben, en het met alle macht denk te bestrijden. Doch vóór dien tijd wenschte ik gaarne uw advies in deze te vernemen, als dat u niet te moeilijk valt in uwe omstandigheden.
Met vriendelijke groeten en met den wensch, dat gij spoedig herstellen zult,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer P.L. Tak.
(Wordt vervolgd.)
|
|