| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Pessimisme helpt niet. Pessimisme is de ontkenning van alles. Optimisme alleen houdt ons staande in den ons aan grijnzenden en op ons aan rennenden storm. Maar ook niets meer. Strompelend trachten de volken, geleid door veelal radelooze regeeringen, zich voort te bewegen, maar de dreiging van in een chaos te verzinken, bezit bij elken nieuwen zonsopgang een schreefje dichterbij. Niettemin, al dreigen oorlog en onvermijdelijk daarop volgende ondergang der tegenwoordige wereld, ondergang voor allen, àllen ter wereld, de zon zal, als dit gebeurt, toch opnieuw opgaan. Opnieuw zullen jonge menschen elkaar liefhebben en kinderen verwekken. Alleen optimisme houdt ons staande.
Wèl bezitten alle groote volken, op gevaar af hun steeds in getal groeiende paupers tot honger, wanhoop en opstand te drijven, geld genoeg om milliarden schats aan voortdurend gevaarlijker en geraffineerder vernielingstuig te besteden, maar geen volk heeft daarbij geld genoeg, althans nu nog niet, om een oorlog te beginnen en vol te houden, wetende dat de overwinning het deel is van volk of bond van volken, die het laatste millioen bezit.
Toch, wie kan het oog sluiten voor de gevaren, welke aan alle kanten op ons aandringen? Door het internationale kapitalisme, in het bijzonder door de daarop steunende industrie van gevechtsmiddelen, wordt het oorlogsvuur door heel de wereld aangeblazen. Zooals de Amsterdamsche kooplieden der zeventiende en achttiende eeuw, toen heel het zeevarend Europa had strijd te voeren tegen de Algerijnsche zeeroovers, wier gevaar, ook voor de opvarenden, Christenen door hen gevangen tot slavernij gedoemd, door de
| |
| |
regeeringen tegen contant geld moest worden afgekocht, scheepsbenoodigdheden en ammunitie leverden aan deze vijanden van hun zeevarend volk, zoo leveren de wapenfabrieken, in het bijzonder in het tegenwoordige Frankrijk, oorlogstuig aan alle kanten, aan alle strijdvoerenden, alle opstandelingen. Daar is slechts één middel tegen ter verhindering: deze industrie moet beheerd worden door de verantwoordelijke overheid. Maar daar willen de regeeringen niet aan en dit duidt bedenkelijk veel op het feit, dat zij, ook in dit opzicht, allerminst zijn te vertrouwen. Immers zelf van die groote en machtige industrie, welke de dagbladpers beheerscht, afhankelijk. Wat er sinds geruimen tijd gaande is tusschen de twee Zuid-Amerikaansche republieken Bolivia en Paraguay werpt een somber licht op de tegenwerking, welke de Volkenbond moet dulden van de internationale kapitalisten, die voortdurend aan deze twee dolle vechters wapenen leveren. Zij kunnen zelf geen buks in elkaar zetten, maar ieder hunner is voorzien van het modernste geschut. Nota bene: zij zijn leden van den Volkenbond. Het is waar, dat zij hun jaarlijksche contributie niet betalen, althans daarin ten achter zijn, maar, op crediet wel is waar, ontvangen zij uit Europa en Noord-Amerika zooveel oorlogstuig als zij wenschen.
Er is over dezen voor alle volken beschamenden toestand thans door een onpartijdige Volkenbondscommissie een rapport uitgebracht, dat besluit met den raad, dat het eenige en zelfs voor de hand liggende middel om dit Zuid-Amerikaansche schandaal te doen eindigen, is om aan de twee dolle oorlogvoerenden den toevoer van oorlogsmateriaal af te snijden, en dit lijkt gemakkelijk genoeg. Maar de fabricage van oorlogsmiddelen - en wat kan men daarvoor al niet gebruiken? Er zal een tijd komen, dat men kanonnen maakt van afgetrapte schoenen - dit leveren, desnoods smokkelen van oorlogstuig is zoo winstgevend, dat de regeeringen, zoolang zij niet den moed hebben om aan eigen landgenooten-wapenfabrikanten en aandeelhouders der fabrieken, den voor allen noodlottigen pas af te snijden, er machteloos tegenover staan, zelf medeplichtig dus aan het gedoogde misbruik.
Groot-Brittannië maakt zich op dit oogenblik ongerust over de weldra van Duitschlands ‘Nazi’-regeering te verwachten bewapening in de lucht: bommenwerpende en gifgas verspreidende vlieg- | |
| |
tuigen, welke uit Duitschland binnen enkele uren Londen zouden kunnen bereiken, over ons land. Wij zouden vrijwel machteloos zijn dit te beletten. Maar het is nu gebleken, dat een particuliere Engelsche firma voor vliegtuigmotoren aan de Duitsche regeering van het oogenblik de modernste motoren levert, welke het Duitsche vliegtuig in enkele uren van Berlijn naar Londen doet snellen. Wat den oorlog tusschen Bolivia en Paraguay betreft: in 1932 leverde een Britsche firma aan Bolivia zes ‘tanks’, ongeveer 100 mitrailleuses en twee millioen patronen en, om de ellendige grap nog tragischer te maken, tevens zestien millioen patronen aan Paraguay. Dan een algemeen embargo leggen op allen wapenuitvoer en -invoer aan de twee strijdenden? En vergeet men dan den nog veel winstgevender smokkelhandel? Wat is het gevolg geweest van het goed bedoelde maar dwaas bedachte drankverbod in de Vereenigde Staten? Dat de groote steden er in de macht zijn gekomen van benden niets ontziende bandieten, aan wier bedreiging, ofschoon deze thans andere, nog afschuwelijker vormen heeft aangenomen, de regeering nog steeds geen eind heeft kunnen maken. Maar zooals de Britsche staatsman Eden het dezer dagen in de openbare raadszitting van den Volkenbond opmerkte, er zijn regeeringen, welke niet in staat zijn dezen wapenuitvoer tegen te gaan. Waarom niet? Mag men vragen. Kunnen zij er niet toe besluiten de verantwoordelijkheid van de fabricage op zich te nemen en de particuliere fabrieken te sluiten? Tot een ‘embargo’ zullen de regeeringen waarschijnlijk besluiten, doch wat winnen zij met dit lapmiddel? Het eenige is, dat de twee Zuid-Amerikaansche vechtjassen de middelen, waardoor zij hun tot razernij opgezwiepte menigten elkaar doen uitmoorden en
daarmee voor langen tijd eigen welvaart vernietigen, wat duurder hebben te betalen. En waarom, waarvoor strijden die twee dààr? De Volkenbond erkent zelf, dat ‘de laagheid van dezen bij uitstek wreeden oorlog duidelijk wordt, wanneer men bedenkt, dat het daarbij in de laatste instantie gaat om de tegenstrijdige belangen van vreemde kapitalisten, die verschillende voornamelijk petroleumconcessies bezitten in het bestreden gebied van den ‘Gran Chaco’. Het is op zich-zelf reeds een bemoedigend feit, dat dit van die plaats zoo openlijk en onomwonden wordt gezegd.
Er is nog iets wat bemoedigt. Het feit, dat de volken, de
| |
| |
volken-zèlf, niet hun regeeringen in haar overleggingen en handelingen gehinderd door het noodlottig en op zijn ondergang uitloopende economisch systeem, dat de wereld beheerscht, zich voortdurend duidelijker en geestdriftiger uitspreken tegen oorlog in het algemeen, waar ook en door welke volken ook. Lafaard of dwaas hìj of zìj, die, hun land en volk aangevallen, zich tegen hun verdediging uitspreekt en t'huis blijft. Zelfs al is het waar, dat de volken vooraf door een langzame ophitsing in de pers worden misleid. In een belangrijke studie-conferentie van den ‘Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid’, kort geleden in Den Haag bijeengekomen, werd o.a. gesproken over de noodzakelijkheid en de mogelijkheid van bescherming der burgerlijke bevolking tegen gevaren uit de lucht bij oorlog. Is het inderdaad mogelijk, dat de menschheid der twintigste eeuw er toe zou kunnen komen om vrouwen, kinderen, grijsaards, ja ook weerbare mannen te doemen tot ontzettenden dood of lichaamslijden, welke hun uit de lucht onverwachts overvalt? Het schijnt waarlijk mogelijk. Althans men acht het algemeen niet ònmogelijk. Een dame uit Washington, mistress Laura Puffer Morgan, bekende en geëerde figuur in de vredesbeweging te Genève, vroeg of ‘Holland’ niet het initiatief zou kunnen nemen tot overleg om de oorlogsgevaren, welke alle volken bedreigen, ook in dit afschuwelijk opzicht, dat speciaal voor ons land en volk schijnt uitgedacht om beiden te vernietigen, tot een redelijk plan te herleiden. De Nederlandsche regeering zal zooveel initiatief nemen als waarover zij denkt eenige weldadige kans van welslagen te bezitten. Maar initiatief nemen in den blinde leit tot niets. Hoe zou zij bijvoorbeeld eenig initiatief kunnen nemen op het gevaarlijke strijdpunt tusschen Frankrijk en Duitschland zoo dicht bij onze grenzen: in het Saargebied? Hoè in de Japansche bedreiging, welke den politieken horizon verduistert
van Noord-Amerika en het koloniënbezittende Europa?
Op dit oogenblik, en nog voor vele maanden is de strijdvraag in het Saargebied voor opnieuw een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland, zij 't niet voor de onmiddellijke toekomst, en daarbij voor heel West-Europa, Nederland allerminst uitgesloten, zoo pijnlijk, zoo somber, dat men zich afvraagt hoe het mogelijk is, dat daaruit geen onmiddellijke oorlogsnoodzakelijkheid zal voortspruiten? Wij zagen het reeds, dat de regeering van Adolf
| |
| |
Hitler en zijn gevaarlijke paladijnen Göring en Göbbels, bezig is van het noodlottige ‘Tractaat van Versailles’, bedenksel van door oorlogshaat verduisterde hersenen, een ‘vodje papier’ te maken. Maar Duitschland bezit in zijn minister van Buitenlandsche Zaken een staatsman, die doet denken, dat ‘the milk of human kindness’ nog niet gehel uit het tegenwoordig Duitschland is weggevloeid. Natuurlijk verdedigt ook hij de thans in zijn land geformeerde ‘defensieve’ - hum! hum! - bewapening. In geniale bewapening is het Duitsche volk sinds lang de meester van alle anderen. ‘Onze hand blijft uitgestoken en het komt slechts op het besluit der andere regeeringen aan om haar aan te vatten’, zoo eindigde minister Von Neurath een toespraak. Wie, buiten Frankrijk, zal ontkennen, dat sedert '19 aan het Duitsche volk onrecht is geschied? Dat veel van wat in de laatste jaren in Duitschland is gebeurd en voortgaat te gebeuren te wijten is aan Frankrijk en andere volken? Het Duitsche is sinds twee eeuwen een wonderlijke vermenging van hatelijke en beminnelijke, van absoluut-verwerpelijke en bewonderenswaardige geesteseigenschappen. Het bezit mannen - en vrouwen - die er hoog geëerd worden en navolgers vinden, die elders in gestichten voor zenuwlijders zouden worden afgezonderd. Zijn strijd tegen de Joden, zelfs dezulken, die sinds eeuwen recht hebben het Duitsche vaderland als het hunne te beschouwen, strijd, waardoor onlangs zelfs een kleinzoon van von Bismarck uit den Duitschen adel is gestooten, omdat het gebleken is, dat zijn grootmoeder van moederskant niet tot de ‘Arische’ afstamming behoorde, d.w.z. - o, vreeselijk! - van Israëlietische afkomst was, doet denken aan algemeene verdwazing. Een anti-Joodsch blaadje, ‘Der Stürmer’, haalde zelfs onlangs opnieuw het eeuwenoude bakersprookje op, en verdedigde het, dat de Joden bij hun
Paaschfeest het bloed van onschuldige Christenkindertjes plengen. Dit ellendig geschrijf werd in het Duitschland van minister Göbbels geduld. Het blaadje is eerst nu verboden, nadat het tijd heeft gehad zijn vergift in de Duitsche hersenen door te spuiten. Verboden niet uit respect voor de geestelijke beteekenis van het Duitsche volk of om den indruk, dien het op de vijandige gezindheid der andere volken maakte, doch, zoogenaamd, omdat het oneerbiedig was voor het Christelijk Avondmaal. Zou men niet denken, dat men in Duitschland terug- | |
| |
keert tot de middeleeuwen met hun Jodenvervolgingen en hun heksenprocessen, hun brandstapels - reeds in Duitsche straten tegen boeken ontstoken - en hun flagellanten? Neen, het Duitsche volk, zoo het dit ooit is geweest - o, geest van Goethe, Schiller, Lessing, vergeef het mij - is niet sympathiek. Madame De Staël zou heden niet meer een bewonderend boek kunnen schrijven over ‘L'Allemagne’.
Maar de schuld daarvan ligt toch voor een groot deel aan genen kant van de Duitsche grenzen, aan den anderen oever van den Rijn, die niet meer de ‘Duitsche Rijn’ kan genoemd worden. ‘Het Saargebied is Duitsch’, riep minister Göbbels uit in een opzienbarende rede, onlangs gehouden te Zweibrücken, dus dicht aan de tegenwoordige Fransche grenzen, vlak bij het Saargebied, zoodat zij daar gemakkelijk kon worden gehoord door de radio.
Het is nauwelijks twijfelachtig hoe de uitslag zal zijn van de stemming, welke het volgend jaar in dat gebied moet worden gehouden over de vraag of de Saarbevolking ook voortaan geregeerd wil worden onder oppertoezien van den Volkenbond of terugkeeren onder Duitsch nationaal verband, onder de gezegende ‘ijzeren vuist’ van de tegenwoordige regeerders. Dat zij voor aansluiting bij Frankrijk zou opteeren is uitgesloten. ‘Drie-en-negentig ten honderd der bevolking zijn Duitschers’, zei minister Göbbels. Ongetwijfeld. Maar er verblijft daar een groot getal Joden en een nog grooter getal sociaal-democraten. Deze groepen hebben niets op met de zegeningen der toekomstige aansluiting bij het ‘Dritte Reich’. Het is zelfs mogelijk, dat zij, nu reeds heimelijk of openlijk bedreigd, gevaar zullen loopen, niet alleen in hun onroerend bezit, maar zelfs in hun persoonlijke veiligheid, zoodra de stemming ten gunste van Duitschland uitvalt. Reeds nu wordt er dus beraadslaagd hoe deze menschen dan voor weerwraak te vrijwaren? Het eenige middel lijkt, dat er tusschen den uitslag dier stemming en de definitieve overgaaf aan Duitschland bijvoorbeeld een half jaar verstrijkt, waarin deze bedreigden hun leven en goed misschien elders in veiligheid kunnen brengen. Een moeilijke taak voor den Volkenbond om de aanstaande stemming te regelen. In Frankrijk koestert men een ‘hopelooze hoop’, dat de bevolking de voorkeur zal geven aan den bestaanden toestand. Temeer wijl zij ook bewerkt wordt door de in het Saargebied nog
| |
| |
onbedreigde sociaal-democratie, welker woordvoerder te Genève beslist ontkent, dat, als de uitslag duidelijk pro-Duitsch blijkt, dit een gevaarlijk twistpunt minder zal zijn tusschen de twee groote oevernaties van den Rijn. Integendeel, beweerde hij, de verwezenlijking van den Duitschen wensch om het Saargebied terug te winnen zou slechts de springplank zijn voor steeds verdergaande eischen met betrekking tot Elzas-Lotharingen en andere gebieden, waar groote deelen der bevolking Duitsch of van Duitsche afstamming zijn.
Eigenlijk hangt een groot deel van het vredesbehoud af van de vraag of Groot-Brittannië zijn ‘splendid isolation’ van eertijds ook met het oog op de pas gevaarlijk opgekomen toestanden zal willen en kunnen handhaven, en die niet door een vooraf te sluiten verbond met Frankrijk wil opgeven? Er is aan de overzijde van de Noordzee een beweging opkomende tegen zulk een zich afzijdig houden tot het laatste oogenblik. Men heeft in 1914 gezien wat daarvan het gevolg is. Misschien had de oorlog voorkomen kunnen worden, indien onze buurman, zoo machtig op zee, maar toen toch nog bang genoeg voor de sterke Duitsche vloot, zich wat eêr op oorlog te land had geoefend. De geruststelling was: ‘we shall muddle through’ - ‘wij zullen er ons wel doorheen modderen’ - en het Engelsche volk heeft dit gedaan, op ten slotte toch bewonderenswaardige wijs. Maar wat had al niet gered kunnen worden, wanneer het het niet op dit ‘er doorheen modderen’ had laten aankomen. Engeland, wordt aan den overkant volmondig erkend, kan niet, kan nooit dulden, dat Duitsche legers zich vestigen in Frankrijk, België of in ons land, maar voor de ‘Dominions’ is dit allerminst bindend. Er is voor Engeland, vooral met het oog op zijn koloniën, ook het Japansche gevaar en daarvoor heeft het zich te verstaan met Noord-Amerika. ‘Engeland’, schreef onlangs de bekende Amerikaansche publicist H.R. Knickerbocker, die een rondreis maakte door Europa om er alle voor een volgenden oorlog belangrijke staatslieden te spreken over de toestanden van het oogenblik, ‘Engeland houdt den sleutel in de hand van den volgenden Europeeschen oorlog.’ Indien deze conclusie zijner artikelenreeks juist is, en zij lìjkt juist, dan is dit een bemoediging te meer. Want Groot-Brittannië is een natie van ‘gentlemen’, al heeft onze landgenoot Renier in zijn geestig boekje, getiteld
‘The English,
| |
| |
are they human’? gevraagd of zij wel tot het menschelijk geslacht behoorden? Laat hen engelen zijn, laat hen demonen van fatsoen zijn, zij zijn ‘gentlemen’, en in Europa zullen zij geen oorlog meer veroorzaken.
Maar Japan? Het duldt zelfs niet meer, dat Europa aan China financieelen steun verleent: China, dat nog lid is van den Volkenbond, terwijl Japan er uit weg geloopen is. Hiermee daagt het Europa, maar ook de Vereenigde Staten uit en het is weinig waarschijnlijk, dat beiden zich veel aan het Niponsche protest gelegen zullen laten liggen, al maakt Moskou er zich ongerust over. Doch van daaruit zal aan China wel geen financieele steun worden verstrekt.
Voor het oogenblik is het van meer belang, dat in het sinds lang ziedende Bulgarije eindelijk het parlementaire stelsel is afgeschaft. Het had in die landen nooit moeten worden nagevolgd, en dat het dit wèl werd, bewijst een keer te meer, dat regeerders en andere volkenleiders dikwijls volkomen buiten de geestelijke atmosfeer staan van hun eigen volk. Koning Boris heeft met zijn bekwaamste militairen onverwachts een dictatuur ingesteld, en dit is en blijft een gevaarlijk experiment. Maar met en door de Marxistische democratie is geen volk duurzaam te regeeren. Dit beginnen zelfs de leiders onzer sociaal-democraten in te zien, al erkennen zij het niet openlijk. Niemand behoeft slechts voor een oogenblik te vreezen, dat in ons goede land, voor ons bedachtzaam en redelijk volk de dictatuur als in Duitschland, Italië, nu ook Bulgarije, het democratische parlement zal vervangen. Maar dat dit ook ten onzent de oorzaak is geweest van corruptie kan niemand ontkennen. Ook in Nederland, welks volk zich sinds eeuwen aan vrijere toestanden had aangepast, heeft men ruim een eeuw geleden het Engelsche parlementaire stelsel nagevolgd, en slechts voor ons is deze navolging een volslagen succes gebleken. Doch de vervloekte oorlog heeft veel stuk gestooten. Het Marxisme is op dit oogenblik niet meer het gevaar. Al heeft het de hoofden van den ‘kleinen man’, ook door de gevolgen van den oorlog, tot het kookpunt verhit. Het is zijn bandelooze zoon, het Communisme.
|
|