Geëerd door allen die u kennen om uw gaven van geest en hart, zeldzaam voorbeeld van levenslust, levenskracht en levensmoed, kunt ge u tevreden en gelukkig gevoelen.
Want ge hebt de paddi gesneden, die ge zelf hebt geplant......
Wanda Landowska - de voortreffelijke cymbaliste - heeft eens gezegd, dat de critiek kan worden vergeleken met een kat, omdat ze zoo dikwijls blaast.
Als het maar bij blazen, een hoogen rug zetten en nagels uitsteken bleef!
En hoewel er stellig critici zijn, die dikwijls vriendelijk spinnen en kopjes geven, vindt men er ook van een zeer valsche natuur, voortdurend op de loer liggend, te allen tijde gereed en bereid op hun buit toe te springen, om dezen dan in het openbaar af te maken.
Critiek en kunst zijn nimmer door hechte vriendschapsbanden vereenigd geweest. Börne is van oordeel, dat de kunst even weinig aan de critiek te danken heeft als de deugd aan den scherprechter, Hugo Wolf maakt korte metten en gooit ‘Herr Recensent’ - zeer hoorbaar - van de trap, Max Reger verklaart zonder blikken of blozen: ‘Wenn ein solcher Schweinehund neben mir am Boden läge, ich reichte ihm nicht die Hand zum Aufstehen’, en Goethe laat zich zelfs tot den uitroep verlokken: ‘Schlagt ihn todt den Hund, es ist ein Recensent!’
Hetgeen ik zeer onchristelijk vind, al geef ik toe, dat het inderdaad wel eens gebeuren kan, dat een criticus het doodslaan waard is.
Er was ereis...... een man. En nòg een man. Twee mannen dus.
Die trokken door een onherbergzaam land.
De één, gebukt onder een zwaren last, te vermoeid zelfs om te praten, want hij droeg met zich een cello.
De ander, onbelast, praatte vroolijk den geheelen weg, en meer dan eens had hij zijn makker geraden dat zware instrument van zijn schouders te werpen.
Tegen den avond, toen het kil werd, zei hij: ‘Weet je wat we moesten doen? Laat ons een vuurtje stoken van dat nutteloos instrument......’
De vriend glimlachte, nam de cello heel voorzichtig van z'n rug,