| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
Oefening kweekt kennis.
Een letterkundig genootschap, dat een eeuw bestaat, - Oefening kweekt Kennis werd in 1834 opgericht door Sam Jan van den Bergh - mag zeker wel een unicum worden genoemd in onze vaderlandsche geschiedenis! Alle troebelen ten spijt heeft het zich weten te handhaven, de misgunst der tijden, waaronder alles en iedereen te lijden heeft, is het te boven gekomen; en nog altijd is Oefening kweekt Kennis een naam, die velen Hagenaars en ook overigen Nederlanders iets ‘zegt.’
Bij de verschillende jubilea, welke het Genootschap mocht vieren, verschenen er geschriften, maar dit bleven natuurlijk slechts brokstukken; doch thans bezitten wij een volledig overzicht van de hand van den secretaris, den heer S.W.F. Margadant, keurig en welverzorgd uitgegeven door N.V. Leopold's U.M., dat iedereen, wien Holland's literaire historie ter harte gaat, een zeer welkom geschenk zal zijn.
Ten eerste is deze verhandeling geenszins een dor verslag van feiten, jaartallen en namen, maar een zeer aangenaam en leesbaar geschreven geschiedenis, die een goed historisch beeld geeft en een aardig letterkundig overzicht. De humor ontbreekt niet in deze bladzijden en helpt de karakteristiek der beschreven persoonlijkheden voltooien.
Dit gedenkboek is als een roman vécu, is als een tooneelspel, waar de acteurs wezenlijk bestaande historische personen zijn, is als een belangrijke film, die een geheele periode onzer letterkundige geschiedenis in beeld heeft gebracht.
De waarde van deze uitgave zou wel zeer zijn verhoogd, wanneer portretten hadden kunnen worden opgenomen.... maar waar- | |
| |
schijnlijk zou daardoor niet alleen de intrinsieke waarde, maar ook de ‘uiterlijke waarde’ zijn ‘verhoogd’, met andere woorden, het boek zou te duur zijn geworden. Dat is volkomen te begrijpen, en wij stellen ons dus maar tevreden met de levendige portretten, die de heer Margadant schriftelijk voor ons schetst, en met de zeer mooi uitgevoerde beeltenis van den stichter S.J. v.d. Bergh, wiens gezicht veel meer ernst en tegelijk gevoelig begrip uitdrukt, dan zijn werk zou doen vermoeden, dat in dezen ‘dichter’ stak.
(De vóórpagina van Gerard Keller's Het servetje bevat de photo's van tal van letterkundigen, die deel hadden aan Oefening kweekt Kennis, maar in zeer klein formaat, - wellicht had hiervan een vergroote reproductie in het Gedenkboek kunnen zijn opgenomen?....)
De alfabetische lijst der spreekbeurten wijst een respectabel aantal namen aan, en hieruit blijkt ten duidelijkste, dat dit Genootschap inderdaad nooit, zooals de heer Margadant met nadruk verklaart, nieuwe, nieuwere en nieuwste krachten heeft geweerd. Het is, zooals men dat noemt, ‘met zijn tijd meegegaan’, - en als het dit niet gedaan had, zou het immers nooit in staat zijn geweest, zijn eeuwfeest te vieren! Dat er wel eens strubbelingen zijn geweest, verschillen, afscheidingen, afnemende bloei.... bewijst niets tegen deze Vereeniging. Er is nu eenmaal altijd strijd in de wereld: ieder mensch plaatst zich tegenover den ander met zijn inzichten, begrippen, wenschen, opvattingen, goed- of afkeuren; ieder mensch bezit een zekere mate van egoïsme, zelfgenoegzaamheid, standvastigheid, wil; en bovendien zijn geen twee individualiteiten gelijk in smaak, aesthetische fijnheid en gevoeligheid. Waar verschillende persoonlijkheden tezamen komen, heerscht na eenigen tijd noodlottig en onvermijdelijk verdeeldheid; en dit is niet alleen het geval in de literatuur, maar immers in het geheele leven: in de staatkunde, zooals in de liefdadigheid; in altruïsme zoowel als in exclusivisme.... en zelfs met de beste bedoelingen bezield, kan men niet altijd botsingen vermijden. De mensch is philosophischerwijze gesproken, de vijand van den mensch, en het moeilijkste, wat er op de wereld bestaat, is waarschijnlijk.... de omgang met menschen.
Waarom? Omdat de mensch een slachtoffer is van zijn afkomst, van zijn omgeving, van zijn temperament. ‘Stemmingen’ zijn de
| |
| |
schuld der meeste misverstanden, verkeerd begrijpen, kwalijk nemen, vijandelijke gevoelens, tweedracht, onverzoenlijkheid. En al worden er ook geheele boeken geschreven ‘Ueber den Umgang mit Menschen’ (van den Duitschen schrijver Knigge b.v.), niemand kan al de roerselen, sentimenten, gedachten van een ander bevroeden, en het dus vermijden hem te hinderen! We hebben dezen algemeenen toestand op aarde te aanvaarden (die op zichzelf al heel erg is, zelfs zonder opzet, kwaadwilligheid, haat en nijd, waarmee men, helaas, óók nog rekening heeft te houden!) en we moeten er ons dus in verheugen, als een Genootschap honderd jaren, - geen kleine tijdsruimte voorwaar! - heeft weten stand te houden!....
‘Wie personen en verhoudingen van de laatste periode kent’, zegt de heer Margadant, ‘wie de moeite neemt, de sprekers na te gaan, zal moeten erkennen, dat Oefening ook in dezen tijd zijn beginsel van vrijheid, onpartijdigheid, eerbied voor elke eerlijke overtuiging is trouw gebleven. Van het begin af, tot in onze dagen toe, heeft het genootschap het zich tot plicht gerekend jonge talenten voort te helpen en tot het publiek te brengen, hetzij door henzelf te laten optreden, hetzij door hun werken door anderen te laten bespreken en voordragen; ook door hen in den kring op te nemen en zoo met letterkundigen en geleerden in aanraking te brengen.’
‘Het genootschap heeft nooit bepaalde richtingen voorgestaan of bestreden.... streven naar vrijheid, met vermijding van exclusivisme, is altijd het kenmerk van Oefening geweest.... Nog is het waar, wat Ising zeventig jaar geleden uitsprak: ‘Dat vooral strekt dit genootschap tot eene kroone, dat het altijd jong, frisch, nieuw bloed in zich heeft willen opnemen, dat het altijd met warmte de hand heeft willen reiken aan hen, die de baan der letteren wenschten te betreden, dat het nooit uitsluitend heeft gevraagd naar jaren of reeds verkregen titels, maar zich verheugde telkens als het in zijn midden de eerste bloesems mocht zien opgaan van een ontluikend talent’ (28 Mei 1887).
* * *
Achtereenvolgens geeft de heer Margadant een overzicht van verschillende personen, die in het Genootschap op den voorgrond
| |
| |
traden; de meeste namen, die hij daar noemt, zijn ons welbekend, zonder dat wij eenige verdere bizonderheden van de auteurs zelven wisten, en daarom is het zoo aardig, alles hier bijeen te hebben in een handig nasla-boek, waarin wij letterkundige notities en jaartallen vinden over allerlei curieuse dichters en schrijvers: Greb, Meppen, Calisch, Helvetius van den Bergh (die met zijn De Neven een voor dien tijd kranig werkstuk leverde, met een goed-gevonden intrige en vlotten dialoog), de Witte van Haemstede, Jacobus Leunis van der Vliet (de Boudewijn van den typischen bundel Jongejuffrouwen, en de man der vertalingen, uit talen, die hij niet kende, en die hij dus zeker door middel van een woordenboek bewerkstelligde; maar als hij dacht, dat hij het wel wist, vertaalde hij butterfly door ‘botervlieg’ en My Lord's supper, het Heilig Avondmaal, door: Het souper van mylord), de twee van der Hoopen, Jonckbloet, Withuys (van wien wij hier hooren, dat hij zich hoog verheven achtte boven de andere leden, en nooit genoeg bewierookt kon worden, hoewel hij toch wel gewaardeerd werd, gteuige de herdenkingswoorden van Van den Bergh, dat Withuys ‘door zijn groote talenten het Genootschap heeft gesteund en bevestigd, opgebouwd en ten sieraad gestrekt.’
Eens op audiëntie bij koning Willem III, in zijn hoedanigheid van Directeur der Landsdrukkerij, hoopte Withuys, dat de koning in hem ook den onsterfelijken bard zou erkennen. Doch niets ervan, hoezeer Withuys ook trachtte het gesprek in de richting zijner letterkundige qualiteiten te leiden. ‘Mijn God, mijnheer, hij kende Withuys niet!’....
Eens kwam een bezoeker onverwacht de kamer van Withuys binnen, waar deze te werken zat:
‘Ik zie hem aan.... Mijnheer, zeg ik, gij hebt gezien, wat weinigen zagen: gij hebt een dichter aan den arbeid gezien!’ En Withuys zeide dit met een stentorstem, terwijl hij zich in zijn volle lengte ophief en zijn breede borst nog breeder werd, en zijn kleine, lichtblauwe oogen flikkerden....
Een waarachtig dichter is toch wezenlijk wel wat eenvoudiger, niet?
Elliot Boswell.... een bescheiden talent, dien niet velen nu nog kennen. Zijn vrouw was een der toen weinigen in Nederland, die een occulte voorspelling kreeg van een profetisch visioen. De
| |
| |
Boswell's hadden een buitenplaats gekocht, en toen zij die zouden betreden, zag mevrouw Boswell uit het hek een begrafenis-stoet komen. Er werd geen verder acht op geslagen, maar heel kort daarna is de heer Elliot Boswell overleden.
Van degenen, die de heer Margadant noemt en van wie hij allen iets nieuws, iets aardigs of wetenswaardigs vermeldt, - hoe voortreffelijk schrijft hij o.a. ook over Couperus en Speenhoff! - kies ik nu nog Jacobus Jan Cremer, den mij, door jeugd-herinneringen, zoo lieven auteur.
‘Als Cremer voordraagt, heeft er een ware belegering van Diligentia plaats (waar de lezingen van Oefening werden gehouden).
De schildering door stem en geste, door gelaatsuitdrukking en houding, bereikte bij Cremer eene volmaaktheid, zooals zeldzaam bij eenig Nederlandsch redenaar of tooneelkunstenaar voorkwam. ....Zijn schoone, welluidende stem drukte alles uit, wat hij wenschte te doen hooren....’
In zijn levensbericht over Cremer schrijft Arnold Ising daaromtrent (Verzamelde Werken van Cremer):
‘Uit Loenen was Cremer naar Den Haag overgekomen om voor het eerst als spreker op te treden, 18 Februari 1856, in het Genootschap Oefening kweekt Kennis, en er zijne hoorders te verrukken door de voordracht van zijn Deine Meu. Levendig herinner ik mij nog, hoe de hoofdindruk deze was: dat men bij het hooren van dit verhaal beter werd en er den schrijver en de menschen, die hij voorstelde, door liefkreeg.’ -
Cremer.... ik zou haast kunnen zeggen, dat ik met Cremer ben opgevoed. Toen wij nog klein waren las een twaalf jaar oudere zuster, die een uitstekende voordracht had, ons zijn Betuwsche en Overbetuwsche novellen voor, - onuitsprekelijk genotvolle uren! Later, toen de bibliotheek van onzen vader moest worden verkocht, stond onze lieve moeder aan de jongste kinderen toe, iets uit die boeken-verzameling te kiezen; wij verzochten toen om de Verzamelde Werken van Cremer. En zóó is het gekomen, dat ik dien auteur van a tot z heb leeren kennen en al zijn romans, schetsen, novellen, betoogen, tooneelstukken en ook verzen heb gelezen. Cremer is tegenwoordig ‘een overwonnen standpunt’, en als ik probeer hem objectief te zien, moet ik erkennen, dat zijn
| |
| |
romans (vooral Anna Rooze) slecht zijn geconstrueerd, dat hij hier en daar veel te onwaarschijnlijk is, te romantisch en te sentimenteel. Maar óók, dat hij voortreffelijke qualiteiten als realistisch beelder bezat; de kermis-avond in de pastorie (Anna Rooze) bijvoorbeeld is een stukje proza, dat zelfs in de moderne literatuur niet beter te vinden is, en evenzoo het diner ten huize van Baron Geereke. En de idol worship van dokter Helmond voor zijn vrouw kon ook niet beter psychologisch zijn gegeven, en karakters als de oude Generaal van Barneveld en zijn dochter Jacoba, Alexander van Wall, dominee Haverkist, en vele anderen vergeet men niet licht.
Cremer's voorliefde voor de Scheveningsche Boschjes (na zijn dood werd aan de Waterpartij een Cremerbank opgericht) deelen wij ten volle en beamen zijn uitspraak tegen een vriend, die hem de Geldersche lucht aanried:
‘Maar zou je niet denken, dat het een even goede lucht zou zijn hier in de Scheveningsche Boschjes? Ik zou er alle dagen heen kunnen rijden en er dan wandelen en zitten.... het is er zoo mooi, - mooier dan in het buitenland!’....
Over dit uitstekende Gedenkboek, waarin zóóveel te prijzen valt, mag ik één kleine opmerking niet achterwege laten. Het is op blz. 73, waar de heer Margadant over Frans Netscher sprekende, zegt: ‘Voor zoover men zich zijner nog herinnert, heeft hij geen aangename reputatie nagelaten, zeker niet in Oefening.’
Naar aanleiding van deze woorden zij het mij vergund, den handschoen voor Frans Netscher op te nemen, den stichter van De Hollandsche Revue, den redacteur van het sportblad De Kampioen, den schrijver van den uitmuntenden Haagschen roman Egoïsme en van verschillende voortreffelijke bundels realistische schetsen Studies naar het naakt model, Uit de snijkamer e.a. en den knappen karakteruitbeelder van Onze Kamerleden, Uit ons Parlement e.a. Een figuur van beteekenis, die in de Gedenk-Aflevering van De Nieuwe Gids October 1930 in het Historisch Overzicht in deze woorden wordt herdacht:
‘In November 1923 werd ons Frans Netscher ontnomen, Frans Netscher, de willer en kunner, de stoere sterke gestalte, met zijn ongelooflijke werkkracht en zijn ontoombare energie. Frans Netscher, de trouwe vriend. Zoo ooit van iemand getuigd
| |
| |
kan worden, dat hij gewerkt heeft, zoo lang het dag was, dan van hèm. Een toegewijde, krachtige, ons hartelijk genegen medestander is met hèm van ons heengegaan. Frans Netscher, beeld van efficiency, wij blijven u missen als een onzer beste vrienden, en zullen u nimmer vergeten.’
* * *
De samenstelling van een werk als het Gedenkboek van Oefening is stellig geen kleinigheid. Er ligt veel meer arbeid, onderzoek en kennis aan ten grondslag dan de oppervlakkige lezer waarschijnlijk vermoedt. En ieder, die belang stelt in onze letterkundige geschiedenis, behoort deze uitgave in zijn bibliotheek te hebben. Laten wij den heer Margadant hoogst erkentelijk zijn voor dit boek en ten volle beämen, wat hij op blz. 2 zegt:
‘Ik heb mijn taak verricht met nauwgezetheid en toewijding... als cijns van dankbaarheid voor al wat het genootschap voor mij is geweest. Bij mijn streven naar volledigheid heb ik getracht een leesbaar boek te schrijven, leesbaar ook voor buitenstaanders. Want het verhaal van de lotgevallen des genootschaps is een stuk letterkundig leven, tevens een stuk Haagsche geschiedenis.’
|
|