| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Zoolang de menschen met elkaar praten vechten zij niet. Behalve dat de staatslieden van een in ieder geval groot en belangrijk deel der wereld, en hun bijzitters, de vakmenschen, in tal van comité's in het praatcentrum bij uitnemendheid, Genève, met praten voortgaan, terwijl daarbuiten in verren omtrek het gejoel en geroep, dat een oorlog op komst is, steeds toeneemt, is er een voortdurend komen en gaan, een onophoudelijk heen en weer, een hoffelijk begroeten en afscheid nemen van de voornaamste staatslieden van den aardbol. Nooit nog hebben deze zoozeer de behoefte doen blijken van bezoeken over en weer om met elkaar te praten, 't zij over mogelijke tweezijdige verbonden, 't zij over de mogelijkheden om den angstwekkenden toestand, waarin heel de menschheid verkeert, althans te kalmeeren, zoo niet de uitbarsting er van te voorkomen. Het belangrijkste van al die bezoeken, en het jongste, was nu het bezoek van Hitler aan Mussolini, te Venetië. Doch de afgeloopen maand heeft ook andere bezoeken gezien, welke geen mindere beteekenis bezaten, en soms een oorlogsdreiging deden verdwijnen, althans verminderen, waar die was ontstaan.
Aldus zijn in de afgeloopen maand de politieke betrekkingen hersteld tusschen Soviët-Rusland en Roemenië over hun belangrijke strijdpunt heen: Bessarabië. Een struikelblok voor een dergelijke diplomatieke verzoening van de Soviët-regeering ook met andere landen vormt nog steeds haar verloochening der Czaristische schulden. Doch uit alles blijkt, dat daarover door verschillende partijen wel zou zijn te praten. Litwinov, Soviët-diplomaat
| |
| |
naar de beste overleveringen der Czaristische buitenlandsche staatkunde, slaagt er allengs in, waar hij en zijn mederegenten in Moskou gevoelen, dat de Japansche bedreiging van de Russische grenzen in het Verre Oosten voortdurend gevaarlijker wordt, voor zijn land met Europa, misschien zelfs met Noord-Amerika, goede vrienden, indien niet bondgenooten te maken. Het gevolg is, dat Japan wat voorzichtiger wordt in zijn houding tegenover den Russischen buurman. Het feit, dat in zijn onderhandelingen met den bekwamen Roemeenschen staatsman Titoelescoe, over een intusschen tot stand gekomen ‘non-agressie’-verbond, het hem gegeven was heen te glijden over het na de Soviëtische omwenteling door Roemenië ingepalmde rijke Bessarabië, duidt er op, dat het oorlogsgevaar in dien tot dusver dynamischen hoek van Europa, zoo al niet geheel te niet is gedaan, dan toch vooralsnog aanmerkelijk is verminderd. Daarmee staat in verband Ruslands mogelijke toetreding tot den Volkenbond: een paar stappen nader gekomen, wijl ook Tsjechoslowakijë de Derde in het verbond is geworden tusschen Roemenië en Soviët-Rusland.
Intusschen werd er in Genève door de opnieuw bijeengekomen staatslieden gepraat over de zoozeer gewenschte en tevens gewantrouwde ontwapening. Wie weet niet, dat, wanneer men dààr ‘ontwapening’ zegt, eigenlijk bedoelt ‘geen vermeerdering van bewapening’, en dat de regeeringen, die deze staatslieden naar Genève zenden, onderwijl bezig zijn de bewapeningen van hun volk te land, ter zee, in de lucht te versterken. Het afwezige Duitschland, waarvan men beweert, dat het zich op allerlei wijs bewapent, alsof het reeds volgend jaar voor een oorlog kan komen te staan, en daarbij gretig geholpen wordt door de vreemde leveranties van grondstoffen ter bereiding van oorlogstuig en o.a. van motoren voor vliegtuigen uit Engeland en N.-Amerika, is in de Geneefsche Volkenbondsgesprekken en redevoeringen voortdurend de onzichtbare, maar zeer voelbare bedreiger. In een rede van den Franschen vertegenwoordiger, Barthou, die klonk als een kanonschot, riep deze, doelende op het uit den Volkenbond weg geloopen Duitschland: ‘Zijn wij zoo ver gekomen, dat er een mogendheid is, die tegelijkertijd onzichtbaar is en juist door haar afwezigheid aanwezig is, een mogendheid die niet hier is en, uit den Volkenbond getreden, daarom geen
| |
| |
verantwoordelijkheid draagt en alle rechten bezit zonder overeenkomstige verplichtingen?’
Hoogst belangrijk, bij die Geneefsche besprekingen, was de verklaring van de zes ex-onzijdige kleine staten: Nederland, Noorwegen, Spanje, Zweden, Denemarken en Zwitserland en een daar bij aansluitend memorandum, waarin zij aandrongen op:
1. | absoluut verbod van luchtbombardement, verplichting van de verdragsluitende partijen om op hun gebied iedere voorbereiding van en oefening in bommenwerpen te verbieden; |
2. | vernietiging onmiddellijk na de eerste periode van toepassing der conventie van een door iederen staat te bepalen aantal der volgens het Britsche ontwerp verboden vliegtuigen; vernietiging gedurende een tweede periole van de rest dezer vliegtuigen; |
3. | bestudeering van de maatregelen die zullen moeten worden genomen teneinde het gebruik van dergelijke vliegtuigen voor militaire doeleinden te verhoeden; |
4. | verbod van iedere vervaardiging van materialen van een kaliber of tonneninhoud die de aan alle staten toegestane maten zouden te boven gaan; |
5. | vernietiging van tanks en mobiel geschut gedurende de tweede periode van toepassing der conventie, volgens de bepalingen van het Britsche memorandum van 30 Januari. |
‘Een verdere taak voor het Bureau’, zegt dit zestal, ‘zal zijn, in de tabellen, die aan het ontwerp-conventie zullen worden toegevoegd, de cijfers op te nemen met betrekking tot personeel en materiaal voor land- en luchtmacht teneinde een algemeene verhooging der wapening te verminderen.’
‘De zes delegaties stellen er prijs op’, gaat het memorandum voort, ‘te verklaren dat zij in hun pogingen, om de verschillende plannen te combineeren, zich hebben laten leiden door hun streven naar evenwicht en rechtvaardigheid. Zij vragen te goeder trouw wederzijdsche concessies. Zij hebben hun eigen ontwapeningswenschen voor een groot deel verminderd en hun krachten geconcentreerd op het pogen een herbewapening in de lucht te beletten. Zij hebben anderzijds een aanzienlijke uitbreiding voorzien van hun bijdragen aan de veiligheid door het vraagstuk van de naleveringswaarborgen der conventie op het eerste plan te plaatsen. Aangezien zij van oordeel zijn, dat het uur der
| |
| |
daden is gekomen, is het wenschelijk zich van alles te onthouden wat de gewenschte overeenstemming in gevaar zal kunnen brengen. Alle nuttelooze beschouwingen over het verleden en alle beoordeeling der verantwoordelijkheid vermijden. Zij bezinnen zich niet over de vraag of deze of gene houding van een of andere regeering gerechtvaardigd was, zij veroorloven zich aan alle delegaties de eenvoudige vraag te stellen: wanneer ieder op het oude standpunt blijft staan, hoe kan men dan tot een accoord komen? De zes delegaties leggen dus hun gemeenschappelijke overweging aan de andere delegaties voor. In afwachting van de ontvangst die deze zullen krijgen houden zij zich het recht voor later nog in de discussies in te grijpen. Zij zijn overtuigd, dat alleen een daad van spoedige en edelmoedige solidariteit het slagen der conferentie zal kunen verzekeren en daardoor aan de vrede bij te dragen.’
Barthou, die door zijn praatkanonschot alle aanwezigen ter Conferentie kippevel had veroorzaakt, nam het voorstel der Zes kleinen over, doch voegde er die van Soviët-Rusland en Turkijë aan toe, ter voortzetting in ieder geval van het Conferentiewerk. Maar is zulk een voortzetting mogelijk, zoolang Duitschland, als Banquo's spookgestalte, aanwezig is? Het schijnt dat de ‘Nazi’-regeering, van meer dan èèn zijde slechts bewerkt om met wat meer of wat minder goed fatsoen tot den Volkenbond terug te keeren, geneigd is er toe over te gaan op voorwaarde dat haar gelijk recht op bewapening openlijk en zonder belemmering wordt erkend, vooral door Frankrijk. Doch hier ligt juist de onoverkomenlijke afgrond tusschen de twee. Het bezit toch gelukkige beteekenis, dat ook van Fransche zijde de gevaren van de zich ontwikkelende oorlogsluchtvaart worden erkend. Van alle vraagstukken der ‘herbewapening’ - dit woord, dichter bij de werkelijkheid, werd in de besprekingen reeds genoemd in steê van ‘ontwapening’ - werd dìt als van het allergrootste gewicht genoemd.
Intusschen is het toch geruststellend, dat tusschen Frankrijk en Duitschland het aanstaande Saarplebisciet is beklonken, en wijl het nu vast staat, dat de politieke heeren, die te Genève reeds sinds zoo vele jaren over onderwerpen, welke onder voorgeven, dat zij den toekomstigen vrede beoogen, echter desondanks den
| |
| |
toekomstigen oorlog inleiden, zullen blijven doorpraten, juichte de ‘H.P.’, welke van nature neigt tot ‘couleur de rose’: ‘De Conferentie stierf niet. Nooit heeft zij in grooter gevaar verkeerd. Maar ook dat is zij weer te boven gekomen. Waarschijnlijk overleeft zij de heele generatie van staatslieden, die haar op touw hebben gezet, ja, waarschijnlijk zelfs de malaise’. Zooveel te beter, kan men hierop antwoorden. Zoolang de menschen met elkaar praten vechten zij niet.
De netelige Saarquaestie zal weldra opgelost worden, doch dit kan niet zonder dat de bevolking er op den duur groote economische schade door zal lijden. Zij is in dit opzicht geheel naar Fransche zijde georiënteerd, en Duitschland kan weinig of niets der Saar-producten opnemen. De kansen, dat Duitschland een schitterend plebiscitaire overwinning zal behalen stijgen ook, wijl de Communisten, talrijk in dit gebied, nu zij zien dat het Nazi-Duitschland, dat Adolf Hitler, willens of onwillens, meer en meer hun kant uitkomt. De sociaal-democratische leider in het Saar-gebied, Strasser, waarschuwt welsprekend tegen een waarschijnlijke overwinning voor Duitschland. Hij verzekerde onlangs, dat de Nazi-overwinning in Duitschland, wel integendeel van voleindigd, pas begonnen is, en, voortgaande, in het Communisme zal overgaan. Deze verklaring wordt door de Communisten, een kwart deel der bevolking van het Saargebied, toegejuicht, voor zoo veel dan Communisten een Sociaal-democraat kùnnen toejuichen. Hoe dit zij: Frankrijk en Duitschland hebben door bemiddeling van een Commissie-Aloisi een overeenkomst i.z. het plebisciet afgewogen en den datum op een dag in Januari a.s. vastgesteld. Een plebiscitair gerechtshof bestaande uit neutrale rechters, ook een Nederlander is daarbij, zal ook tot een jaar na de uitspraak recht doen over alle reclames in verband met deze stemming, en mogelijk moeilijke problemen daaruit voortvloeiende aan het Haagsche Internationale Gerechtshof voor stellen.
Mussolini en Hitler hebben intusschen met groote bombarie van kanonschoten, vuurwerk, schetterende toespraken en door àller oogen bespiede samenkomsten van de twee dictators onder vièr oogen elkaar te Venetië ontmoet, en het gunstige gevolg daarvan was al dadelijk, dat de Duitsche ‘Führer’ op raad van
| |
| |
den Italiaansche ‘Duce’ er in toestemde om voortaan Oostenrijk ongemoeid te laten, en de onafhankelijkheid te handhaven. Opgegeven dus de gedroomde ‘Anschluss’ van Oostenrijk bij het Duitsche Rijk, zoo lang door de Nazi-idealisten gekoesterd. Juist in den laatsten tijd, waarschijnlijk als inleiding van de samenkomst tusschen de twee, waren op de Oostenrijksche spoorwegen de misdadigste aanslagen gepleegd. Door wie? De Duitsche Nazi's, wier hoofdkwartier ter bewerking van een gewenschten toekomstigen ‘Anschluss’ van Oostenrijk bij het thans als staat Vereenigde Duitschland, München is, beweerden echter, dat deze aanslagen het werk waren van de onlangs in Weenen en elders zoo hardhandig bestreden sociaal-democraten, wier als vestingen gebouwde volkskazernen, onder kanonvuur moesten worden genomen. Doch niemand gelooft hen. Het is zeer twijfelachtig of hun aanslagen in Oostenrijk, althans hun samenzweringen, ten spijt van Hitlers erkenning van de onaantastbare onafhankelijkheid van laatst genoemd land, zullen ophouden. Denkbeelden, gevoelens storen zich niet aan overeenkomsten van regeeringen. De nationaal-socialistische denkbeelden tellen ook onder de Oostenrijksche bevolking talrijke begunstigers. Dit hebben zij met de denkbeelden van het Russische Soviët-Communisme gemeen, dat de officieele regeeringspersonen geen woord behoeven te spreken, geen daad behoeven te doen of aan te moedigen, en toch de verwachting kunnen koesteren, dat deze denkbeelden en gevoelens in de landen welker regeeringen er zich tegen willen vrijwaren, voortwoekeren. De vijand staat daarbij niet buìten de poorten, doch is er reeds binnen.
Hitler en Mussolini's Venetiaansche ontmoeting was, lijkt het, toch wel een versterking van de vredesgedachte. Derhalve kan zij toegejuicht worden. ‘Hitler en ik, zei de “duce”, hebben elkaar niet ontmoet om een nieuwe kaart van Europa te maken noch om onzekerheden toe te voegen aan die welke thans op de bange wereld drukken. Wij hebben elkaar ontmoet om te trachten de wolken te verdrijven, welke den horizon van het Europeesche leven verduisteren, en een vreeselijk alternatief te vermijden. Wij hebben elkaar ontmoet om te trachten het minimum van politieke eenheid te vinden zonder welk het lot van Europa gedoemd is tot ondergang.’
| |
| |
Het begint in het ‘Dritte Reich’ echter te spoken. Voorbij schijnt de te korte tijd van schoone nationale eenheid, waarvan Hitler en zijn geestdrijvende paladijnen gewaagden. Het succes van Adolf Hitler in Duitschland is niet meer te vergelijken met dat van Benito Mussolini in Italië. Terwijl dit zich met elk jaar hechter schijnt te consolideeren en het land onmiskenbaar, den tegenwoordigen jammertijd van heel de wereld ten spijt, er economisch heel wat gunstiger aan toe is dan het met een nieuw bankroet bedreigde Duitschland, begint het in het ‘Nazi’-regiment te kraken en te barsten. Dit wel in die mate, dat de laatste ernstige scheur zich openbaarde aan een zijde, plòtseling, waar niemand gevaar verwachte: door een toespraak van den in R.-Katholieke en buitenlandsche kringen invloedrijken vice-kanselier Von Papen, die voor de Marburgsche studenten een rede hield, welke onmiddellijk op hoog bevel werd gesupprimeerd. Niemand mocht er het verslag van in de dagbladen lezen.
Geheel Europa staat er financieel zoo slecht voor, dat aan den Noord-Amerikaanschen geldschieter uit verleden betere dagen, nu zelfs door regeeringen, welke er 't minst ellendig aan toe zijn, wordt gevraagd of hij zich niet tevreden kan stellen met ‘symbolische’ schulden-betalingen. De benaming is nieuw en doet denken aan de welbekende ‘philosophische eieren’ van onzen boer uit de vertelling, die zijn philosopheerenden zoon vergunde de ‘philosophische eieren’ op te eten, terwijl hij voor zich de schaal met gewone kippeneieren naar zich toetrok. Daartegen moet dr. Schacht, de beheerder der Duitsche financiën, Duitschlands schuldeneischers trachten tevreden te stellen met een algemeen ‘transfer-moratorium’. Dit feit legt meedoogenloos bloot hoever naar het bankroet het zoozeer ten hemel geroemde ‘Dritte Reich’ met zijn fanatieke Jodenvervolgingen er wederom economisch aan toe is, terwijl het al zijn middelen uitput om zich op oorlog voor te bereiden en het ‘Nazi’-bewind door feesten en plechtigheden te verheerlijken. In anderhalf jaar tijds is zijn vlottende schuld met 6 milliard Mark toegenomen, en het is des ondanks uit met de werkverschaffing. Kort geleden nog kon men schertsend van het land zeggen, dat de tandartsen het er zoo elledig hadden, omdat niemand er meer zijn mond waagde open te doen. Maar die zwijgende tijd is voorbij. Al is het dan fluisterend
| |
| |
achter de hand, men waagt het er weder aanmerkingen te maken op het regeeringsbeleid en zijn betrekkelijke gelukkingen en mislukkingen. Over het gedwongen zwijgen van het Duitsche volk scheen zelfs een man als de Propaganda-minister Göbbels zich ongerust te maken. Hij spoorde in een rede de Critiek aan. Maar dan moest het ‘aanmoedigende’, ‘opbouwende’ critiek zijn. De Vice-kanselier Von Papen gewaagde van ‘onreinheden’ ontstaan mij ‘het louteringsproces’. Wel merkwaardig is het ook, dat er zelfs in sommige zeer behoudzuchtige en voorname, ja ‘feudale’ studenten-corporaties met oude historische overleveringen, zooals het hyper-aristocratische ‘Borussia’ in Heidelberg, verzet is ontstaan tegen het bevel om àlle Joodsche leden uit te stooten. Is dit niet reeds een erkenning, ook in Duitschland en wel in zijn onverdachtste kringen, dat de ‘Nazi’-regeering te ver is gegaan, ook met haar uitdrijving der Joden? Dit, terwijl de buitenlandsche Joden nog steeds de kapitalistische wereld beheerschen. Critiek. Ook Von Papen heeft haar laten hooren. ‘Het èèn-partijstelsel’, zei hij, o.a., ‘heeft slechts zòòlang recht van bestaan als de beveiliging van de nieuwe orde het eischt. Daarna? Een vrije volksgemeenschap, berustend op vrijwilligen steun van alle deelen des volks.’ Zal Duitschland dan noodgedwongen moeten terug keeren tot een vrije ontwikkeling van het partijwezen in den trant van ons volk, dat, weinig talrijk als het is, toch is verdeeld in meer dan vijftig politieke en godsdienstige groepen?
‘Symbolische’ schuldaflossingen, transfer-moratorium: verschijnselen van de hoogst ernstige tering, welke het eind van de tegenwoordig-bestaande economische wereld dreigen te verhaasten. Noord-Amerika is daarvan voor de meesten de kwade pier. Alle landen hebben elkaar gedurende den oorlog geld geleend of ontleend, d.w.z. de welvarendste aan de behoeftigen. Nu zijn zij allen gelijkelijk behoeftig. Sinds lang wenschen de geldschieters hun voorschotten terug. Sinds lang hebben eigenlijk allen geweigerd te betalen. Doch aller gemeenschappelijke schuldeischer was Noord-Amerika, dat betaling eischte, doch tegelijkertijd weigerde goederen af te nemen, door de schuldenaars geproduceerd. Aldus werpen en wierpen zij elkaar de hevigste verwijten naar het hoofd, en de soliedste, Engeland en Frankrijk bijvoorbeeld, brachten het tegenover de Vereenigde Staten niet verder
| |
| |
dan een voorstel om zich tevreden te stellen met ‘symbolische’ afbetaling der schulden. Dat Duitschland zich nu door een ‘transfermoratorium’ failliet verklaart kan niemand redelijkerwijze verwonderen, en geeft eigenlijk niemand recht het dit te verwijten. Behalve misschien aan ons volk, dat met groote leeningen aan Duitschland zoozeer zijn best heeft gedaan om het door de nederlaag van den oorlog lamgeslagen volk er financieel weer bovenop te helpen.
Wat daarbij, ook ten onzent, algemeen tegen het Duitsche volk inneemt is, dat het door zijn ‘Nazi’-bewind weer zijn ‘groote bek’ heeft herkregen, en het opnieuw doet voorkomen alsof de moreele en economische welvaart van heel de wereld van het ‘Deutsche Wesen’ moet komen. Doch aan den algemeenen schuldeischer de Vereenigde Staten, verwijt men, dat hij nog steeds geen denkbeeld bezit van den in ons werelddeel bestaanden toestand, en hij ook niet wil inzien, dat schuld alleen kan gedelgd worden met goederenwaarde. Dit wil men aan den overkant der Oceaan niet begrijpen. Men heeft er echter gelijk door er op te wijzen, dat alle Europeesche landen, ook het nu weer er langzaam bovenop komende Engeland, wel rijk genoeg zijn voor wapenversterking, waarvoor men niet innig genoeg kan wenschen, dat ook die slechts ‘symbolische’ beteekenis heeft.
|
|