| |
| |
| |
Rachel in Nederland
Een stukje tooneel- en letterkundige geschiedenis door Mr. Izak Prins.
Inleiding.
Over Rachel, de groote tragédienne van het klassieke Fransche tooneel tegen het midden der vorige eeuw, kunnen eigenlijk alleen Franschen of kunstenaars schrijven. Wij - wij anderen, als ik 't zoo eens zeggen mag - hebben alleen in banale krachtelooze zinnetjes te herhalen, hoe ontzettend groot en machtig deze grootmeesteres der tooneelspeelkunst toch wel geweest moet zijn.
Jules Janin's boek: Rachel et la tragédie (Parijs, 1859) heeft als aanvulling een ‘Rachel intime’ noodig gehad - een werk, dat de Fransche staatsman-letterkundige Louis Barthou even na haar honderdsten geboortedag in de série Acteurs et actrices d'autrefois (No. 6 Parijs, 1926) deed uitkomen, voornamelijk gecomponeerd op de gegevens, verstrekt door Georges d'Heilly - (schuilnaam voor Antoine Edmond Poinsot) -: Rachel d'après sa correspondance (Parijs, 1882).
Rachel intime - dat moet interessant zijn!
Van liedjeszangster van de straat is zij gestegen tot de alom-gevierde, de onbetwist grootste actrice van het wereld-tooneel der vorige eeuw. De roem van de Comédie Française - de schrik der schouwburgdirecties. Hoe wist zij zich zelf op hoogen prijs te stellen! Gierigheid, neen, schraapzucht, niet minder dan blind familie-gevoel legden de vele benijders en vijanden haar tijdens haar kort leven en ook nog daarna uit den treure altijd maar door ten laste. Hare betrekkingen met de grooten der aarde deden
| |
| |
een paar kinderen het levenslicht aanschouwen, van wie de natuurlijk erkende zoon van Graaf Walewsky, Minister onder Keizer Napoleon III, wel de bekendste is. Rachel - recte Elisa (Rachel) Felix - ontdekte en ontwikkelde tot zekere hoogte zoowel het speeltalent van haar aangebeden broer Raphael en diens vrouw als dat van haar verwende zusjes Sophie, Rebecca, Lea en Dina. Aan haar onleschbare gelddorst, - om hierop weer terug te komen! - schreven hare vijanden het toe, dat zij telken jare, zoodra het Parijsche speelseizoen afgeloopen was, in stee van haar door ziekte ondermijnd gestel de zoo hoog noodige rust te gunnen, haar koffers pakte en dan bijna half Europa ‘nam’. Zoodoende had de demonische, de epochale, de eenige Rachel in 't jaar 1858, nog niet heelemaal 37 jaar oud, zich zelf het graf gedolven, zij, de regeneratrice van het Fransche Klassicisme, de geniale vrouw, die nog bijna drie kwart eeuw na haar dood den Nederlandsch-Joodschen romancier Siegfried E. van Praag tot zijn zoo moderne ‘La Judith, een groot actrice’ geïnspireerd heeft.
Die ‘Fernwirkung’ van hare persoonlijkheid - tijdgenooten merkten al op, dat deze Jodin over het zesde zintuig de beschikking gehad moest hebben, en ook wij zullen straks leeren, hoe zij dezen invloed op Hollandsche literatoren, die hare tijdgenooten waren, onbewust uitgeoefend heeft - die Fernwirkung ware al voldoende geweest, ons met het historische beeld van deze zoo grootsch-levende kunstenares bezig te houden. Het feit, dat haar verschijning in Nederland in de jaren 1846, '47 en '48 nagenoeg geheel vergeten is, deed me besluiten, hare sporen, hier te lande nagelaten, terug te zoeken.
| |
Jacob van Lennep (1838).
Aan niemand minder dan Neêrlands Walter Scott, Mr. Jacob van Lennep, heeft Rachel's telepathische werking een schok gegeven, die hem, had hij dien vroeger ondergaan, zijn literairen naam, althans zijn eervolle plaats in de Nederlandsche letteren had kunnen kosten. De toenmaals zeventienjarige, zoo even ontdekte Parijsche tooneel-ster heeft via een geest, welke haar niet eens met eigen oogen of ooren waargenomen had, den Hollandschen romanticus zoo gefascineerd, dat deze, die haar eerst vele jaren
| |
| |
later zou mogen zien optreden, al op het gerucht van haar spel toen zijn met zooveel succes betreden nieuwe loopbaan vaarwel heeft willen zeggen, om willig als in trance den klassieken geest van Hellas en Rome dienstbaar te worden.
In den zomer van het jaar 1838 had de Hollandsche belletrist de Duitsche badplaats Ems bezocht en er een aardigen, geestigen Franschman leeren kennen - Brunton is zijn naam -, wiens ‘Préceptes du Jeu de Whist’ hij 25 jaar later voor Nederland bewerken zou. In November van dat jaar '38 schreef deze bel esprit zijn nieuwen Hollandschen vriend uit Parijs een Franschen brief, bijna geheel aan de nieuwe zon gewijd.
‘Ik had U wel wat willen zeggen’ - schreef hij in den brief, welken Jhr. Dr. M.F. van Lennep in diens werk over Jacob van Lennep (I, blz. 243) opgenomen heeft - ‘over een revolutie, die zich hier voltrekt en die als oorzaak en uitgangspunt een jongmeisje van 17 jaar heeft, dat niet schoon, mooi of welgemaakt is, maar dat met inspiratie in het treurspel optreedt als onze bekwaamste tooneelspeelster.
Dat meisje is 'n Jodinnetje en heet Rachel. Zij bedelde in de cafés en zong daar liedjes. Een acteur van het Théâtre Français (Samson) dook haar op, een paar weken debuteerde zij er, en sindsdien wordt de schouwburg niet meer leeg. Ik heb haar nog niet gezien, maar haar dictie moet al bijzonder zuiver, haar spel hartstochtelijk en energiek zijn. Goed moet zij ook haar intonatie's weten te beheerschen. En wat zijn de resultaten van het succes van deze jonge tragédienne? Zij speelt uitsluitend stukken van Racine en Corneille, welke men bij gemis bij vertolking vergeten had. Thans krijgen het publiek en de jeugd hun smaak terug. De wanstaltigheden van Lago, Alexander Dumas en anderen worden niet meer of maar al te goed naar waarde geschat.
Ik weet niet, of U tot de Romantische School behoort. Ik hoop van neen, want ik ben het Romantisme maar matig toegedaan. Ik zeg: maaar matig, want geheel en al heb ik me niet aan deze ziekte kunnen onttrekken, die in alle geestesproducten plotseling ingedrongen is. En die menschen hebben me mijn Racine tegengemaaakt, dien zij voor Rococo en Pruikentijd uitmaken en dien ik zelf nu soms ook wel - schande genoeg! - wat koel ben gaan vinden.
| |
| |
U begrijpt, dat, wanneer rede en gezond verstand op het tooneel terugkeeren, er alle reden is om te gelooven, dat die ook weer in de literatuur, in de kunsten, ja zelfs in de samenleving zullen komen. Dat zou wel een geweldige verandering zijn, dat moet U toch toegeven, en we zouden niet iets beters mogen verlangen.
Dat heeft ook de Regeering ingezien, geloof ik. Onze Koning is Mlle. Rachel gaan hooren, heeft haar gecomplimenteerd en duizend francs geschonken. Dat was bij haar eerste optreden, toen haar het noodzakelijkste nog ontbrak.’ -
Zelden of nooit in de literatuurgeschiedenis zal een brief zulk een uitwerking als deze gehad hebben. Van Lennep grijpt onmiddellijk na de ontvangst er van naar de pen en zweert formeel het Romantisme af. Een ernstig gedicht moet getuigenis van zijne bekeering afleggen. ‘Aan de Zanggodin’ wijdt de neophiet de lange ode, met den aanhef:
‘O gij, begaafde telg der Goden
Op Hellas' kusten aangebeên
Gezegend zijt ge, o Zanggodin!’ -
En dan, nadat het tweede vers begint met de verzuchting:
‘Kan niets op aarde duurzaam heeten
En heeft een nieuw en dwarsch geslacht
U in zijn overmoed veracht,....’,
keert de dichter berouwvol tot het Klassicisme terug.
In het slot van zijn veertiende vers belijdt hij:
‘Te lang door ijd'len schijn bedrogen,
Ontsluit Euroop' opnieuw haar oogen
Voor 't schoon, dat eens haar had bekoord.’
En nu juicht de herboren zanger Rachel tegemoet:
‘Reeds zien we aan Seines oeverzoomen
Naar 't auter, zoo gevierd voorheen,
| |
| |
Maar dat van elk verlaten scheen,
De breede scharen samenstroomen
In 't glansrijk koor van Melpomeen'.
Daar wordt uw eerkroon u hergeven:
Een maagd doet weer uw zangen leven,
Een tenger kind, door u bezield,
Wie 't eigen geestvuur doet ontbranden,
Dat eens in Delphos tempelwanden
De priesteres betooverd hield.’ -
Dit lied, uit 15 zulke elfregelige verzen bestaande, vond in de Nederlandsche Muzen-almanak voor 1840 willige opname, zelfs de eereplaats.
Grimmig wordt echter den dichter door den formidabelen Bakhuizen van den Brink in De Gids, het toenmalige jong-liberale orgaan, nu de les gelezen. Het stuk van den overlooper, dat het jaarmerk 1838 draagt - zoo hoont deze geduchte criticus - bewijst daardoor al, dat zijn afval reeds lang beraamd is. De wijze, waarop de afvallige Van Lennep als boetvaardige zoon in de moederschoot der Grieksche Muze terugkeert en zijne romantieke dwalingen afzweert, is door haar vorm zóó in het oog vallend, dat wij - oordeelt Van den Brink - haar met alle recht als een manifest mogen beschouwen.
Met alle recht! Rachel heeft immers de romantische ader bij Van Lennep doen verstollen.
| |
Naar Amsterdam (1846).
De zomervacantie van het jaar 1846 benutte Rachel, sociétaire van de Comédie Française, tot een groote drie-maandelijksche buitenlandsche tournée onder David. 't Had met Holland aanvankelijk niet zoo glad geloopen. Het contract met zekeren Chotard, die zich als theaterdirecteur van Amsterdam uitgegeven had, moest eerst in rechte vernietigd worden. De Koninklijke Schouwburg in Den Haag bleef voor haar gesloten, hetgeen den intendant Baron Grovestins eenige zeer onaangename ingezonden stukken in de dagbladen bezorgd heeft. Haar trouwe kunstrichter Jules Janin had haar in het Journal des Débats openlijk er voor gewaarschuwd,
| |
| |
hoe weinig de Hollanders vatbaar zouden zijn voor het heilig gevoel van Corneille's Romeeren-kracht en Racine's Engelenzangen. Gelukkig heeft zij alle waarschuwingen en voorspellingen in den wind geslagen, en heeft zij, vergezeld van haar schoonzuster met haar broer Raphaël, beiden tooneelspelers, ook in dit kille land warme triomfen mogen vieren.
Om haar en haar troep bij het publiek te introduceeren, bracht het voorname Haagsche tijdschrift De Kunstkronijk met een houtsnede, haar statuette voorstellend, een vertaalde studie van de hand van Jules de Saint-Felix, die de tragédienne in betrekking tot de beeldende kunsten schilderde. Ook als uitnemend kenner van de antieke kostuumkunde wordt zij geroemd. Merkwaardig, dat dit ook den beroemden schrijver Théophile Gautier zoo diep geïmponeerd heeft, denzelfden, die niet alleen haar stijlvolle kleeding, haar edele houding, voorname standen, fieren gang, haar harmonische geluid met gebaar zoo sterk bewonderde, maar die ook mannen als Van Lennep's Parijschen vriend aan de kaak stelde, die Rachel's uiterlijke schoonheid niet begrepen, haar zelfs leelijk hadden durven vinden. Rachel's schoonheid is miskend. want mooi was zij, ‘car elle était admirablement belle, n'avait rien de coquet, de joli, de français, en un mot.’ En dan haar spel, haar zoo nobel stil spel!
In Amsterdam gasteerde zij met uitbundig succes in het ‘Théâtre National’, in den Stadsschouwburg op het Leidscheplein, den 2den, 4den, 6den, 8sten en 10den Juni 1846, resp. in de rol van Camille in Horace van Corneille, in de titelrol van Racine's Phèdre, in die van Marie Stuart van Lebrun, in Virginie van Latour de St. Ybars en in de Hermione van Racine's Andromaque.
De Amsterdamsche Courant en het Algemeen Handelsblad, de beide groote bladen van de hoofdstad, zijn amechtig, kunnen geen woorden genoeg van bewondering voor deze priesteres der Tragische Muze vinden. Alleen de recensent van de Amsterdamsche Courant stelde aanvankelijk het spel van mevrouw Muller-Westerman, leerlinge van de in het jaar 1827 overleden, ook thans nog niet vergeten mevr. Wattier, boven dat van Rachel. Opzettelijk voor Rachel is de Prinses van Oranje overgekomen om de eerste voorstelling bij te wonen. En wanneer Rachel 11 Juni in de zaal van Diligentia in Den Haag een dramatischen avond
| |
| |
geeft, waarop zij fragmenten uit haar glansrollen Esther, Emilie uit Cinna en Hermione speelt - waarover dadelijk nog een paar woorden meer! -, dan zijn de Koningin en alle Prinsen uit het Koninklijke Huis aanwezig. Een kamerheer ontbiedt haar, Koningin Anna Paulowna schenkt Europa's eerste tooneelspeelster in navolging van Koningin Victoria van Engeland een prachtigen armband met brillanten. 't Was hier al dezelfde ontvangst, dezelfde vervelende drukte als in Engeland, klaagde Rachel in een brief aan haar moeder. ‘Tout y était, même le bracelet, qui est fort joli et - voegde ze hier ondeugend aan toe - pas mal royal.’ De Koning, die haar wegens uitlandigheid niet had kunnen bewonderen, begeerde haar terugkomst uit België. Haar reisplan liet dit niet toe. Zij had ook nog in Engeland afgesloten. Zij belooft echter zoo spoedig mogelijk weer over te komen.
Ook Jacob van Lennep, die haar invloed al zoo mak ondergaan had, had met vrouw en oudste zoons de première te Amsterdam bezocht. Hij was niet zoo bijster voldaan. ‘Hare uitspraak’, schrijft hij aan zijn vader, die toen te Parijs vertoefde, ‘is zuiver en eenvoudig, doch hare stem is niet frisch, of frisch meer.’ Uitvoerig prijst hij echter haar mimiek, ‘die verwonderlijk schoon is.’
Hoe weinig bevroedt Mr. Jacob, waarom die stem niet meer zoo zuiver is! Eerst Louis Barthou in zijn werkje over haar, heeft 't ons onthuld, dat zij te Amsterdam het verraad van haar minnaar Graaf Walewsky betreurde, van den Poolschen bastaardzoon van Napoleon den Groote, die juist nu in Juni 1846 met een jonge en mooie Florentijnsche in het huwelijk trad. Had Van Lennep van Rachel's zwakke gezondheid, van haar groot leed iets geweten, dan had hij zeker de kleinsteedsche praat wel voor zich gehouden, waarmee hij zijn vader verder bericht: ‘Rachel wil niemand zien, zeggende hier alleen gekomen te zijn pour dormir, manger et jouer, en verlaat haar kamer den ganschen dag niet dan om in de vigilante naar het tooneel te gaan. Repetities woont zij niet bij en de andere acteurs mogen niet brilleeren’....
* * *
Het koorgezang der dagbladen werd door de hulde-betuigingen van de meeste groote maandbladen hartelijk versterkt.
| |
| |
Mevrouw Christine van Ollefen-da Silva, eene der bedroevend weinig belangrijke Hollandsche tooneelspelers dier jaren, had den redacteur-uitgever van het veel gelezen Haagsche tijdschrift ‘De Tijd’ een portret van Rachel's karakteristieken kop ter reproductie afgestaan, eene grootmoedigheid door den redacteur Boudewijn (d.i. J.L. van der Vliet) ten zeerste geprezen. Bij eene lithographie hiernaar geeft een Amsterdamsche anonymus, die zich De B. teekent, een beschrijving van haar sprookjesachtigen levensgang, en nog onder den verschen indruk van haar spel zwaait hij haar den hoogsten lof toe. In de eerstvolgende aflevering van dit periodiek wordt de vertaling van Marc Fournier's Brief aan Mlle Rachel opgenomen, waarin deze dramaturg de geadresseerde dringend in overweging geeft van het absolute treurspel af te zien en zich in den vervolge slechts aan het moderne drama te wijden.
Ook De Kunstkronijk geeft nog eene retrospectieve beschouwing over Mademoiselle Rachel te Amsterdam. De redactie van dit kunsttijdschrift trekt de lessen, die het Amsterdamsche tooneel uit haar verschijning op de planken aldaar moest en kon trekken. De redactie verdedigt Rachel tegen de verwijten van hebzucht, welke haar belagers haar steeds voor de voeten werpen. Rachel maakt het tooneel, het tooneel maakt haar rijk, had De Kunstkronijk kort en bondig kunnen zeggen, wanneer zij niet haar kracht gezocht had in langdradigheid, die vreeselijke ziekte van bijna alle scribenten, groot en klein, uit dien tijd. Wat die aanklacht van schraapzucht betreft - we moeten daar ook later nog op wijzen! - Rachel had hier misschien wel eenige stof toe gegeven door haar slotvoorstelling nu - en ook ten volgende jare - als een benefiet te eigener gunste aan te kondigen. De Kunstkronijk drukte ten slotte ook het enthousiaste Fransche gedicht uit het Algemeen Handelsblad over, dat Isaac Marcus Calisch, de destijds bekende verfranschte Amsterdamsch-Joodsche instituteur, de ziel van den Israëlietischen assimilatorisch gezinden literairen kring ‘Tot Nut en Beschaving’, den zesden Juni op Rachel gemaakt, pardon.... vervaardigd had.
Ter kenmerking van dit nogal hoogdravend gedicht hier slechts één strofe:
| |
| |
‘A toi donc le laurier! A toi la vaste arène
Où tu n'as pas d'égaux, où peu suivent tes pas;
A toi le sceptre d'or, on le doit à la reine,
Qui compte par les coeurs ses droits et ses états.’
Maar meer nog dan deze loftuitingen, bewijzen de bulletins omtrent de voorstellingen van Mlle Rachel te Amsterdam, welke de Amsterdamsche boekhandelaar J. Noordendorp voor een dubbeltje per stuk, en de Fransche beschouwingen van haar spel, die zijn collega W. de Grebber toen dagelijks uitgegeven hebben, hoezeer haar optreden een gebeurtenis van beteekenis voor kunstminnend Amsterdam geweest is. De laatste aflevering van Noordendorp's uitgave is door den journalist-auteur Nathan Salomon Calisch - 'n broer van I.M. - in 't Fransch vertaald en is onder den titel La tragédie et Mlle Rachel bij denzelfden boekhandelaar-uitgever uitgekomen.
Het finantieel succes was voor die dagen ook zeer groot geweest; de recettes hadden de som van f 5686.50 beloopen; de toegangsprijzen hadden dan ook van 1 tot 6 gulden gevarieerd. Na hetgeen wij al berichtten omtrent hetgeen De Kunstkronijk op dit punt ten beste gegeven heeft, treft ons de ontboezeming van ‘Europa’, een ander bekend tijdschrift uit dien tijd, niet meer zoo hevig. ‘Europa’ gaf zijn lezers tezamen met een fraaien steendruk van Rachel's beeltenis, door C. Engels geteekend, als een uittreksel uit eenen brief van een vriend: Iets over Mademoiselle Rachel.
Met een herinnering aan de vele kostbare geschenken en het zoo belangrijke geldelijk voordeel, hier door Rachel behaald, eindigt dit briefexcerpt op deze wijze:
‘Nog dit ééne slechts. Ik heb, naar den loffelijken aard onzer landgenooten, hier of daar eene klacht gezien over het geld, dat Rachel uit ons goede land heeft weggesleept. Ik gun haar dat goud en nog tienmaal zooveel, als hare verschijning in Nederland het gelukkig gevolg had, dat uit dezen of genen hoek een voor het tooneel geschapen genie te voorschijn kwam, een tweede Wattier, die uit onzen schouwburg de Baälpriesters verdrijft en daar weder het reine offervuur ontsteekt der echte tragische Muze. Was dit eenmaal het geval, wellicht zou het ook aan een tweeden Vondel niet ontbreken.’
| |
| |
Deze schoone wensch is - gelijk we nader zullen moeten vaststellen - niet in vervulling gegaan.
Ook Rachel was voldaan over haar Hollandsche kunstreis. Maar dat blijkt niet uit haar brief aan haar moeder. Zij klaagt daarin over de vreeselijke warmte, hier in dezen voorzomer uitgestaan, waardoor zij 't laatste restje eetlust verloren had. Niettegenstaande het onverwacht groote succes waren de veertien dagen in Holland toch heel erg droef. We weten reeds waarom. Daarom is ook haar verlangen naar haar zoontje, den kleinen Alexander Walewsky, voor ons zoo begrijpelijk.
In een gansch anderen toon schrijft ze echter aan mevrouw Emile de Girarchin. In een opgetogen brief uit Londen, 14 Juli 1846 gedagteekend, weidt zij over haar Hollandsche reis uit. Het was in Amsterdam voor haar begonnen met 'n ‘succès du silence le plus religieux (le plus flatteur peut-être), puis de recettes monstres, enfin d'enthousiasme, c'est-à-dire trépignements, cris, bouquets et couronnes; rien n'y a manqué.’ In plaats van zes, had ze wel het dubbele aantal voorstellingen kunnen geven. Wat haar 't meest verwonderde, was, dat de Hollanders in die afschuwelijke zomerhitte hun bekoorlijke buitenverblijven, hun bier en hun sigaren in den steek hadden gelaten om haar toe te juichen. ‘Ik heb die goede stad verlaten, m'n hoofd, m'n hart, m'n zakken vol met al die zaken, welke men noodig heeft om een beetje gelukkig in deze wereld te zijn.’
Rachel beschrijft in dezen van geest fonkelenden brief, hoe ze hals over kop nog naar Den Haag gereisd was op weg naar Luik. Om 10 uur uit de hoofdstad vertrokken is ze tegen eenen in de hofstad aangekomen. Ze eet wat tegen 5 uur. Om 6 uur kleedt ze zich diep in 't zwart, speelt dan voor het Hof en een groot aanzienlijk gezelschap met haar broer Raphaël de verschillende rollen. Om tien uur is de avond afgeloopen, ‘Gode zij dank, want ik was over-, oververmoeid.’ (Nu erkent de briefschrijfster, dat de bracelet van de Koningin ‘heel mooi’ was.) En 's nachts om één uur zat ze al in den postwagen naar Luik, waar zij den naastvolgenden dag alweer opgetreden is.
Wie is er, die hier zijne bewondering voor dit prachtig staal van werklust en wilskracht in die lichamelijk zoo zwakke, tering-achtige vrouw onderdrukken kan?
| |
| |
Haar succes en de zoo gracieus gedane invitatie van Koning Willem II zouden haar nog tweemaal naar Nederland terugbrengen.
| |
Nicolaas Beets: Aan Rachel (1846).
Niet elkeen, die den fleurigen, pittigen Hildebrand van de ‘Camera Obscura’ kent, zal 't weten, dat de schrijver daarvan zich ook, ja bijkans zijn heele lange leven door, aan het verzenmaken bezondigd heeft. Aan dit euvel gaven zich trouwens in de jongst vervlogen eeuw zeer, zeer vele Bedienaren van het Woord met hartstocht over. Soms lijkt 't wel, of de versificatie toen hun specifiek sportterrein was. En zijne tijdgenooten hielden dezen predikant Nicolaas Beets nog wel voor een grooten dichter. En warempel, onze heldin Rachel schijnt in dit poëten-bestaan ook al een rol van beteekenis gespeeld te hebben - hoogstwaarschijnlijk meer uit krachte van haar succes dan krachtens haar - door hem zoo volmaakt miskende - persoonlijkheid.
Immers - reeds Coenraad Busken Huet deed 't in zijn studie over Nicolaas Beets van het jaar 1864 opmerken - de caesuur tusschen Beets' Byronisme en Beets' Christelijkheid valt hier in deze dagen van Rachel's verblijf en welslagen in Holland's hoofdstad.
Het fluïdum van Rachel's wezen heeft in het onderhavige geval dan al een wonderbaarlijk vreemde uitwerking gehad!
‘Het vers: Aan Rachel’ - zoo schrijft Busken Huet - ‘dunkt mij van deze tot het Evangelie bekeerde Byronsmuze de sprekendste uiting. Grondtoon is 's dichters sympathie, niet voor de treurspel-kunstenares, niet voor de Jodin der werkelijkheid, maar voor het haar door hem zelf geleend karakter van dogmatische Abrahamkind. Daaraan knoopt zich de vurige wensch, dat Rachel nog eenmaal in haar leven het Christendom omhelzen moge; knoopt zich het vooruitzicht, dat de wereld haar in dat geval zal moeten afstaan aan een nieuwen Heer. Niemand zal beweren, dat er in deze conceptie heidensche - (lees: Byron-) - elementen aangetroffen worden. De overwinning van het Jodendom - (lees: Christelijk-Jodendom) - is volkomen. De kunstenares moet ondergaan in de geloovige; naar Joodsche wijs - (lees weer: Christelijk- | |
| |
Joodsche wijs, (P.)) - moet hare hand de Grieksche tressen ontsnoeren; de kronen der Hermionen en Phaedra's moet zij nederwerpen aan de voeten van den Messias; als een boetvaardige Magdalena die voeten met hare tranen bevochtigen.’
Treffend juist heeft Busken Huet met deze woorden Beets' ellenlang gedicht uit het jaar 1846 ‘Aan Rachel (treurdichtspeelster)’ getiteld, weten te ontleden.
Tot karakterizeering, waarlijk niet ter verpoozing, wil ik de volgende smakelooze, zelfs onkiesche regels uit dit ongeveer 200-regelig gedicht overnemen.
‘O Rachel! Toen uw zwarte lokken
U slordig hingen voor het gezicht,
Toen heeft zich, naakt en mager wicht,
't Meelijdend hart u aangetrokken,
En uit den nacht gebracht in 't licht.
De goeden, de eed'len, en de grooten
Wedijverden voor u in gunst,
En door de koningin der kunst
Werd u de weg des roems ontsloten;
Elk hunner gaf u - wat hij had,
Elk hunner wees u - wat hij kende;
Ondankbaar zoo gij 't ooit vergat!....,
Maar hadde u in die groote stad,
Als ge in de dagen dier ellende
Uw bedelbrood met tranen at,
Eens Christens mond het brood geprezen,
Dat uit den Hemel is gedaald,
Uw ziele bij haar God bepaald,
Hij hadde u beter dienst bewezen,
Waarbij geen and're goedheid haalt;
En, moog'lijk, ware u 't licht gewezen,
Dat om het kruis aan Christus straalt!’ -
Wat zal Rachel met dit dichtstuk gedaan hebben?
Waarschijnlijk hetzelfde, dat het Nederlandsche publiek deed, toen, nauwelijks nadat in de Muzen-almanak van het jaar 1847 dit pronkjuweel van dichtkunst verschenen was, een spotter er een handige persiflage op deed verschijnen, opgedragen ‘Aan
| |
| |
(Nathan) Judels’, een lid uit het bekende Amsterdamsch-Joodsche geslacht van tooneelspelers-theaterdirecteuren. Rachel zal - als zij iets van het tot haar gericht poëem begrepen heeft - zich er over geërgerd of er om gelachen, en 't in ieder geval wel spoedig weer vergeten hebben.
Beets heeft slechts één excuus voor zijn opdringenden Christelijken bekeeringsijver. Die zat toen overal in de ‘blanke’ wereld in de lucht. Ook de grootsten der aarde hebben - te vergeefs! - getracht Rachel tot het doopvont te brengen. Zoo de Koningin van Frankrijk, de Keizer van Rusland, de Aartsbisschop van Parijs.
De belangstelling in Rachel's geloofsbelijdenis was - 't bleek ook onbewimpeld bij haar doodsbericht - in Holland vrij wat grooter dan die in het revolutioneerend wezen van haar artistieke begaafdheid.
Toch moet het zelfs voor Beets en de zijnen beschamend geweest zijn, als straks een Hollandsche Christenvrouw de ongedoopte Rachel het Christenvolk tot Christelijk voorbeeld zal voorhouden.
| |
De tweede Hollandsche zegetocht (1847).
1847 was één glorieuse campagne!
Onder de zakelijke leiding van haar broer Raphaël trad Rachel niet minder dan vijfmaal (1, 3, 5, 8 en 12 Juni) in 't openbaar te 's-Gravenhage, driemaal (4, 7 en 9 Juni) te Amsterdam en éénmaal te Rotterdam (10 Juni) op.
In de residentie speelde zij den eersten avond als Camille in Horace van Corneille. De Koningin, Prinses Frederik, Prins Hendrik en Prinses Louise waren bij de eerste voorstelling aanwezig geweest. Den volgenden speelavond was ze er de Phèdre in Racine's treurspel van dien naam. De Koning, vergezeld van de Koningin, de Prinses van Oranje, Prins en Prinses Frederik en Prins Hendrik, zag haar nu voor 't eerst optreden. Binnen het etmaal brengt zij in Amsterdam Jeanne d'Arc van Soumet voor 't voetlicht. Daags er op is zij weer in Den Haag, waar zij Marie Stuart van Lebrun geeft. Weer is 't heele Vorstenhuis onder haar gehoor. Den volgenden avond biedt de Koning haar op zijn
| |
| |
buitenverblijf aan den Scheveningschen weg een feestavond aan, bijgewoond door het corps diplomatique, de ministers en de fine fleur van 't uitgaand Haagje. Rachel draagt eenige stukken voor. Zeldzaam rijke geschenken mocht zij, hiervoor ganschelijk niet ongevoelig, van de koninklijke familie in ontvangst nemen. Den avond daarop is zij te Amsterdam de Agrippine in Racine's Brittanicus. De onvermoeibare staat den volgenden avond weer in den Haagschen Koninklijken Schouwburg op het tooneel. Zij is dan de Pauline in Polyeucte van Corneille en speelt tevens in het tweede bedrijf van Racine's Athalie de hoofdrol. Haar zusje Dina, 'n kind van tien jaar, speelt als bijzondere attractie daarin de rol van Joas. De Koningin en Prins Frederik zijn weer aanwezig. Den eerstkomenden avond is haar afscheidsvoorstelling op het Amsterdamsche Leidscheplein. De Koning en Prins Hendrik, op het jaarlijksche bezoek aan de hoofdstad, zijn weer bekoord door haar spel. 24 uur later: haar eerste optreden in Rotterdam in Horace. Dit jaar arrangeert zij haar benefiet te 's-Gravenhage met Racine's Andromaque. Dinette, 't zusje, heeft er fabels van De La Fontaine opgezegd. Natuurlijk was de koninklijke familie met groot gevolg ook weer present. Geen speelavond is dus onbenut voorbijgegaan.
De Kunstkronijk oordeelt: haar voorstellingenreeks is 'n triomftocht gelijk geweest. Slechts wordt hier en daar er zachtkens op gezinspeeld, dat haar gezelschap meer samengeraapt dan saâmgelezen is. In de dagbladen der steden, waar zij optrad, doch ook in de toonaangevende, deftige Opregte Haarlemsche Courant, wordt Rachel uitbundig gehuldigd. Weer kent de geestdrift geen grenzen. Haar borstbeeld, gegoten naar 't marmer van Dantan, vindt gretigen aftrek. Het tijdschrift ‘De Tijd’ had al vóór haar komst een lezenswaardigen brief uit Parijs opgenomen, waarin de schrijver, die zich E. teekent, de toen nog zoo gewaagde meening uitte, dat de Franschen hun Klassicisme toch eigenlijk overleefd hadden, en waarbij deze correspondent voorspelt: Op den dag, waarop Rachel sterft, verliezen de Franschen hun laatste vertegenwoordigster der klassiciteit. Het kind van een Jood - profeteert hij -, eene wereldburgeres, zal de laatste klassieke in Frankrijk worden.
Maar als Rachel weer in 't land is, maakt zij al deze zwartgallige
| |
| |
voorspellingen te schande. ‘De Tijd’ drukt nu weer uit de brieven van Eduard Devrient onuitputtelijke beschouwingen over Rachel en haar wonderbaarlijk schoon en fascineerend spel af. Bovendien voegt de redactie aan een artikel, dat een driewerf Rachel tot titel voert, een plaat toe, dat den grooten opgang van Mlle Rachel in Holland in beeld moet brengen. De steendruk illustreert - naar onzen smaak wat onbeholpen - het groote gedrang, waaraan het uitgaande publiek zich bloot moest stellen. Een dame en een heer, keurig netjes gekleed naar den schouwburg gegaan, zijn bij hun thuiskomst ontoonbaar geworden. Vooral de hoeden hadden het moeten ontgelden.
Rachel zelf schrijft hoera-brieven naar de familie en bekenden. Zij heeft in Holland gezondheid en geld opgedaan. De warmte was er dezen keer dragelijk geweest. Maar ze weet 't wel: haar groot succes wint haar woeste energie ten slotte toch ten koste van haar gezondheid. En die dronkenschap, welke al die verhitte menschen haar brengen, gaat in haar bloed over. Weer in een ‘down’-stemming geraakt, schrijft ze verder: En dan.... dat zoo ‘froidement’ alleen thuis komen, alleen je soepje oplepelen en alleen, en dan verbitterd te moeten gaan slapen! Het publiek ziet de artiste, maar het vergeet de vrouw.... Zoo klaagt de groote amoureuse, hunkerend verlangend, aan een vriend. Haar eenige troost is de bezorgde toewijding van haar broer Raphaël, den impresario, die ook de kunst van reclame-maken wonderwel blijkt verstaan te hebben.
De geldopbrengst was dan ook buitengewoon goed te noemen: f 8023.50. In den Amsterdamschen schouwburg had zelfs het orkest uitgeruimd moeten worden. Daar had zich even achter de schermen een tooneeltje, een drama afgespeeld, dat niet van spanning en niet van humor gespeend was. Destijds moest hier te lande voor de uitoefening van bijna elk beroep of bedrijf aan een patentbelasting voldaan worden. In Den Haag had men hiermee ten behoeve van Rachel de hand gelicht. Het Haagsche Fransche schendblad ‘Asmodée’ wist wel waarom. Het insinueerde, dat de goede verstandhouding van onze tooneelspeelster met den Minister van Financiën, den veelvermogenden Mr. Floris Adriaan van Hall, daar niet vreemd aan geweest was. Maar in Amsterdam wenschte de fiscus niet met zich te laten spotten. Rachel weigerde
| |
| |
echter het patent te nemen. Goede raad was duur. Men kon de zaal sluiten, maar daar aanstonds zou de Koning met zijn gevolg komen. De schouwburg werd niet gesloten, de eer der beroemde actrice bleef gespaard. Want in het gebouw zelf werd vanwege de hoofddirectie der politie last gegeven de lampen niet te ontsteken, alvorens de bij de wet gevorderde belasting ter somme van 200 gulden voldaan was. De heer directeur Mr. Provó Kluit had zich door zijne tegenwoordigheid ten tooneele van de richtige uitvoering zijner bevelen verzekerd. Te elfder ure zwichtte de koppige Rachel. Zij voldeed aan haar verplichtingen, en de klank van den laatsten Hollandschen gulden in de geopende cassette van den ontvanger was tevens het sein om op het tooneel en in de zaal de lichten op te steken. ‘Men kan aan de Parijsche tooneelkunstenaresse’ - zoo merkte het tijdschrift ‘De Tijdspiegel’, dat aan dit kluchtige voorval een afzonderlijk opstel besteed heeft, nu sarcastisch op - ‘de eer niet ontzeggen, dat zij haar Israëlietisch systeem, om te behouden wat zij behouden kon, zoo verre mogelijk heeft gepousseerd.’ In hetzelfde tijdschrift wordt verder in een Brief aan Mlle Rachel den spot gedreven met den plotselingen ijver, hier in Holland overigens onbekend voor het Fransche klassieke tooneel. Het gemeentebestuur van een klein landstadje met z'n petieterigen notabelenkring, noodigt Rachel, het wonder van haar tijd, in dezen open brief kwansuis uit, ook in dit provincie-nest gastvoorstellingen te geven.
Toch was en bleef hoofdzakelijk Rachel's befaamde winzucht mikpunt van den spot. Zich aansluitend bij wat de pikante ‘Asmodée’ geschreven had, gooit de redacteur-uitgever van de Vaderlandsche Letteroefeningen, nota bene een tijdschrift van kunsten en wetenschap; werpt deze Amsterdamsche boekhandelaar-rijmelaar Jacob Wybrand Yntema de kunstenares bij haar vertrek een handvol vuil na. Zijn hoonend afscheidsgedicht betitelt hij: ‘Vaarwel Rachel!’ Als Wattier, onze Hollandsche Wattier, eens uit het graf herrijzen zou, dan.... dan verstoven uw Phaedra en Hermioné als het schuim van de zee. Laat Holland toch zijn eigen kunstenaars eeren en.... betalen. Dit is de zin van dit uit zeven coupletten bestaand dichtwerk, waar het slot van luidt:
| |
| |
Licht ziet ge op 't volk bespottend neder,
Dat eigen kroon miskent en vreemde teelt vergoodt.
En gij, verfranschte modedrijvers,
Trompet uw dwaasheid haar ter eer,
Voegt u bij onze dagbladschrijvers
En knielt voor hare buste neer.
Een geduchte afstraffing moest de Doopsgezinde Yntema voor dit ‘wondere meesterstuk van bevallige wanorde van denkbeelden, keurige, zeldzaam alzoo voorkomende lieux communs (en) nobele gevoelens’ in ontvangst nemen van iemand uit den kring van den Katholieken aestheet J.A. Alberdingk Thijm. Deze onbekende, achter de letter B. zich verschuilend - (S.J. van den Bergh soms?) - vaart in het kritiesch en historiesch kunstblad ‘De Spektator’ heftig en vol sarcasme tegen den volksvoorlichter uit, die zoo bijzonder in staat gebleken is de tragédienne Rachel naar waarde te leeren schatten, hare schepping te waardeeren, hare verheven en juiste opvattingen te begrijpen en ingang te doen vinden.
Had Rachel maar geluisterd naar dit afscheidslied, en was zij in het volgend jaar maar niet naar Holland teruggekomen! Veel verdriet en tegenspoed zou haar dan bespaard gebleven zijn.
| |
Misère (1848).
Het Parijsche speelseizoen 1847-'48 was heel slecht, bijna ruïneus geweest voor de vedette van de Comédie Française. Parijs had waarlijk in het revolutie-jaar 1848 wel andere zorgen dan die voor het tooneel. Van Parijs uit was heel Europa politiek en economisch beroerd. Der Muzen cultus was overal geschorst.
Rachel heeft er haar fortuin bij ingeschoten, maar is vastbesloten het terug te verdienen. Allereerst zal zij het rijke Holland weer bezoeken. Haar oudste zuster Sara leent haar 1000 francs om uit
| |
| |
Parijs weg te kunnen komen. Haar vader zal als directeur, haar broer als kassier optreden. Haar jongste zusters Lea en Dina zullen meegaan. De laatste zal in het gebruikelijke vaudeville, dat op Rachel's groote stuk volgt, op bijzondere wijze optreden. In ‘Le vieux garçon de la petite fille’ van Scribe en Mélesville zal dit nauwelijks elfjarige meisje in vijf karakters optreden. Van uit Rotterdam zal de victorie moeten beginnen. Rachel wil er dezen keer twee avonden optreden. 7 Juni speelt ze er de Hermione uit Andromaque, warm toegejuicht, maar de Phèdre-voorstelling, tegen 9 Juni beraamd, kan wegens den daar heerschenden zalennood niet doorgaan. Ook Amsterdam is bar slecht geworden. De ‘sociétaire et premier sujet de la Comédie Française’ heeft hier den 8sten Juni in de beide rollen uit Lucrèce van Ponsard geschitterd, in die van echtgenoote Lucrèce en in die van de minnares Tullie. Haar Phèdre zal er 10 Juni gaan. De duurste plaatsen zijn met het oog op de finantieele crisis wel verlaagd, maar de tournée wordt toch 'n wreede désillusie. De pers is verstomd. Bij den Amsterdamschen boekhandelaar J.F. Schmetterling verschijnt nog wel een magere Coup d'oeil sur les représentations de Mlle Rachel à Amsterdam. Maar dat is dan ook alles! Ook de vorstengunst is vervlogen. Het koninklijke Hof in den Haag heeft met de revolutionaire, wier frenetiek toegejuichte voordracht van de Marseillaise van Frankrijk uit ook in Holland reeds weerklank gevonden had, nu niets meer uit te staan. ‘La Hollande nous a été funeste’, biecht zij haar zuster Sara. Maar niettegenstaande allen tegenslag voelt ze zich, gelukkig, lichamelijk monter en frisch, schrijft ze haar tevens. Rachel zou Rachel niet geweest zijn, als zij niet op nieuwe middelen zon, haar vermogen te herstellen. Waarom zal zij al dat geld, blijkbaar uit de Oude naar
de Nieuwe Wereld gevlucht, niet daar gaan oprapen? Hoogstwaarschijnlijk is het plan tot de reis naar Amerika, die werkelijk haar fortuin geheel hersteld, maar haar gezondheid ook totaal geruïneerd heeft, toen voor 't eerst in haar hoofd opgekomen.
Prettig heeft ze 't in Holland dus niet gehad. Ook bevestigen de kijvende papa en broer de waarheid van het Hollandsche spreekwoord: Leege kisten maken twisten. Alleen het gezelschap van Lea en Dinette verschaft haar vreugde. En vreugde behoeft ze nu zoo sterk, erkent ze in een van haar brieven.
| |
| |
Zeker zou de geestige vrouw graag hartelijk gelachen hebben om het koddige tooneeltje, dat ons J.A. Worp in zijne Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland (II, bl. 267) beschrijft, maar dat, eerlijk gezegd, wel wat moeilijk ergens thuis te brengen is. Gelijk bekend, moet in de Phèdre Theseus met gevolg opkomen. Bij de opvoering van dit stuk door Rachel in een Hollandsch plaatsje - vertelt ons nu Dr. Worp - waren de kostuums der Grieksche trawanten zoek geraakt, en omdat er daar niets van dien aard te krijgen was, verscheen die held dien avond op het tooneel, gevolgd door.... vier Hollandsche schutters.
Iets bespottelijkers dan dit schouwspel had Rachel, die juist op het gebied van het antieke tooneelcostuum de hoogste eischen stelde, die juist hier baanbrekend werk verricht heeft, nergens ter wereld kunnen treffen.
| |
Vergeefsche pogingen (1853). - Rachel's dood (1858)
En toch kon Rachel haar Hollandsche lauweren, in de jaren 1846 en 1847 gewonnen, niet vergeten.
In den zomer van het jaar 1853 stelt zij zich voor, met haar broer Raphaël, als den directeur des congés de Mlle. Rachel, en een gezelschap, thans zorgvuldig samengesteld uit artisten van de 1ste en 2e Théâtres-Français de Paris, een lange reeks voorstellingen in ons land te geven.
Haar Phèdre-rol is tegen 18 Juli in de Koninklijke Fransche Schouwburg in Den Haag en tegen den 19den in de Stadsschouwburg te Amsterdam al geannonceerd. Ook is bekend gemaakt, dat ‘Adrienne Lecouvreur’, het tooneelstuk van Ernest Legauvé en Scribe, te Amsterdam opgevoerd zal worden. Elders in den lande wil men ook optreden. Maar aan alle verwachtingen wordt plotseling de bodem ingeslagen. De bladen berichten op het laatste oogenblik, dat Rachel ernstig te Brussel ziek ligt, en derhalve de geheele Hollandsche rondreis afgelast moet worden.
Zeker door de advertentie in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage van 6 Juli 1853 misleid, deelt D.W.P. Keuskamp in het jaarboekje Die Haghe-1904 mede, dat Rachel daar in dien zomer vijf representaties gegeven heeft. Bovendien is 't dezen onderzoeker blijkbaar ontgaan, dat de Parijsche ster zich
| |
| |
in Hollands hofstad al vroeger heeft doen bewonderen. Overigens, hoewel J.H. van der Hoeven in zijne anecdotisch opgestelde Galerij van beroemde Fransche tooneelspelers (1913) en ook J.N. Jacobsen Jensen in zijn prijsverhandeling over de Reizigers in Amsterdam (1919) reeds van Rachel's drie Hollandsche tournée's gewag gemaakt hadden, is die van 't jaar 1848 zoowel Dr. J.F.M. Sterck in diens aanvulling tot Dr. J.A. Worp's Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg (1920), alsook den juist ten deze zoo bronnenrijken Katalogus van G. van Rijn en C. van Ommeren op den Atlas van Stolk (X, 1931, No. 7479), ontgaan.
Rachel's optreden in Nederland heeft geen winst gebracht voor het Nederlandsche Tooneel.
Men leze er Sterck (blz. 267) maar eens op na, hoe laag de tooneelspeelkunst destijds hier gezonken was. Op weinige uitzonderingen na bestond spelen in ostentatief brullen, onnatuurlijk hortend en stootend declameeren met de dwaaste uithalen, uit een vast stel standen en een dito stel allerhouterigste gebaren. Wat baatte zoo het bezoek van de groote Rachel? vraagt Dr. Sterck mistroostig.
Na hare vergeefsche poging in Holland nog eens grond onder de voeten te krijgen, komen nog Rachel's beroemde Poolsche en Russische reizen, komt ten slotte de phaenomenale Amerika-tocht. Januari 1856 verlaat zij dit werelddeel, lichamelijk gebroken. De vrouw heeft dan in een tooneelleven en in een liefdesspel, in een grootsch bestaan bijna zonder weerga in de tooneelgeschiedenis, al hare krachten opgeteerd, deze volkomen verspeeld.
3 Januari 1858 is haar sterfdag geworden.
In de laatste jaren van haar leven hadden er te Parijs in zekere kringen looze geruchten geloopen, alsof Rachel neigingen toonde om tot het Roomsch-Katholicisme over te gaan. Bij het vernemen van haar overlijden wist de Hollandsche dagbladpers Hollands burgerdom niets beters dan beschouwingen hierover aan te bieden. Dit onderwerp en de vermoedelijke grootte van haar nalatenschap - ze was niet tegengevallen! - waren de eenige momenten, welke de Amsterdamsche journalistiek de moeite waard achtte uit te doen komen. De Oprechte Haarlemmer logenstrafte deze bekeeringsgeruchten met er op te wijzen, hoe Rachel met den oer-ouden
| |
| |
Joodschen kreet van het Sch'mang Jisroëil! - het: Hoor Israël! - op de lippen de eeuwigheid was ingegaan.
De Groot-Rabbijn Isidor had aan het geopende graf van Rachel, wier begrafenis onder onmetelijke belangstelling plaats vond, ook uitdrukkelijk gereleveerd, dat zijne tegenwoordigheid daar ter plaatse een ‘démenti public’ beduidde van de valsche geruchten, die de rondte gedaan hadden omtrent Rachel's afval. Trouwens - had deze Gagam er lichtelijk spottend aan toegevoegd - zij had te veel verstand bezeten om niet in het geloof der vaderen te sterven.
Van de Hollandsche tijdschriften bracht De Tijd, dat zich blijkens zijn ondertitel ten behoeve van de beschaafde wereld in het bijzonder toelegde op de merkwaardigheden der letterkunde en geschiedenis van den dag, een artikel over ‘Rachel Felix’. Men kan niet bepaald zeggen, dat het een hooggestemde nekrologie geworden is. Hoogmoed, heerschzucht, gierigheid en inhaligheid worden als de haar kenmerkende karaktereigenschappen opgesomd, van haar zucht naar goud zelfs een ‘doorslaandst bewijs’ bijgebracht. Dat fraais moest een levensschets verbeelden.
| |
Elise van Calcar (1859).
De levensbeschrijving van De Tijd is niet het laatste woord, dat bij haar verscheiden Rachel hier te lande deed zeggen en schrijven.
Het rouwjaar om Rachel zal zoo even ten einde geloopen hebben, toen een begaafde Hollandsche schrijfster haar graf in den Joodschen hoek van het Parijsche Père Lachaise uit piëteit bezocht heeft. Mevrouw Elisa van Calcar-Schiotling - als Christelijke belletriste, feministe en spiritiste ook nu nog geen geheel onbekende! - geeft van hare indrukken, daar opgedaan, in haar in het jaar 1859 verschenen reisgeschrift ‘Wat Parijs mij te zien en te denken gaf’ getrouw verslag.
Zij vond er Rachel begraven beneden bij hare natie onder een monument, harer niet waardig. Zoo eenige artiste, dan had Rachel recht gehad op een heerlijk klassiek gedenkstuk van den zuiversten stijl.
In bangen twijfel had zich de Hollandsche schrijfster op die begraafplaats afgevraagd, of de boezem van de Jodin, die zoo
| |
| |
waar en schoon de natuur had kunnen nabootsen, wel ooit voor de zuivere idee der zedelijke schoonheid ontgloeid was. Welke stormende driften - overdenkt de ontroerde schrijfster - hebben die kracht ontijdig verteerd, en hoe heeft dat lieve hart gejaagd op de gevaarvolle baan, waarin de Christenwereld haar voortdreef!
Maar anders, ja in tegenstelling met Nicolaas Beets in 1846 spint deze geloovige hare gedachten af.
Had - om met Busken Huet te spreken, die over Elisa van Calcar in 't jaar 1880 een studie geschreven heeft - had Nicolaas Beets in zijn vers: ‘Aan Rachel’ het betreurd, dat onder de vele begunstigers der vermaarde tragédienne niet één vrome gevonden was, om haar van haar - z.i. - naam-Jodendom tot een levend Christendom te bekeeren, mevrouw Van Calcar verwerpt in gedachte die onderstelling. Wanneer zij te Parijs bij het graf van Rachel staat en bedenkt, dat Rachel op haar sterfbed eene overleden jongere zuster - de zoo geliefde Rebecca - heeft toegesproken met de woorden: Zoo is het dan waarheid, zuster, dat men elkander weerziet! dan doet zij alle Christenen en alle Christenmakers in den ban, om slechts hulde te brengen aan de Jodin, die, zìj alleen, in een stad met twee millioen inwoners, aan een terugzien na den dood geloofd heeft. Eere aan Rachel om dat woord tot die gestorven zuster. ‘En die huichelachtige Christenheid’ - roept deze Hollandsche Christin ten slotte uit - ‘zou u nog smaden, omdat gij geene Christinne waart! Schande over de Christenen, die u bedorven en bedrogen hebben! - O, sta niet tegen ons op in het gericht!’ -
Met deze bede verlaat de Hollandsche schrijfster stil den doodenakker.
* * *
Grif geef ik Busken Huet toe, dat Rachel bij haar leven op zulk een verheerlijking nauwelijks verdacht had kunnen zijn. -
Vreemd, die tooverkracht van de groote klassieke op Jacob van Lennep; - eigenaardig, die dogmatische poging van Nicolaas Beets tot Rachel's ontwezenlijking; - hoogst eigenaardig, die Christelijk-eschatologische verheerlijking door 'n Elisa van Calcar.
Eerst den rasverwanten Siegfried van Praag met zijn groot psychologisch-scherp vermogen, zou het in onze dagen gegeven zijn met zijn roman ‘La Judith’ Rachel's karakter te ontraadselen, Rachel in haar wezen te begrijpen.
|
|