| |
| |
| |
Het verschrikkelijke huis door Jeanne Reyneke van Stuwe.
Eugénie Wilstede kwam dien middag thuis, als iemand, die in diepe, diepe gedachten verkeert.
Toen zij de deur van de kamer opende, waar altijd de namiddagthee werd gebruikt, klonk haar aanstonds de scherpe stem van haar oudste zuster Ariane, die ‘de week’ had, tegemoet:
- Ja, nu is er geen thee meer, je komt zòò laat!
- Als je ook zóó laat komt! viel de tweede zuster, Bertha, haar bij, met hatelijke nieuwsgierigheid Eugénie bekijkende, en tegelijk alsof zij tevreden was, dat Eugénie haar thee zou missen, nu zij zoo lang was uitgebleven, en, wie weet, wat voor gezelligs had beleefd!
- 't Is niets, zei Eugénie. En, zooals zij wel had verwacht, kwamen de gretige vragen harer zusters:
- Waar ben je geweest?
- Heb je ergens thee gedronken?
- Bij wie? met wie? Met Eline, of Suze, of....?
- Vertèl dan toch eens iets!
De moeder alleen sloeg stilzwijgend haar dochter gade. Er was iets, wat Eugénie geheel vervulde. Was het iets goeds? was het iets kwaads? Dat kon zij onmogelijk uit Eugénie's houding opmaken. Wat kon er gebeurd zijn dat het meisje zoo ontzaglijk bezig hield? Zij wilde niets vragen, zij wachtte geduldig.... zooals zij altijd had gedaan.
In dit huis, ‘dit verschrikkelijke huis’, zooals tot haar diepe gegriefdheid de meisjes hun thuis gewend waren te noemen,
| |
| |
heerschte altijd en bij alles een hatende, vijandige toon. Zij, als moeder, die de oorzaak van het lijden harer dochters begreep; de ongetrouwd geblevenen, die, door den toevalligen wil van het lot, buiten de wereld waren gesteld, en achter het leven leefden, - verontschuldigde in haar zelve hun ondragelijk humeur, hun ongemotiveerde verwijten, hun alles-kwalijk-nemen, hun drift en hun sarcasme; en zij verdedigde hen tegen elkaar, als zij in hun bittere, bijtende, brandende jalouzie, elkaar het kleinste genoegen misgunden.
O, ja, ach.... het wàs hier een verschrikkelijk huis.
Geen dag ging er voorbij, dat er hier geen tranen werden gestort, geen tranen van machtelooze vertwijfeling door hààr; geen tranen van woede, wanhoop, boosaardigheid of jaloerschheid, door Ariane, Bertha en Eugénie.
Zij, de moeder, voelde zich te zwak, om verandering in de algemeene stemming te brengen. Alles had ze geprobeerd, dat kon ze met de hand op het hart bezweren, - maar.... alles vergeefs.
Als zij schuchter opperde, of de meisjes niet eens iets konden aanpakken, - er was toch zooveel maatschappelijke nood, - er kon altijd wel iets worden gevonden in werken van liefdadigheid bijvoorbeeld.... dan werd ze zòò ironisch uitgehoond, dat zij verschrikt zweeg. Een gezelschap dan, om gezamenlijk mooie boeken te lezen.... of een tooneelstuk in verschillende rollen te verdeelen.... of om te handwerken, of muziek te maken, of te bridgen desnoods....? dan zagen zij haar aan, met oogen die vlamden van haat, en vroegen, wìe zij daarvoor moesten uitnoodigen? en ja, zij kenden immers geen anderen, dan meisjes, die ook buiten de wereld stonden, vergetenen, verlorenen, als zij.... En zij vroegen sarcastisch, of het een pleizier zou wezen, om geregeld te vertoeven in een collectie oude jongejuffrouwen, die elkaar niets nieuws te vertellen hadden, en elkander het licht in de oogen niet gunden?....
Moedeloos vouwde zij dan de handen in den schoot, en prevelde iets van hun ‘voorrechten’.... zij waren gezond en vrij en onafhankelijk.... Maar Ariane, de felle, riep direct:
En wat baat 't een schipbreukeling, die op een eiland verhongert, dat daar zooveel mooie bloemen bloeien en de hemel zoo
| |
| |
blauw is en er een vogel zoo prachtig zingt? Dan haalde zij haar schouders op in een machteloos gebaar, en zweeg in een noodzakelijke, doch smartelijke berusting....
De maaltijd verliep in een gespannen, onheimelijke stilte.
Eugénie, die bijna niets at, werd bestookt door de vorschende blikken harer zusters, die al opgewondener werden door haar halsstarrige koppigheid, om niets te vertellen. Zoo vreemd zag Eugénie er uit; bleek en strak en met neergeslagen oogen.... O, zij hadden haar het geheim wel willen ontwringen, - en telkens moesten zij zich inhouden, om haar niet door elkaar te schudden, en toe te schreeuwen: wat hèb je! is er een onheil gebeurd, verheug ons dan met het verslag.... heb je iets goeds ondervonden, gil je triomf dan uit!.... maar een laatste reste van trots gebood hun in dit opzicht zelfbedwang.
Na het eten volgde Eugénie haar moeder naar haar kamer. Met een zucht zonk zij neer op een stoel bij den haard.
- Ik moet U wat zeggen, moeder.
- Ja? vroeg de moeder vol belangstelling en verwachting. En ineens zeide Eugénie het:
- Johan van Oven heeft me ten huwelijk gevraagd.
- O! kind! riep de moeder in opgetogen vreugd. Wat een geluk voor je.... wat ben ik blij.... wat ben ik onnoemelijk blij!....
- Geluk voor mij....? herhaalde Eugénie mat
- Ja?.... niet? vroeg de moeder gretig. Je gaat een prettige toekomst tegemoet.... je zal een eigen huis hebben.... een eigen gezin....
- Maar.... zei Eugénie gesmoord, als.... als ik....
- Als jij....?
- Als ik nu niet van hem houd?.... zei Eugénie, en alsof het haar pijn deed, dit te moeten zeggen.
- Ah! zei de moeder, en het was als slaakte zij een kreet.
Johan van Oven was de leelijke, onbeduidende broer van een hunner ‘vriendinnen’, die werkzaam was in een ook onbeduidende positie. Te leelijk was hij, te onbeduidend, dan dat één der meisjes uit hun kring ooit in ernst aan hem zou hebben gedacht. Hij kwam iemand nooit in de hersenen op, - en nu opeens kreeg hij een bizondere belangrijkheid als huwelijkspretendent.
| |
| |
- Ik heb bedenktijd gevraagd tot morgen, zei Eugénie. Want....
De moeder luisterde stilzwijgend toe. Zij wilde geen enkelen invloed uitoefenen op het besluit harer dochter.
- Hij ontmoette me vanmiddag en liep met me op. En toen zei hij 't. Dat hij van me hield, en of ik zijn vrouw wilde worden. En ik.... ik weet niet, wat er met me gebeurde, moeder. 't Was of er een zwaarte op me viel.... en aan dien druk ben ik nu nog niet ontkomen. Waarom zult U vragen? Ja, waarom.... Omdat.... zij zocht naar woorden, omdat.... ik nu plotseling voor een keuze word gesteld, die te moeilijk voor me is....
- Moeder! barstte ze eensklaps uit, als ik hem neem, dan doe ik dat, om te ontkomen aan dit verschrikkelijke huis, aan de hèl van dit huis!....
De moeder huiverde. Haar keel werd beklemd. En met sidderende vingers greep zij de hand harer dochter. Maar Eugénie maakte zich zachtjes los, en stond op.
- Ik ga nu naar mijn kamer, moeder, om na te denken tot morgenochtend. Vertel u aan de anderen het nieuws.
- Kind, waagde de moeder. Als je niet van hem houdt, dan.... dan mag je toch niet ja zeggen, alleen, om....
- Ik weet het, zei Eugénie stil. Ik weet alles, maar ik wil nadenken, moeder.
Toen mevrouw Wilstede het nieuws aan de, in schrijnend ongeduld wachtende meisjes vertelde, begreep zij volkomen, waarom Eugénie had geschroomd, dit zelve te doen.
- Wat?! vroeg Ariane dreigend. Eugénie.... de jongste van ons drieën.... heeft een aanzoek gehad? En Bertha's gezicht vertrok zich, alsof zij zou uitbreken in tranen.
- O! zei Ariane, met op elkaar gebeten tanden, de ellende, de vernedering, om je jongste zustertje te zien vóorgaan!
- Ach, zei Bertha en brak uit in een jammerlijke klacht, zij!.... Waarom zij.... waarom zij....? Zij zal trouwen en een eigen woning hebben.... o, die woning in te richten, wat een heerlijkheid op zichzelf.... en een man te krijgen die van je houdt, die je op de handen draagt, die je dankbaar is voor
| |
| |
't geluk, dat je hem geeft.... o, wat een vooruitzicht, wat een onzegbare blijdschap.... en Eugénie.... je merkt niets aan haar.... zij schreeuwt het niet uit van geluk!....
- Ze durft niet! hoonde Ariane. Ze dacht dat wij jaloersch zouden zijn. Haha, jaloersch op dien leelijken, onbeduidenden....
- Dat moet je niet zeggen, klaagde Bertha. Johan mag dan niet mooi wezen, maar hij heeft 'n goed gezicht.... hij is heelemaal een goed mensch, en zoo in-degelijk, zoo soliede....
- Ja, wat dat betreft, dat is zoo, viel Ariane haar in de rede, Johan zal Eugénie een hemel op aarde bereiden, haar in alles haar zin geven, ze zal kunnen doen wat ze wil met dien sul van een jongen, zei ze, en haar stem trilde van minachting en afgunst tegelijk.
- Dus morgen hebben wij een verloving in huis, snikte Bertha. En heimelijk dacht ze: Was ik maar dood, dat ik het geluk van mijn jongere zuster niet hoefde te zien....
- Zorgt U dan maar voor een aardig feest, moeder, zei Ariane met giftig sarcasme. 't Gemeste kalf mag heusch wel worden geslacht voor uw eersten schoonzoon. Haah, lachte zij hard. Dat u dat nog mag beleven, moeder! van harte gelukgewenscht met deze onverwachte buitenkans!
- Eugénie van Oven-Wilstede plaagde Bertha zichzelf. Mevrouw van Oven.... ik zie haar visitekaartjes al....
- En dan mogen wij bij haar op bezoek komen, en moeten al haar hebben en houden prijzen, en lachen en vriendelijk zijn....
- O, dat houd ik niet uit, kreunde Bertha. Ik zal me niet goed kunnen houden. Aldoor zal ik moeten denken: waarom zij.... waarom juist zij.... Ja, 't is onbegrijpelijk, waarom Johan juist háar heeft gekozen.... Hij kende ons alle drie al zoo lang, en hij was tegen ons allen altijd precies hetzelfde.... Ik heb nooit gemerkt dat hij Eugénie boven ons uitverkoor.
- Dat deed hij ook niet, bitste Ariane. Maar zij.... ze zal hem hebben aangemoedigd! riep ze opeens, en lachte schril. Wie weet heeft ze hem zelf niet ten huwelijk gevraagd!!
De moeder die zich voelde als in een stormende onheilsvlaag, had stil zitten schreien, machteloos. Maar nu moest zij Eugénie verdedigen die, zij begreep het zoo goed, zich niet sterk genoeg had gevoeld om haar zusters te braveeren.
| |
| |
- Kinderen, zei ze, we weten nog niet eens of Eugénie Johan's aanzoek accepteeren zal. Ze zei tegen mij, dat ze het zelf nog niet wist.
- Wat? lachte Ariane bruut, ze zal zich zoo'n toekomst laten ontgaan?
- Ze hoeft niet te wachten op een betere kans, smaalde Bertha.
- Och, wat een aanstelster, berispte Ariane. Natuurlijk grijpt ze deze kans met beide handen aan.
- Ze heeft tot morgen bedenktijd gevraagd....
- Nu ja, voor den vorm!.... Wat een comediante! Bah! wat een maatschappelijke onnatuurlijkheid....
- Denkt ze er misschien over om neen te zeggen? vroeg Bertha met een zweem van hoop.
- 't Zou best kunnen zijn, dacht de moeder. Ze was heelemaal niet blij, eer gedrukt.
- Is ze gek? viel Ariane ruw uit. Ik weet niet wat ze dan verlangt, zeker een prins van den bloede, spotte ze schamper.
- Inplaats van dat ze trotsch is op haar verovering....
Och, maar ze zegt natuurlijk ja! riep Ariane. Waarom zou ze niet? 't Is een lot uit de loterij. Een brave man, met een goed bestaan....
- Zoo schitterend is dat niet, dat bestaan, zei Bertha.
- Goed genoeg voor hààr, hoor!.... Morgen mogen we de bruid feliciteeren en haar nederig onze hulde brengen! en bij deze voorstelling van zaken werd Ariane's stem zoo hoog en vlijmend fel, dat haar moeder radeloos dacht:
Hoe moet het gaan, wat staat ons nog te wachten.... Ach, was dit maar nooit gebeurd. Wat geluk beteekent voor de één, maakt de twee anderen rampzalig. En, beteekent het geluk voor Eugénie? arm kind.... arme kinderen.... en ik.... arme moeder....
* * *
Beteekende dit aanzoek geluk voor Eugénie?
Als een slaapwandelaarster was zij op haar eigen kamer aangeland, en bleef er verdwaasd in het duister staan.
Wat was er toch met haar gebeurd, dat haar zoo miserabel maakte, zoo lam, zoo geslagen?
| |
| |
Ze voelde zich als een gevangen vogel, voor wie het deurtje van de kooi onverwacht wordt open gezet. Het eerste élan van den vogel is: zich naar buiten te storten in de open lucht, snakkend naar vrijheid en zonneschijn....
Maar.... helaas.... dan ziet hij, dat hem alleen den weg is opengesteld naar een andere kooi.... naar een nog nauwere en oncomfortabeler kooi, en.... hij duikt ontsteld terug, en is bang.
Werktuigelijk maakte ze licht, en zette zich neer in een stoel, als zwaar vermoeid.
Ja, zij was bang.
Maar wáárvoor was zij bang? Zij was toch vrij in haar keus. En niemand kon haar dwingen.... haar neen.... haar ja.... hing uitsluitend af van háár....
Maar dat wás het juist. Zij werd op vreeselijke wijze geslingerd tusschen twijfel en onzekerheid.
Als zij ja zei, wat dan?
Als ze neen zei, wat dan?
Het scheen haar of alles rondom haar veranderd was, en of zij nergens houvast meer had. Alsof zij al niet langer behoorde tot dit huis, dit verschrikkelijke huis.... en toch niet wist, of haar nieuwe huis nog niet veel verschrikkelijker zou zijn?....
Zij haatte haar omgeving, en ja, ook haar zusters haatte zij. Zij haatte haar onvrijheid, het van alles rekenschap moeten geven, van haar daden, van haar gedachten zelfs.... zij haatte het bespied worden en uitgehoord worden.... Zij haatte het onophoudelijk krakeel en waarin zij elken dag toch opnieuw weer werd meegesleept.... Nooit heerschte er harmonie in dit verschrikkelijke huis, waar de zusters op elkander hun ontevredenheid en teleurstellingen wreekten.... nooit werden de gesprekken gevoerd in een gemoedelijken toon.... Dadelijk bij het minste woord, begon er in hen een onrust te gisten, die alles in hun ziel omwoelde en naar boven bracht; in ieders stem was een verborgen vijandigheid, die gemelijk en norsch, bij de geringste aanleiding naar buiten kwam; zij wantrouwden elkaar, zij verdachten elkaar, zij hadden voortdurend over iets rancune tegen elkaar, en van rust in huis, van een prettige overeenstemming, was nimmer sprake.
| |
| |
Toen zij nog jonger en onstuimiger was, had zij er wel eens over gedacht er uit te gaan. Maar hoe? Waarheen? Een betrekking ergens aannemen bij kinderen? of voor de huishouding? Ondergeschikt te wezen stond haar niet aan, vooral niet, daar het niet noodig was. Zich in iets bekwamen? Och, voor studie had zij geen hoofd en geen energie. Gaan reizen?.... Alleen? Altijd alleen, dat zou haar immers nooit bevallen....
Zij bleef vastgeklemd in den sleur. En de tijd ging voorbij. Zij was nu op weg oud te worden en het was geheel ongemerkt gegaan....
En nu.... was er uitkomst gekomen. Waarom dan juichte ze niet van dankbaarheid, en snikte zij het van blijdschap niet uit? Waarom niet?.... Omdat de gedachte aan een huwelijk met Johan van Oven haar benauwde, want als een looden last op haar neer was gevallen.
Altijd met hem samen, terwijl zij niet van hem hield.... eeuwig aan hem verbonden, onverbreekbaar aan hem gekoppeld, terwijl zij niet van hem hield.... O, zij kon dat niet! zij kon dat niet!.... Maar.... wat dan?
In wanhoop omklemde zij haar hoofd met haar beide handen. Het bonsde in haar slapen met koortsige kracht.... Hoe langer zij peinsde, hoe ellendiger zij zich ging voelen. Want....
In haar tegenwoordige leven voelde zij zich diep rampzalig.
In een leven met Johan, dat wist zij, zou zij zich ook diep rampzalig voelen. En.... als zij hem afwees.... hoe zou het dan met haar gaan? Zij kon dan niet meer terugvallen in haar vroegeren doffen staat, waarvan de troosteloosheid allengs tot een harde, kille berusting was verstard. Neen! Zij zou dan wezen als eene, die onbarmhartig is wakker geschud uit een bewusteloozen slaap, en nu nooit meer terug keeren kan tot de genade der gevoellooze resignatie. Neen! als zij hem afwees, Johan, - zij voelde dat als een gloeiende pijn in haar borst - dan.... zou zij haar heele verdere leven dien stap betreuren, en spijt hebben, haar laatste, haar eenige kans te hebben afgewezen, en bloedige tranen weenen van berouw, omdat zij het noodlot der ontbering over haar eigen hoofd had gehaald....
O, steunde zij, in een overweldigend gevoel van afkeer, ik kan niet leven meer.
| |
| |
Even bleef zij zitten als in den ban van een dwanggedachte.... en toen kwam er langzaam, langzaam een glimlach om haar lippen glijden.
Maar zij behoefde toch niet langer te leven dan zij zelve verkoos? Een paar veronal poeders die zij dikwijls tegen haar slapeloosheid gebruikte, en.... zij was verlost.
Zij bleef roerloos zitten; een diepe zucht van verlichting had haar hoofd achterover doen zinken tegen de leuning van haar stoel.
Inslapen.... voor goed.
Van niets meer weten. Niets meer van aardschen onlust en strijd. Bevrijd te wezen uit dit verschrikkelijke huis, dat haar altijd als een kerker had gekneld. O! inslapen in de veiligheid en den vrede van het onbewuste.... vrij.... voor eeuwig vrij....
Het denkbeeld lokte haar, lokte haar....
Zij was op de aarde een overbodige. Evenals Ariane en Bertha dat waren. Het meedoogenlooze toeval had hen tezamen gebracht met hun allerongelukkigste moeder. Zij, de in vele opzichten maatschappelijk bevoorrechten, leefden als weerlooze slachtoffers in een hel....
Neen, neen.... zij maakte een gebaar met de handen van walgenden weerzin, als duwde zij het leven van zich weg.... Neen, nooit meer de kijvende stemmen hooren, neen! - nooit meer de oogen te zien flonkeren van vurigen haat! Neen! nooit meer den machteloozen lijdensstrijd harer moeder bij te wonen.... Neen, niet meer achtervolgd te worden om een beslissing die het haar onmogelijk was te nemen, omdat haar ‘Ja’ evenals haar ‘Neen’ gelijkelijk fataal voor haar wezen zou....
O, rust!.... voor eeuwig rust, en stilte.... en stilte.... en stilte....
* * *
In luidruchtige ontsteltenis kreten Ariane en Bertha hun onbeschrijflijke verbazing uit tegenover de oude, gebroken vrouw, die hun moeder was.
- Werd ze plotseling krankzinnig?
Juist nu, op 't hoogtepunt van haar leven?....
- 't Was toch zeker niet expres? fluisterde Bertha, nu zij deze glorie ondervond? en nog was er een klank van benijding in haar stem.
| |
| |
- Zij.... ze wist niet wat ze moest doen.... zei de moeder met haar afgebroken, bevende stem. Ze kon niet ja zeggen, en ze kon niet neen zeggen.... en.... ach, ik begrijp haar.... het werd haar te zwaar.
- Kon ze niet ja zeggen? dan zei ze neen! zei Ariane met haar harde beslistheid. En als ze neen had gezegd....
- O, wat zouden we dan goed voor haar zijn geweest, schreide Bertha, alsof zij er om treurde, die goedheid niet in practijk te kunnen brengen. Nietwaar, Ariane....? Gisteravond hebben we er nog lang en breed over gepraat.... We hadden iets bedacht, als ze neen had gezegd, en dus bij ons gebleven was.... We waren op 't idee gekomen om hier in de buurt een klein Montessori-klasje te stichten; we houden alle drie veel van kinderen, we hadden dan wat bezigheid, en bij onze kennissen bestaat er wel behoefte aan zoo iets....
- Ja, zei Ariane en we hadden ons voorgenomen,.... als ze neen zou hebben gezegd - wat liever, wat verdraagzamer tegen elkaar te zijn, en een wat gezelliger toon in huis te brengen.
Te laat, te laat.... kreunde het in de moeder. Ach, zou het deze twee zóóveel voldoening hebben gegeven, als Eugénie het geluk van de hand had gewezen....
Zij schudde in smartelijken weemoed het hoofd. Hoe vreeselijk, hoe ontzettend was het leven. Als het je niet knauwde met uiterlijke funeste gebeuringen, dan liet het in je zulke aangrijpende processen geschieden, dat je naar den dood als uiteindelijke verlossing greep....
Eugénie.... Eugénie.... ben ik tegenover jou te kort geschoten kind? Maar ik was onmachtig. Ik heb je niet kunnen helpen.... ach, geloof me.... al had ik het zoo zielsgraag gewild.
En aldoor dreunden haar Eugénies woorden door het vertwijfelde brein: als ik hem neem, dan doe ik dat, om te ontsnappen aan dit verschrikkelijke huis....
En haar hoofd zakte diep in haar handen neer, terwijl zij dacht: Arm kind, arm kind, - nu ben je tóch ontkomen aan dit verschrikkelijke huis.... O, God, arm kind.... of moet ik nu zeggen: gelukkig.... gelukkig kind?....
|
|