| |
| |
| |
Bibliographie.
Maurits Wagenvoort. Een stuk leven. Losse bladen uit een reisdagboek. - Santpoort, 1933. C.A. Mees.
Dagboeken, en vooral reisdagboeken, ontleenen in den regel hun waarde niet in de eerste plaats aan de meegedeelde feiten, maar aan de manier, waarop die feiten vermeld worden. In zooverre hebben de reisbeschrijvingen van Maurits Wagenvoort ongetwijfeld waarde; hij is een levendig en geestig verteller, een scherp waarnemer, en hij is subjectief genoeg om den lezer nu en dan tot ongeloof of tegenspraak te prikkelen. Deze dagboekbladen hebben betrekking op een reis, die de schrijver omstreeks 1900 maakte door Noord-Afrika. In zoo'n dagboek moet noodzakelijk véél voorkomen, dat een goede dertig jaar later niet meer actueel is. De schrijver geeft dan ook ‘losse bladen’. Ik heb me bij de lezing afgevraagd, of de schrijver niet verstandig gedaan zou hebben door nog méér bladen los te laten, in dien zin wel te verstaan, dat hij ze niet had moeten opnemen. Het boek is, ondanks de selectie, wel erg dik geworden. De beschrijvingen van het Noordafrikaansche land volgden elkaar met een zekere eentonigheid op. Maar daarnaast heb ik veel waardeering. Vooral waar het persoonlijke karakter van het werk tot uiting kwam, heb ik er van genoten. Dat persoonlijke zit ook voor een deel in de notities van toen-ter-tijdsche actualiteiten - vooral die over den Boeren-oorlog - die oude herinneringen wakker roepen en een stuk verleden naar voren schuiven. En ook in de beschrijvingen zelf is toch wel veel te waardeeren. Veel scherp-omlijnde; plastische weergave, veel fijne, humoristische visie van land en volk, waar de schrijver van vertelt.
| |
| |
| |
Geert Grub. Mensen in strijd. Met portret, door Edm. van Dooren. - Aalst, 1933. ‘De Korenaar’.
Onze tijd is rijk aan ontevreden idealisten - hoe kan het anders! - en de schrijver Geert Grub is er een van. Hij verstaat behoorlijk de kunst, met de pen om te gaan en stelt die kunst in dienst van een zeker apostelschap; ik druk me hier opzettelijk wat vaag uit, omdat ik uit de boeken van Geert Grub eigenlijk niet goed hoogte krijg, waar hij naar toe wil. Dat hij een malcontent is valt niet te betwijfelen, en dat is trouwens zijn recht. Hij stelt zich, in de inleiding van zijn bundel schetsen, te weer tegen de moderne rhetoriek; in de schetsen zelf komt hij op tegen de geijkte burgerlijke moraal, die hij door allerlei facetten heen tegen het licht van de zuivere waarheid houdt. Het Belgische nationalisme, vooral in zijn afweer van het activisme, wordt eveneens onder de loupe genomen. Ik heb daar allemaal vrede mee; het kan mij trouwens weinig schelen, welke onderwerpen een schrijver behandelt, als hij het maar goed doet. Nu deze schrijver eenmaal den epischen vorm verkozen heeft, behoort hij ook aan bepaalde artistieke eischen te voldoen. En dat doet hij niet. Telkens vervalt hij in betoog-vorm en zijn verhaal wordt een brochure. Het ontbreekt dezen goed-schrijvenden Vlaming aan beheersching. Men moet het eene willen of het andere, tenzij men een grooter kunstenaar is dan Geert Grub, en de tendenz zóó in den verhaalvorm weet te verwerken, dat er een harmonie van hoogere orde ontstaat.
| |
Antoon Thiry. De hoorn schalt. - Amsterdam, 1932. Em. Querido.
Antoon Thiry, die jaren lang korte schetsen heeft geschreven, komt hier voor den dag met een werk van grooter allure. De hoorn schalt is een lijvige roman, een tendenz-roman, dien men gerust beschouwen kan als een pleidooi voor het activisme. Het boek speelt in de oorlogsjaren, in den tijd, toen de Vlaamsche beweging zich onder de auspiciën gesteld heeft van de Duitschers. Men kan hier verschillend over denken, het laatste woord zal
| |
| |
nog wel niet gesproken zijn over de vraag, of de activisten tijdens de oorlogsjaren moreel het recht hadden, Vlaanderen boven België te stellen. De strekking van dezen roman is een bevestigend antwoord op die vraag, en de schrijver heeft zich veel moeite gegeven om aan te toonen, dat activisme heel iets anders was dan ‘meedoen met den vijand’. Eveneens stelt hij in 't licht, dat tal van Belgen, die in oorlogstijd schatten aan de Duitschers verdiend hadden, later poseerden als de beste vaderlanders.
Maar Antoon Thiry is niet boven zijn tendenz uitgekomen. Het boek lijdt aan overmaat van lange redeneeringen, waarin het pro en contra van het activisme worden behandeld; dialogen, die buiten eenig roman-verband om, lezenswaardlig kunnen zijn, maar die hier den epischen gang zoo storend onderbreken, dat er van den roman eigenlijk niet veel overblijft. Een tendenz-roman mag als geslaagd beschouwd worden, als ook hij, wien de strekking koud laat, er door geboeid wordt. En dat dit het geval zal zijn, kan ik me van dezen roman eerlijk gezegd niet voorstellen. Ook al is het werk vlot geschreven, en al geeft het in het weergeven van de verhouding tusschen vader en zoon, en vooral van die tusschen broer en zuster (vgl. het zevende hoofdstuk) innige, ontroerende gesprekken.
| |
Felix Timmermans. De harp van Sint Franciscus. - Amsterdam, z.j. P.N. van Kampen en Zoon.
Ik weet niet goed wat ik van dit boek moet zeggen. Dit was mijn gedachte toen ik het uit had; ik ben het toen nog eens gaan lezen en toen wist ik het nog niet. Dadelijk dit: niet alleen omdat mijn recensentenplicht het me voorschreef, heb ik het tweemaal gelezen, maar ook omdat het boek me boeide. Dit is eenigszins een criterium. Maar ik kan niet goed wijs worden uit dit boek, een dichterlijke visie op het leven van den heiligen Franciscus van Assisië, een boek, dat op het titelblad als ‘roman’ wordt aangekondigd; en een roman is het heelemaal niet. Aan het slot zegt de schrijver: ‘Deze dingen heb ik mij zoo voorgesteld, nadat ik de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven. Zoo zag ik het gebeuren.’ Er is erkenning
| |
| |
van subjectiviteit in deze woorden. Heel sterk zelfs. En die subjectiviteit is er ook werkelijk. Ik moet bij de lezing van dit boek telkens denken aan Pallieter. Franciscus is hier zoo ongeveer een Pallieter in het geestelijke, en die transpositie doet mij wonderlijk aan. Franciscus en Pallieter zijn zonder twijfel antipoden, al hebben ze punten van overeenkomst. Maar deze overeenkomst wordt door den schrijver naar voren geschoven op een manier, die ik niet achterhalen kan. Pallieter, de genieter van het leven; Franciscus, die het aardsche genot afwijst en de askeze verkiest. Beiden voelen zich rijk, maar het gelukkig-makende besef van dien rijkdom komt mij in de beschrijvingen van Franciscus te Pallieter-achtig voor, zoo, dat ik het ascetisme van den juichenden Franscicus niet goed begrijpen kan. Ik erken hier dadelijk mijn eigen subjectiviteit; den geloovigen katholiek zal het boek wellicht uitzichten van schoonheid openen, die mij verborgen blijven. Maar ik ben van meening, dat die waardeering buiten het boek als kunstwerk om gaat. Inmiddels: ook mij heeft het werk op vele plaatsen ontroerd, vooral door de zuivere plastiek, waar Timmermans zoo'n meester in is.
| |
J.B. van Rode. Jan Herbert Mac Donald (Donald-cyclus I-II). - Amsterdam, 1933. Wereldbibliotheek.
De schrijver van dit boek heeft een grootsche onderneming op touw gezet. De twee deelen, die ons hier worden aangeboden, vormen al een lijvig werk, maar dit is nog slechts het begin. Het heele werk zal maar eventjes uit tien deelen bestaan, maar dan zijn we ook, volgens een mededeeling achterin, gekomen tot het jaar 2033!
Het boek beschrijft de lotgevallen van een adellijk geslacht (de Mac Donalds). Maar het wil meer geven dan dat: het wil de daden van de Mac Donalds verbinden aan het ontstaan van een nieuwe wereldorde. Deel III en IV zullen betrekking hebben op Nederland, ‘wanneer de Mac Donalds geroepen worden den Nederlandschen adel aan te voeren in den strijd tegen de wanorde en voor te gaan in den opbouw van de nieuwe Nederlanden: de orde.’ Hoe de Mac Donalds dezen verdienstelijken arbeid
| |
| |
zullen uitvoeren, moeten we afwachten. Eenig scepticisme schijnt gerechtvaardigd. Want in deze eerste twee deelen gaat alles te veel vanzelf; het is meer een avonturen-roman dan een boek, waaraan een zeker wijsgeerig levensinzicht ten grondslag ligt. Op deze manier doet het er weinig toe, of Jan Herbert Mac Donald, de hoofdpersoon in deze twee deelen, een representatieve figuur is. Wanneer men een aantal gebeurtenissen in zijn hoofd heeft en die opschrijft, kan men er gemakkelijk een held aan verbinden, al is het dan ook ten koste van een aannemelijke werkelijkheid. En ik ben bang, dat het dien kant uit zal gaan. Jan Herbert Mac Donald, le chevalier sans peur et sans reproche, is te vaag, te schimachtig gebleven, ook al wordt hij ons geschetst als nobel, eerlijk, dapper, gezond en wilskrachtig en al schiet hij bandieten en wolven dood; de hoofdstukken, waarin die avonturen beschreven worden, zijn trouwens veel te Tarzan-literatuurachtig.
Het boek is oppervlakkig en eenzijdig. De overgang van Victoria van Assumburgh, later Mac Donalds eerste vrouw, tot het katholicisme, gaat zonder slag of stoot in z'n werk; van een innerlijke gebeurtenis merken we nagenoeg niets. Filosofen als Schopenhauer, Hegel en Nietzsche worden in één zinnetje van de tafel geveegd; Napoleon wordt vergeleken met Philips II en kan dan met het predicaat ‘onbeduidend’ naar huis gaan. Jawel.
Inmiddels zou men den schrijver te kort doen, als men tegenover deze tekortkomingen niet zekere kwaliteiten erkende. Het boek is vlot geschreven en er komen zeer leesbare gedeelten in voor, levendige stukken dialoog. De rijpende liefde van Mac Donald en Victoria is goed, ontroerend zelfs, weergegeven. Ook de tweede liefde van Mac Donald, de langzame bewustwording van zijn gevoelens voor het meisje, waar hij eerst ‘vader’ over is (dat is overigens een tamelijk onwaarschijnlijke historie), komt goed uit de verf. Zulke fragmenten zijn op zichzelf àf. De uitbeelding van de beide priester-figuren, Sengers en Van Rijckevorssel, is uitstekend.
Deze fragmentarische schoonheden zijn te waardeeren, maar ze doen tevens betreuren, dat de schrijver zoo hoog heeft willen grijpen. We moeten natuurlijk afwachten, wat de volgende deelen zullen brengen, maar men kan alvast constateeren, dat de auteur zijn toekomst-epos op te zwakke grondslagen opbouwt; dat de
| |
| |
boven-bouw scheuren zal gaan vertoonen, kan met reden gevreesd worden. Ik ben benieuwd naar de vervolgen, maar ik moet toegeven, dat ik erg gesteld ben op avonturen-romans.
| |
Het vroolijke Heelal. Zijnde een blijmoedige verhandeling rakende den cosmos, voor Amalia, Padvindster. Vrij naar het buitenlandsch van Richard Dark door Charivarius. Versierd met wel honderd en vijftig prentverbeeldingen door Thomas Derrick. - Leidsche Uitg.-Maatsch. 1933.
‘Vrij naar het buitenlandsch’ vermeldt de omvangrijke titel. Dat ‘buitenlandsch’ klinkt al verdacht, en de stijl van dit alleraardigste boekje lijkt zooveel op dien van Charivarius, dat men gerust den vertaler met zijn origineel kan identificeeren.
Ja dit boekje is werkelijk alleraardigst. De ‘lessen’, die de padvindster Amelia ontvangt over de Grieken, de Middeleeuwen, de Renaissance, over de ontdekking van Amerika, over sterrenkunde, over Einstein, zijn sprankelend van humor en uitstekend in stijl gehouden. De geestige prentjes vormen met dezen tekst een schitterend geheel. Droog-komische notities als die over Aristoteles: ‘Deze man wist bijna alles, en schreef over de rest zeer dikke boeken’, geven den toon aan. Dit boekje zou in onzen tijd van depressie en crisis-narigheid in zeer veel handen moeten komen. Maar of dat het geval zal zijn? De humor van Charivarius is niet van dien aard, dat hij er in de breedste kringen populair door zal kunnen worden. Dat is zeker te betreuren, maar tot troost voor Charivarius zij gezegd, dat het ook een criterium is voor de waarde van zijn werk.
| |
Kees van Bruggen. Plasland. - Bussum, 1932. C.A.J. van Dishoeck.
De beschrijving van een tocht over de binnenwateren van Holland; maar een beschrijving, waarin het geografische maar een uiterst kleine plaats inneemt. De heele tocht is niet meer dan een motief; het eigenlijke werk vormen de beschouwingen en bespiege- | |
| |
lingen van den schrijver over alles en nog wat: over den kapitein, over den zwager van den kapitein, over het land en het water, over de stadjes en de menschen, over visschen, bruggen en roggebrood. Men glijdt er genoeglijk doorheen, zooals door het Hollandsche binnenwater zelf; het is gemoedelijk-humoristisch van toon, vlak en vredig van schrijftrant, een beetje kletserig hier en daar en op den duur wat erg eentonig.
| |
Lambert Swerts. Mathias. - Hasselt, 1933. ‘'t Pardoent’.
Mathias is een soort oermensch; iemand, in wien de primitiefste instincten domineeren. Heelemaal zonder zachtere gevoelens is hij niet. ‘Enkel een kortstondig gevoel van bewondering, een ongecultiveerd geestesgenot kwam in hem op, wanneer hij voor nog ongeziene, alles overweldigende schoonheid stond. Dan konden zijn oogen, groot en meisjesachtig blauw, soms onvergetelijk glanzen en flikkeren; bij momenten droomden die oogen onbestemd ver weg of verfloersten mat in pijnigend minderwaardigheidsgevoel of in drift-gedachten.’ Maar overigens is hij een rare wildeman, die voor de grofste beestachtigheden niet terugdeinst. Ze worden beschreven met rauw realisme, dat niet overtuigend aandoet en daardoor weerzinwekkend wordt. Ik las nooit eerder iets van dezen schrijver. Zonder talent is hij stellig niet, maar zijn novelle lijkt mij het produkt van een onbeheerschten, niet tot rijpheid gekomen geest.
| |
Dr. G. Kazemier. Het vers van Hooft. - Assen, 1932. Van Gorcum en Comp.
Het doordringen van de renaissance-vormen in onze litteratuur is een uiterst belangrijk verschijnsel. In de 16e eeuw begint het Hollandsche vers zich aan den greep van de rederijkerij te ontworstelen. De nieuwe vormen zijn gevonden, gebrekkig nog, maar ze zijn er. Bewust en beheerscht gebruikt, als uiting van schoonheid, worden ze eerst door Hooft, in wiens verzen de renaissancevorm zijn hoogtepunt bereikt.
De rijke schakeering van Hooft's versvormen na te gaan, uit
| |
| |
technisch zoowel als uit aesthetisch oogpunt, was het doel van den heer Kazemier. Hij beschouwt maat en rhythme, klankexpressie, tempo en strophenbouw, kortom, hij neemt de heele constructie van Hooft's verzen onder de loupe en heeft de resultaten van zijn onderzoek met pijnlijke nauwkeurigheid in schema's en statistieken geregistreerd. De schrijver is uitnemend gedocumenteerd en overziet het uitgebreide materiaal. Voor de kennis der techniek van Hooft's verzen is het een belangwekkend en nuttig boek.
Herman Middendorp.
| |
Twee Occulte Problemen, door Mr. C.P. v. Rossem. Van Stockum, Den Haag, 1934.
De ondertitel geeft nadere bijzonderheden omtrent de occulte problemen, welke in dit boek behandeld zullen worden, n.l. De mensch buiten zijn lichaam (uittredingsverschijnselen) en De mensch in den horoscoop (experimenten op het gebied der astrologie).
Het is een verheugend verschijnsel, dat er de laatste jaren ook in ons land werken op occult gebied verschijnen, die blijk geven, dat de auteurs zich er ter dege rekenschap van geven, hier met een zuiver wetenschappelijk probleem te doen te hebben, een probleem, welks bestudeering een groote mate van toewijding en critisch verstand vereischt. Voordien was degene, die iets meer wenschte te weten omtrent de geheime wetenschappen, goeddeels aangewezen op buitenlandsche, in hoofdzaak Engelsche en Fransche bronnen.
Helaas tracht men ook nog op andere wijze de materialistische neigingen van het groote publiek, hetwelk zich als regel meer voor een Jazz-koning met zijn band interesseert, dan voor de vraag, of de menschelijke persoonlijkheid na den stoffelijken dood blijft voortbestaan, een wijziging te doen ondergaan, door het schrijven van spiritistische romans, enz. Niets is echter verderfelijker voor het verder doordringen eener spiritualistische levensbeschouwing, dan het verspreiden van dergelijke populaire litera- | |
| |
tuur. Het is even verderfelijk als de vele spiritistische seances, door ter zake ondeskundigen gehouden, welke critiekloos elk verschijnsel, dat boven hun bevattingsvermogen ligt, aan ‘geesten’ toeschrijven. Ja, er zijn zelfs wel personen, die de geesten des zomers een uur later verwachten, met het oog op den zomertijd.
Is het wonder, dat vele wetenschappelijk onderlegde menschen, die door hun beroep gedwongen worden al hun aandacht te concentreeren op de uiterlijke levensverschijnselen (wij denken bijv. aan medici), zich voor het Leven achter het Leven zoo bitter weinig interesseeren, overtuigd als zij zijn, dat alles toch maar hocus pocus is?
Er is gelukkig een kentering te constateeren, getuige het feit, dat er aan een Nederlandsche Universiteit een lector voor Parapsychologie benoemd is.
Mr. van Rossem heeft de materie zorgvuldig bestudeerd. Wat de astrologische verschijnselen betreft, zoo was het zijn doel om na te gaan, of nu werkelijk alles wat op een horoscoop betrekking heeft, humbug en bedrog is. Helaas wordt er ook van de astrologie door allerlei pseudo-astrologen schandelijk misbruik gemaakt. Uit dit boek blijkt overduidelijk, dat astrologie een wetenschap is, en wel een buitengewoon moeilijke wetenschap. Slechts enkelen menschen is het gegeven, om dit terrein, zoo vol voetangels en klemmen, te kunnen overzien. Als men echter met aandacht de vele wonderbaarlijke karakterontledingen heeft gelezen, welke de astroloog Knegt hier geeft, dan moet zelfs de grootste scepticus wel erkennen, dat hij zijn vernietigend oordeel voorloopig beter voor zich kan houden. Tezelfdertijd zal misschien het groote publiek, dat zich ook zoo graag bij wijze van tijdverdrijf met het duiden van een horoscoop bezig houdt, leeren beseffen, dat het voor een herleving van de al-oude astrologische wetenschap in de eerste plaats noodzakelijk is, dat de astrologie niet door leeken misbruikt wordt.
Het tweede verschijnsel, dat van de uittreding van het astrale lichaam, ook wel bilocatie-verschijnselen genaamd, is naar mijn meening nog belangrijker. Ter voorkoming van misverstand dient er echter reeds aanstonds op gewezen te worden, dat ook dit niets nieuws is. Integendeel, in de oudste geschriften vindt men deze gevallen beschreven. Het oude Indië, het oude Egypte, het oude
| |
| |
Griekenland, om slechts enkele landen te noemen, waren terdege op de hoogte van deze occulte feiten. Wie bijv. leest, wat de tempelslaap inhield, hoe daar de candidaat er zich op moest toeleggen, om, tijdelijk bevrijd van zijn grofstoffelijke lichaam, langzamerhand de beheersching te verkrijgen over zijn astrale persoonlijkheid, opdat hij in ijlere werelden kon opstijgen, wie weet, dat de priesters in die oude tijden over een occulte kennis beschikten, waar wij nog lang niet aan toe zijn, die zal er diepinnerlijk van overtuigd zijn, dat er ook op dit gebied niets nieuws onder de zon is.
Elke cultuur, elke beschaving, omvat een ander deel van wetenschap. Onze cultuur is nagenoeg uitsluitend ingesteld op het uiterlijke, zinnelijk-waarneembare gedeelte van het Leven. Een verwaarloozing van dat wat eeuwig en onzichtbaar is, kon niet uitblijven. Daarom ook heeft de mensch der twintigste eeuw zichzelf vereenzelvigd met zijn lichaam, of, indien hij al aannam, dat zijn psychische structuur meer raadselen bevatte, dan hij ooit vermoed had, zich in de armen geworpen van een door een door materialistisch georienteerde psycho-analytische wetenschap, die door een eenzijdige verklaringswijze een geestelijk proces dacht te kunnen verklaren, welks diepste wezen slechts aan enkele groote ingewijden geopenbaard werd.
Er zijn gelukkig teekenen, dat het getij keert. Voor de velen, die thans meer dan ooit te voren in hun leven hebben leeren inzien, hoe vergankelijk al het aardsche is, en die, los van godsdienstige dogma's, zoeken naar iets blijvends in den stroom van het leven, bestaat er slechts één mogelijkheid: dat is de occulte wijsheid te gaan bestudeeren. Dit boek van Mr. van Rossem zal hun daarbij tot steun kunnen zijn.
Het bewijs, dat het bewustzijn buiten het lichaam is gelocaliseerd, dat de mensch tijdens een narcose neer kan zien op zijn gevoelloos lichaam, dat bijv. ons hart slaat, omdat ons astraal hart werkt, deze feiten moeten een ieder er van overtuigen, dat deze onze tijdelijke verschijningsvorm niet meer dan een kleed is, hetwelk eens wederom wordt afgelegd. De drager, de mensch zelf, wordt op dat moment, hetwelk wij den Dood noemen, even weinig veranderd als een leerling, die van de eerste naar de tweede klasse wordt verplaatst.
| |
| |
Epictetus had gelijk, toen hij verkondigde, dat de mensch een ziel is, die een dood lichaam met zich meesleept.
Waarlijk, ‘Our birth is but a sleep and a forgetting’....
| |
Wat wil Japan? De aaneensluiting van het Verre Oosten, door Dr. L.H. Grondys. - Den Haag, van Stockum, 1933.
Inderdaad, wat wil Japan? Indien er een probleem is, dat in het midden der publieke en diplomatieke belangstelling van Europa en Amerika staat, dan is het wel dit. Streeft Japan naar de hegemonie op het vasteland van Azië of wil het opperheerscher worden in den Grooten Oceaan; zal het op den duur met China een verbond sluiten, om de ‘blanke duivels’ te vernietigen en welke rol zal dan door de ongetelde millioenen Mongolen in het volgende tafereel van het onbegrepen levensdrama gespeeld worden?
Dr. Grondys, een bekend publicist over Oostersche zaken, heeft zich in dit boek tot taak gesteld den Nederlandschen lezer van voorlichting te dienen, om te trachten hem wegwijs te maken in den doolhof van namen en gebeurtenissen, die elken dag in kaleidoscopische opeenvolging in zijn dagblad aan zijn geestesoog voorbijtrekken. Dat zijn boek tot optimisme stemt, zal niemand beweren. Trouwens, wie op dit oogenblik den loop der wereldgebeurtenissen met optimisme gadeslaat, moet wel met blindheid geslagen zijn. Een nieuw tijdperk van geweldsbedreiging en van geweldpleging breekt voor de wereld aan; niemand weet waar de eerste bom zal barsten. In Japan heeft een nationale revolutie plaats gevonden, waaromtrent slechts betrekkelijk weinig in West-Europa bekend geworden is. Dit weinige is echter voldoende, om ons te doen beseffen, dat Japan er met macht van wapenen naar zal streven om voor zijn overbevolking en voor zijn door die in armelijke omstandigheden en voor hongerloonen werkende overbevolking geproduceerde artikelen een nieuwe plaats onder de zon te vinden. Wat zeggen wil, voorloopig pénétration pacifique en dan....
Een geschiedkundig overzicht van de gebeurtenissen in Oost-Azië vanaf 1894 opent de reeks der beschouwingen. Europa en meer in het bijzonder de in het Europeesch concert toonaangevende groote mogendheden heeft de fout begaan, Japan de vruchten
| |
| |
zijner overwinningen telkenmale te ontnemen. In en na den wereldoorlog is Japan plotseling een eerste-rangs mogendheid geworden, beschikkend over een machtig militair apparaat, tot de tanden gewapend te land, ter zee en in de lucht. Het Mantsjoerijsche avontuur, waaruit voor Japan geen weg terug bestaat, heeft wederom een groot gebied binnen de Japansche invloedssfeer gebracht. Japan heetf in Mantsjoerije een reusachtig, bewonderenswaardig werk verricht, in de eerste plaats door er de orde te handhaven. Natuurlijk is dat werk niet begonnen uit altruïstische overwegingen, doch welke Europeesche groote mogendheid heeft ooit anders gehandeld? Het zal wel onnoodig zijn, er hier nogmaals den nadruk op te leggen, dat China niet in staat is, de orde in eigen rijk ook maar eenigermate te handhaven. Het rampzalige land wordt geteisterd door overstroomingen, hongersnood en burgeroorlog, alles bewijzen voor een wanbeheer, dat zijn gelijke op aarde niet vindt.
Dr. Grondys heeft niet alleen in Japan met zeer invloedrijke personen gesproken, doch eveneens in China. Beter dan uit dagbladberichten kan men zich uit dit boek dan ook een oordeel vormen over het ingewikkelde Oost-Aziatische probleem. Hij heeft den Japanschen veldtocht in Mantsjoerije medegemaakt; wat is nu natuurlijker dan dat zijn visie op de gebeurtenissen eenigszins Japansch gekleurd is? De auteur verzekert ons, dat Japan's staatkunde ten aanzien van China niet een imperialistisch geweldavontuur is. Laten wij hopen, dat de Japansche oorlogspartij deze meening in alle opzichten zal deelen....
Dr. Grondys heeft o.a. een bezoek gebracht aan maarschalk Tsjang-Kai-Sjek, voor de Westersche dagbladlezers geen onbekende in den doolhof van niet-uit-te-spreken Chineesche namen. Doch het belangwekkendste interview werd hem toegestaan door den Tibetaanschen kerkvorst, den Pantchen Lama van Tashilumpo Volgens de vermaarde Tibetreizigster Alexandra David-Neel was de vlucht van dezen kerkvorst uit Tibet indertijd voorspeld, wat te merkwaardiger is, daar deze gebeurtenis niet alleen onwaarschijnlijk, maar ook onzinnig leek. Tegelijkertijd werd voorspeld, dat een Messias-krijgsman zou opstaan in een Noordelijk land, om Mongolië te redden.
Men moge nu voor een voorspelling zijn schouders ophalen,
| |
| |
het blijft een feit, dat er in Azië en meer in het bijzonder in Tibet dingen gebeuren, waar wij geen ‘wetenschappelijke’ verklaring voor kunnen vinden. En evenzeer blijft het een feit, dat Azië eens zal ontwaken. Wat moet er dan terechtkomen van ons dierbare Europa, dat zich tot de tanden wapent, niet tegen de horden van een nieuwen Djenghis Khan, doch tegen zijn mede-Europeanen?
| |
De bloemen en haar vrienden, door Dr. Jac. P. Thysse. - Verkade's Fabrieken, Zaandam, 1934.
Wederom heeft Verkade ons verrast met een echt Natuurboek. ditmaal van de hand van den bekenden Dr. Thysse. Wilde bloemen, vlinders, bijen, hommels, afgebeeld op plaatjes vol kleur en leven. Den schilders C. Rol, H. Rol en J. Voerman Jr., evenals den samensteller van het geheel, Jac. J. Koeman, komt ook ditmaal allen lof toe. Zij zijn er in geslaagd, een wondermooi geheel tot stand te brengen, een lust voor de oogen.
En wat den tekst betreft: zou die aan bevoegder handen kunnen zijn toevertrouwd? Wij gelooven het niet. Populariseeren van wetenschap is niet ieders werk en zeker niet als het er om gaat, om in een beknopt bestek een zoo uitgebreid en moeilijk onderwerp als de insectenkunde aan oningewijden uiteen te zetten. De auteur is daarin volkomen geslaagd; hij vermoeit ons niet met wetenschappelijke bijzonderheden welke den leek toch geen belang kunnen inboezemen.
Ook dit album zal bij velen de liefde tot de natuur vergrooten. Dat Verkade's Fabrieken er in deze tijdsomstandigheden niet voor teruggedeinsd zijn om tot de uitgave van dit nieuwe album over te gaan, verdient voorzeker toegejuicht te worden.
F.S. Bosman.
|
|