| |
| |
| |
Bibliographie.
Stefan Zweig: De genezing door den geest. Sigmund Freud. Vertaling van Reinier P. Sterkenburg. (Arnhem, v. Loghum Slaterus' Uitgevers-Mij., 1932.)
Stefan Zweig heeft een buitengewoon interessant boek geschreven over de Genezing door den Geest, waarin hij behandelt Mesmer, Mary Baker Eddy, de stichtster der Christen Science beweging en Sigmund Freud, den man van de psycho-analyse. Het laatste deel werd door den heer Sterkenburg in het Nederlandsch overgebracht.
Kostelijk is de biografie van Mary Baker Eddy; kostelijk vooral, omdat men daarin een onpartijdig oordeel vindt over een vrouw, wier aanhangers trachten haar met een nimbus der goddelijkheid te omgeven. Niet minder aantrekkelijk is de biografie van Freud en de uiteenzetting van zijn leer, die meer dan ieder ander onderdeel der medische wetenschap in het brandpunt der publieke belangstelling staat. Verguisd en vereerd, verafschuwd en bewonderd, zie daar het lot van den man, wien toch ongetwijfeld de eer toekomt, den weg te hebben gebaand voor een vruchtdragend onderzoek van de onbegrijpelijk-gecompliceerde structuur van de menschelijke psyche. Er is over Freud zoo ontzaggelijk veel geschreven (wij herinneren slechts aan het boek van Van Dieren, die blind is voor het vele goede in het oeuvre van den Weenschen psychiater), dat een uiteenzetting van Freud's principes hier gevoegelijk achterwege kan blijven. Zweig heeft op meesterlijke wijze van den man en zijn werk een beeld geschetst, dat in groote trekken op objectiviteit aanspraak kan maken, ook al wijst hij met te weinig nadruk op het gevaarlijke van de Freudianen à outrance, die elke neurose door onderdrukte sexueele begeerten wenschen te verklaren. Misschien is dat in Weenen het geval, maar in ons nuchterder West-Europa achten wij een dergelijke theorie niet zonder gevaar. Ook zoekt men in het boek van Zweig tevergeefs naar een mededeeling betreffende de werkzaamheid van
| |
| |
de psycho-analytici Jung en Mäder, die eveneens de groote waarde van de onderbewuste persoonlijkheid erkennen, doch die niet zoo ver gaan als Freud, door zulk een groote waarde toe te kennen aan erotische gemoedsaandoeningen. Freud heeft het begrip van de sexualiteit van de physiologische geslachtswerkzaamheid los gemaakt en het daardoor a.h.w. in een hoogere, aan het aardsche ontrukte sfeer, geheven. De erotische driften kunnen wel degelijk gesublimeerd worden en vormen dan de stuwkracht voor daden, een aardschen hemelbestormer waardig.
De tegenstanders van Freud beschuldigen hem, dat hij overdrijft, door elke psychische storing op een verdrongen affect terug te willen brengen. De tijd heeft echter ook in dit opzicht als regulator gewerkt; de wereld is door Freud's leer niet amoreeler geworden. Een matelooze overdrijving van Freud is het echter, als hij verkondigt, dat de technische vooruitgang ons niet gelukkiger heeft gemaakt, omdat de vooruitgang der cultuur ons tegelijkertijd een geweldige beperking van de vrijheid onzer driften heeft opgelegd. Beter ware het geweest, er den nadruk op te leggen, dat de moreele vooruitgang geen gelijken tred heeft gehouden met den technischen vooruitgang. Inderdaad heeft onze Weensche psychiater veel gedaan, om de duistere wereld van het onderbewuste te belichten, doch hem is het niet gelukt, om het Leven achter het Leven, de geheimzinnige stuwkracht van het Heelal, aan ons geestesoog te toonen. Ware dit wel het geval, dan zou men Freud een Ziener, een Dichter, kunnen noemen, terwijl wij thans moeten volstaan met hem een eereplaats in te ruimen in de rij der geniale geneesheeren, ondanks het vele in zijn theorieën, dat tegenspraak en zelfs ergernis opwekt.
Het moeilijke Duitsch is door den vertaler in voortreffelijk Nederlandsch overgebracht.
F.S. Bosman.
| |
Bernard de Lacombe. La vie privée de Talleyrand. Librairie Plon, Paris. Bibliothèque Historique.
Een nummer van de Bibliothèque Historique van het uitgevershuis Plon is gewijd aan het particuliere leven van Talleyrand. Het publieke leven van den staatsman is bekend genoeg. Iedereen
| |
| |
weet, dat hij was Katholiek priester, bisschop van Autun, afgevaardigde in de Constituante, minister en diplomaat; maar van het leven, dat hij voor zich zelf leefde en waarop deze schitterende uiterlijkheid steunde, is in het algemeen niet veel bekend. Na zijn boek, getiteld Talleyrand évêque d'Autun, bekroond door de Académie française, doet de heer Bernard de Lacombe in dit nieuwe werk veel verborgen hoeken zien van het levensgebouw van den grooten staatsman.
Charles Maurice de Talleyrand de Périgord behoorde tot den jongeren tak van de graven van Périgord, wier voorvader was Hélie de Talleyrand, die leefde in de elfde eeuw. Hij werd te Parijs geboren 22 Februari 1754 als oudste zoon zijner ouders. In zijn kindsheid, ten gevolge van een ongeval mank geworden, werd hij voor de Kerk bestemd en de jongere broer trad in zijn rechten van eerstgeborene, die onder het Ancien Régime nog van kracht waren. Hij kreeg zijn opvoeding in een geestelijk seminarie, werd tot priester gewijd en ontving in 1788 op den leeftijd van 32 jaar de waardigheid van bisschop van Autun. Deze willekeurige beschikking, waardoor hij tot een levensstaat werd gedwongen, waarvoor bij hem geen roeping aanwezig was, heeft den jongen man verbitterd, zoodat hij reeds van het begin de partij koos der Revolutie, waarin hij de omverwerping zag van het stelsel, dat zijn leven had verwrongen. Hij trad in druk verkeer met Mirabeau, werd in 1789 als afgevaardigde gekozen van de Geestelijkheid in de Etats Généraux en kreeg zitting in de Assemblée Constituante. Hij was een voorstander van de Constitution civile du clergé en wijdde de bisschoppen, die den eed op de Constitutie hadden afgelegd. Het gevolg hiervan was, dat hij in de kerkelijke ban geraakte en in 1791 den geestelijken staat geheel en al verliet. Hij bracht daarna eenigen tijd te Londen door, aanvankelijk belast met een zending bij koning Georges III en na September 1792 geheel zonder officieelen titel. Daarna verbleef hij twee jaar in Amerika, keerde onder het Directoire naar Frankrijk terug en werd door den steun van Madame de Staël minister van Buitenlandsche Zaken, een post dien hij spoedig weer verloor. Bevriend met Bonaparte stond hij aan diens zijde vóór en op den 18den Brumaire, waarna de eerste Constituante hem opnieuw met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken belastte. In 1806 maakte
| |
| |
keizer Napoleon hem groot-kamerheer, prins en hertog van Benevente, maar reeds in het volgend jaar kwam zijn politiek in botsing met de keizerlijke plannen, waardoor hij het ministerschap verloor en met den titel van vice-grand-électeur en een hoog jaargeld feitelijk op non-activiteit werd gesteld. Van dien tijd af voorzag hij den val van het Keizerrijk; hij hield niet op alleen en met Fouché tegen Napoleon te intrigeeren en werd in 1814 de eigenlijke auteur der Restauratie. Bij het Congres van Weenen speelde hij een groote rol en bleef tot 1834 actief deelnemen aan de Fransche buitenlandsche politiek.
Tijdens zijn ministerschap onder het Consulaat had hij een relatie aangeknoopt met Madame Grand, een zeer schoone vrouw, die uit de koloniën naar Frankrijk was gekomen en in Parijs algemeen ‘la belle Indienne’ werd genoemd. Om haar echtgenoot, die best gemist kon worden, te verwijderen, kwam Madame Grand op den inval om zich te verwenden tot den minister van Buitenlandsche Zaken van de Bataafsche Republiek, den heer van der Goes. Deze heer, die zeer galant en gedienstig schijnt te zijn geweest, bood den heer Grand een post aan aan de Kaap de Goede Hoop met een traktement van 2000 gulden, waarop de heer Grand zeer in zijn schik onmiddellijk naar Amsterdam vertrok, om zich van daar naar zijn standplaats te begeven. 't Leven in de Hollandsche hoofdstad bleek echter zooveel bekoring voor hem te hebben, dat hij zijn vertrek bleef uitstellen, totdat de galante heer van der Goes op verzoek der schoone Indische, die Amsterdam te dicht bij Parijs vond voor haar rust, tusschen beiden moest komen om den nieuwen Hollandschen ambtenaar zijn standplaats te doen opzoeken. Op aandringen van Bonaparte veranderde Talleyrand tijdens zijn ministerschap zijn ongeregelde relatie met mevrouw Grand in een huwelijk, zonder dat hij daarvoor de gewenschte dispensatie uit Rome had kunnen krijgen. Later loste dit problematische huwelijk zich op doordat hij haar uit zijn huis deed verdwijnen. Zij stierf in 1834 en haar dood was beter dan haar leven, zegt de heer de Lacombe.
Uit dit boek wordt het ook duidelijk, dat Talleyrand in zijn ouderdom beter was dan in zijn jeugd. De groote diplomaat was een gecompliceerde persoonlijkheid; het is b.v. bekend, dat hij zich voor diplomatieke diensten zwaar liet betalen en hij kan geen
| |
| |
hoogstaand karakter worden genoemd. Toch lag er een groote goedheid in zijn natuur en nooit heeft hij slachtoffers gemaakt, hoeveel macht en invloed hij ook heeft bezeten. De ernstige Madame de Rémusat beweert dan ook in haar herinneringen, dat de hertog de Benevente veel beter was dan zijn reputatie en in zijn ouderdom zien wij hem dan ook vooral als de weldoende chatelain van Valençay en de teedere oudoom voor de jonge, vrome Pauline de Périgord.
In den allerlaatsten tijd van zijn leven had Talleyrand toenadering gezocht tot den jongen abbé Dupanloup, den later zeer bekenden bisschop van Orléans. Door diens bemiddeling verzoende hij zich vóór zijn dood met de Kerk. Hij liet daarvoor de noodige verklaringen opmaken, die hij onderteekende, waardoor de kerkelijke excommunicatie, waarin hij langen tijd had geleefd, werd opgeheven.
| |
Paul Gautier. Madame de Staël et Napoléon. Bibliothèque Historique. Librairie Plon, Paris.
Een bekoorlijk en belangwekkend boekje. Het is niet te groot en niet te klein. Niet te groot voor den mensch van heden, overladen met bezigheden van allerlei aard, en niet te klein om er goed door te worden ingelicht. Het conflict Madame de Staël-Napoléon, dat 15 jaar lang heeft geduurd, wordt er door in het licht gesteld; het is geëindigd met de overwinning der schrijfster bij den val van het Keizerrijk. Deze vrouw voor wie de roem een hartstocht was, stond evenwel niet vijandig van den aanvang af tegenover den jongen interessanten generaal. Zijn stijgende roem trok haar aan en zonder hem persoonlijk te kennen, had zij hem gedurende den veldtocht in Italië reeds brief op brief geschreven, waarin de behoorlijke termen van sympathie en bewondering zelfs waren overschreden, brieven die overigens zonder uitwerking bleven, want Bonaparte was in dien tijd zeer gesteld op zijn vrouw en de schrijfster van Corinne was daarenboven geen type, dat hem aantrok.
Was het gevoelsleven in deze buitengewone vrouw zeer sterk, er was ook een idee, dat richting gaf aan haar leven en waarvan
| |
| |
zij geheel en al was bezeten, dat was de ‘Vrijheid’. Deze onbegrepen illusie, vooral in den natijd der Fransche Revolutie tot aanbiddens toe vereerd, had in haar een vurige aanhangster gevonden en zij werd geslingerd door de aantrekking die de jonge en raadselachtige overwinnaar van Italië op haar uitoefende en haar angst om het vrijheidsidool. Bij haar ontmoeting met Augerau, die door Bonaparte naar Parijs was gezonden, ondervroeg zij deze in alle bizonderheden over haar held, vooral was zij erop gesteld om te weten of de glorieuse overwinnaar de vrijheid wel genoeg beminde en of het waar was, dat hij eenigszins eerzuchtig was en er aan dacht zichzelf tot koning van Lombardije te maken. Hierop had Augereau het bewonderenswaardige antwoord gegeven: ‘O, neen, zeker niet, Mevrouw, die jonge man is veel te goed opgevoed om zoo iets te doen.’
Toen zij hem voor het eerst persoonlijk ontmoette in den salon van Talleyrand en zij hem zag mager, klein, bleek en met een groote vermoeidheid op het gezicht, vermoeidheid van zijn vele overwinningen, heeft zij iets ondervonden, wat zij nog nooit had gevoeld in de tegenwoordigheid van een man: zij voelt zich gegeneerd, zij kan niet vrij meer ademhalen. Zij wordt verliefd op hem; haar bewondering uit zich op hartstochtelijke manier; zij vervolgt hem overal en dringt zelfs in zijn slaapvertrek door. Zij zoekt den veroveraar te veroveren en droomt er van met hem en door hem Frankrijk te regeeren. In dien tijd was het vrijheidsidool wat op den achtergrond geraakt.
Deze intelligente vrouw had blijkbaar ook iets zeer naïfs en in haar duel met Napoléon misrekende zij zich telkens opnieuw, zoodat zij zelf ten slotte de groote ramp van haar ballingschap over zich aftrok, waardoor zij elf jaar lang buiten Frankrijk was gebannen. In dien tijd doorkruist zij Europa ziek van verlangen naar Parijs en tegelijk in alle hoofdsteden der van Frankrijk onafhankelijke staten, strijdend en intrigeerend tegen den tyran, die haar had versmaad, haar persoonlijken vijand en tegelijkertijd de moordenaar der haar dierbare vrijheid.
Dit boek is vol van interessante bizonderheden, die allerlei personen en verhoudingen meer duidelijk maken. Het laat licht vallen op Napoléon en zijn broers, op Benjamin Constant, Bernadotte, Fouché Chateaubriand, madame Récamier en zooveel ande- | |
| |
ren. Op haar ballingschaps-reizen wordt Madame de Staël overal met groote eer bejegend. Zij kan zich verheugen in de welwillendheid van keizer Alexander I, die haar als een politieke agent gebruikt. In Stockholm knoopt zij de oude vriendschappelijke relatie met Bernadotte weer aan, die het intusschen tot kroonprins van Zweden heeft gebracht. Zij heeft de illusie hem tot koning van Frankrijk te maken en hem op deze manier den gehaten tyran te doen verdringen. De Gascogner had echter te veel gezond verstand om zich aan het experiment te wagen en stelde zich tevreden met hetgeen hij reeds had bereikt.
In 1814 keert de bannelinge naar Frankrijk terug en bij het gevaar, dat het land bedreigt, kiest zij gedurende de honderd dagen met veel andere oude tegenstanders van het Keizerrijk de zijde van Napoléon, maar schreef tien dagen vóór Waterloo, toen de geheele situatie een tweeden val van het Keizerrijk voorspelde, aan Alexander I een brief, waarin aan den keizer van Rusland de meest hyperbolische lof wordt toegezwaaid en de keizer der Franschen ‘de man, dien wij verafschuwen’ wordt genoemd. Een daad, die haar weinig eer aandoet.
In zijn overpeinzingen op Sint Helena noemt Napoléon haar een zeer geestige vrouw, van groot talent, wat ongetwijfeld de waarheid is. Hoe onveranderlijk zijzelf overtuigd was van de voortreffelijkheid van haar verstand en haar bevattingsvermogen, blijkt uit het antwoord, dat zij gaf aan iemand, die gedurende haar verblijf in Duitschland had durven opwerpen, dat zij Goethe misschien niet goed begreep: ‘Mijnheer, ik begrijp alles wat verdient te worden begrepen; wat ik niet begrijp, bestaat niet.’
Dit zelfvertrouwen schijnt haar tijdgenooten eenigszins te hebben geïmponeerd.
F. Erens.
|
|