De Nieuwe Gids. Jaargang 49(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 653] [p. 653] Verzen van Johann Stellwag. Kleine episode. Luister, luister, hier overal in het woud: de roep van een lijdend dier; het leed is wereldoud. Ik sta voor een doode rat. Leef ik nog dezen keer? Er tuimelt een uitgedord blad: Alles vergaat evenzeer. De dood is onder den grond, en hier in mijn leege hart. De wijzers gaan tergend rond, gereed voor hun laatste start. Er loopt een mier op mijn hand - De korte weifeling even: Maak ik hem van kant? - Ik laat hem leven. [pagina 654] [p. 654] Gras. Gij hebt 'n landelijken dag het gras bij slooten en op vetten grond geschapen; zoo groen van kleur, 'n boersch gewas, maar slank en puntig als een wapen! En, dat oorspronk'lijk slaapsteê was voor bedelaars en haveloozen, wordt, waar men 't bord ‘verboden’ las, tot hooger levensdoel verkozen: in een gazon, met 'n tuinman en bij rozen, voelt het zich nu een deftig gras. Voor Anne Jager Tijdbeeld. Onrust zweept mijn bloed, Ik kan nergens aarden. Zwerven zit mij in 't bloed: Ik heb geen vaste waarden. Velen zijn zóó op weg gegaan. Wat heeft het gegeven? Zij zijn in het land zonder zon en maan Restloos achtergebleven. Bezinning duurt niet het langst. Ik word weer verder gedreven, Om mijn haastigen angst Jachtende uit te leven. [pagina 655] [p. 655] Acrobaat. Zal hij van avond het eentonig spel eensklaps verbreken en zich laten vallen iets vóór den tijd, zoodat het luide schallen van het applaus verstomt? hij dróómt het wel; Maar ook van avond in de volle statie, van zijn gespierde lijf, doet hij zijn plicht - maar nu, nu aller oogen op hem zijn gericht? hij-zelf voorkomt die drukkende sensatie: Hij laat zich los en als een wervelwind vliegt hij zijn jaren terug, en als een kinderbed vangt hem de val in 't schuddend, trillend net, en laat zich wiegen, wiegen als een kind. Voor Margret De regen valt.... De regen valt ritsel-zacht ruischende, ruischende zacht op het gras bij de vijverkom. Waarom houd ik van dat zacht gerucht méér dan van de kracht van stormwind, of een schelle zon? Wellicht door het sijp'lend weten van een langzaam-aan vergeten van een droom die licht begon? [pagina 656] [p. 656] De verloren zoon. Hij vroeg: heeft mijn leven zin? Hij vloekte het overluid. Hij wilde de wenkende wereld in. Hij vloog als een zwaluw uit. Geluk? Het is ver, altijd ver. Het geweten is dichterbij; Het hart gelóóft in een ster, Het maakt zich jubelend vrij. Hij hoorde nóg het vermaan; Het stootte zijn jonge hart wond. Hij ving bij het eindpunt aan: De wereld is werkelijk rond. De voorzichtige. Alles bleef zoo in omtrekken bevangen. Hij zag niet het leven schuimen over den rand. Hij wilde het leven in formules vangen: Hij zag de wereld door de lens van het verstand. Maar sinds hij aan het eind is aangeland, Kan hij berouwvol naar zijn jeugd verlangen: Leven is dáár, waar bloed wordt ópgebrand. Nu blijft hij zwevend boven het leven hangen. Vorige Volgende