Epiloog tot het feest van den 6en mei 1934
Als tegenwoordig alles blijmoedig beziende en dan vreedzaam overwegende, zooals ik mij, gelukkig, als jonge knaap reeds, menigmalen getoond heb te zijn, ben ik allerprettigst want volkomen onverwacht getroffen geworden door het tot mij gekomene bericht, dat een aantal vooraanstaande leden uit vrijwel alle rangen der huidige maatschappij van zins waren, om mij ter gelegenheid van mijn, gelukkig, nog groenen vijf-en-zeventigjarigen leeftijd, een zeker aantal aangename uren te bezorgen. En allerhartelijkst breng ik hier dus dank aan de niet weinigen, die mij op 6 Mei 1934 de hand zijn komen drukken ten huize van mijn goeden vriend, den nationalen en internationalen kunstenaar, Antoon van Welie, zoowel als aan hen, die in het Comité hebben zitting genomen, en voorts aan degenen wier namen in het mij aangebodene fraaie Album staan vermeld, en eveneens aan allen, die door het gesprokene en geschrevene woord of door bloemen, brieven, telegrammen, kaartjes en geschenken van hun sympathie deden blijken.
En daarom verzoek ik aan al dezen, zich overtuigd te willen houden er van, dat hun gezindheid jegens mij mijn hart heeft verwarmd, daar dit wel reeds vrij vele jaren telt, maar steeds nog, als altijd vroeger, blijft vervuld door dezelfde gevoelens voor allen, die bereid zijn te begrijpen, dat ik in mijn diepste diepte nooit iets anders ben geweest als een welmeenend mensch, die altijd, het heele leven door, zijn best is blijven doen om zuiver te dichten en billijk, dus eerlijk, te oordeelen.
Van nature ben ik met mijn daagschen mond niet bijzonder welbespraakt, waarom ik vroeger door mijn vrienden wel eens schertsend ‘Willem de Zwijger’ werd genoemd.
En daarom neem ik dus ook bij deze gelegenheid liever het geschrevene schrift te baat om van mijn erkentelijkheid te getuigen en de verzekering te geven, dat deze 6e Mei een onvergetelijke dag voor mij blijft, waarop ik altijd met een zachtzinnige voldoening en groote dankbaarheid zal terugzien.
10 Mei 1934.
WILLEM KLOOS.