| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Een maand vol geschiedenis metterdaad. Van oneindig grooter beteekenis dan de bloedige straatgevechten in Parijs en de korte maar ontzettende burgeroorlog in het uiteengerukte Oostenrijk, is het feit, dat door weinige pennestreken in Duitschland een verleden van duizend jaar voor goed is afgesloten. Het oude feodale Duitschland, dat wij hebben gekend, het Duitschland met zijn vele groote en kleine vorstendommen, parlementen, regeeringen, ministers en verwarden rompslomp bestaat niet meer. Er is nu slechts een Duitsch rijk, èèn Duitsche hoofdstad, èèn parlement, maar dit opgeborgen als rariteit, èèn rijkspresident, èèn regeering: Adolf Hitler en zijn ‘Hakenkruis’-stoet. De vroegere landen staan nu onder een stadhouder, zooals ten onzent de provincies een Commissaris der Koningin tot administratief hoofd hebben. Het moet erkend worden, dat Hitler en zijn mannen hiermee een hervorming voor hun land hebben tot stand gebracht, waarover nog in verre toekomst zal worden geschreven. Voorbij, de hoop van onzen Doornschen gast, ex-keizer Wilhelm II, dat hij of zijn zonen of kleinzonen eens weer in den ‘Heimat’ aan het hoofd der regeering zouden kunnen komen. Wat niet zou kunnen geschieden zonder dat de 26 andere vorsten met hun nasleep, de ‘serenissimi’ van eertijds, mede zouden hebben geprofiteerd van een nieuwen opbloei hunner verdorde grootheid. En om de deur van dit slechts door enkele regeeringsfiguren grootsche Duitsche verleden, dat vooral in de 18e eeuw de menschheid deed opzien, doch tevens ook soms deed glimlachen, en in het
| |
| |
overige Europa nooit veel eerbied heeft opgeroepen, voor goed te sluiten, worden de bezittingen van de monarchistisch strevende bonden en vereenigingen nu in beslag genomen, zooals gebeurd is met die van het Socialisme en Communisme. De vroegere Duitsche vorsten en hun zonen mogen met de nationaal-socialistische beweging zooveel sympathiseeren als zij lust hebben - ofschoon het niet onwaarschijnlijk is, dat intusschen hun sympathie tot het vriespunt zal zijn gedaald - het is dit nieuwe Duitschland, dat aan hun geschiedkundige grootheid een eind maakt. Niet onwaarschijnlijk zal ex-keizer Wilhelm II en zijn zoon de ‘Kronprinz’ hun vlucht naar ons land, aan het eind van den oorlog, nog eens overdenken, en dan tot de gevolgtrekking komen, dat zonder deze onberaden stap, hoezeer door goede bedoelingen bewogen, dit voor hen noodlottige nieuwe Duitschland niet zou zijn opgekomen.
Dat echter de oude Duitsche mentaliteit van onderworpenheid en slaafschheid nog steeds dezelfde is als die van de achttiende eeuw en later, bewijst een stukje in de ‘Deutsche Metalarbeiterzeitung’, een blad dus voor arbeiders, die voorheen, en overal, den naam hadden vooraan te staan in de revolutionnair-gezinde beweging. Het draagt tot opschrift ‘Der Führer’ en het is Duitsch in zijn hinderlijksten geest.
‘Wanneer wij dit inzien, dan eerst zijn wij het gelukkigste volk, dat door de heele wereld benijd wordt. Wij hebben de verantwoordelijkheid voor ons lot op 12 November in handen van onzen leider gelegd, ons lot in voor- en tegenspoed met dat van den leider verbonden. Wat hebben wij nog meer te doen dan te zeggen: ‘De leider heeft gelijk in alles wat hij doet!’?
‘Waarlijk, ons geloof en ons vertrouwen kan niet mooier tot uiting worden gebracht, onze dankbaarheid jegens den leider kan niet welsprekender zijn, dan dat dit bewustzijn gemeengoed van het volk wordt. Blind vertrouwen in den leider, onvoorwaardelijke toewijding aan den leider: “Hij zorgt, dat het in orde komt, wij behoeven niet beangst te zijn; aldus bidt een kind vol vertrouwen tot zijn God; zoo ook ziet een volk van zestig millioen menschen op tot zijn leider en weet het, dat zijn lot in goede handen ligt.” Wat voor slavenziel heeft dit geschreven?!
Het kon niettemin niet ontkend worden, dat dit nationaal- | |
| |
socialistische nieuwe Duitschland van Anno 1934, hoezeer het enkel sympathie vindt bij hen, die geërgerd worden door de algemeen blijkende corruptie van het sociaal-democratische parlementarisme met zijn jacht op goed betaalde vriendjesbaantjes, en dan nog slechts een hoofdschuddende sympathie, enkele diplomatieke overwinningen heeft behaald, welke ook buiten het land voldoening verschaffen. Een bevredigender verhouding bijvoorbeeld tusschen Polen en Duitschland, waarbij het netelige vraagstuk van de zoogenaamde “Poolsche Corridor” eenvoudig wordt verzwegen, tienjarig vriendschapsverdrag tusschen de twee landen. Dit moet bevrediging verschaffen aan allen, die naar den vrede streven dorsten en zich verheugen over zulk een gebeurtenis. Al bestaat die slechts op een “vodje papier”.
Maar nu de gebeurtenissen in Parijs en, vreeselijker nog, die in geheel Oostenrijk. Indien er één land is, waar het democratische parlementarisme met zijn algemeen stemrecht van den eenen dag op den anderen dreigt ineen te storten, om plaats te maken voor God weet welke dictatuur, vooraf gegaan, waarschijnlijk, door een nog ontzettender burgeroorlog dan die eenige “carnavalsdagen” lang het anders zoo vroolijke en luchthartige Oostenrijk heeft geteisterd, dan is het wel land en stad, waarin Marianne regeert. De ministers volgen daar elkaar op met de snelheid van het kortstondig bestuur der presidenten van Cuba.... oòk 'n lief land! Men kan er geen oog meer op houden en de maand-overzichtschrijver, indien hij elke ministeriewisseling wilde bijhouden, zou rekening hebben te houden met twee, soms zelfs drie nieuwe besturen in dertig dagen. Dit werd aardig gepersifleerd door een aanplakbiljet van de “camelots du Roy”: de groep koningsgezinden onder Daudet en Mauras, welke de hersenschim najaagt van een nieuw Fransch koningschap. Naast een verwijzing van het onveranderlijke opperbestuur in het Duitschland, dat wij kennen, somde het op de volgende wijs de onophoudelijke dagelijksche afwisseling op zijner Eerste ministers: Zondag, Laval; Maandag, Tardieu; Dinsdag, Herriot; Woensdag, Paul Boncour; Donderdag, Daladier; Vrijdag, Garraut, Zaterdag, Chautemps’. Tot er een ongenoemde zevende man kwam, de oud-President van Frankrijk, Gaston Doumergue, die nu met een zoogenaamd Nationaal-ministerie zal zien hoezeer hij de ver- | |
| |
molmde Fransche republiek nog enkele maanden voor ineenstorting kan vrijwaren.
Het is een der ergerlijkste zijden van het democratische parlementaire stelsel, met zijn algemeen stemrecht en de daardoor opkomende gewetenlooze politieke schreeuwers, die langs de ruggen van de door hen opgezwiepte menigte omhoog klimmen naar de machtige en invloedrijke posten van hun land, waar zij de vrienden en helpers vette kluiven kunnen toewerpen, dat meer dan in vroeger tijden gewetenlooze oplichters gelegenheid krijgen door hun invloed het spaargeld der burgerij tot zich te trekken als een magneet het ijzerstof. Ook voorheen heeft men geniale avonturiers en hun berekenende kornuiten, de oplichters, aan het werk gezien. Doch zij waren minder talrijk dan onder het Marxistische parlementaire systeem, dat in de laatste halve eeuw zijn virus in het levensbloed van elk volk heeft geplant. En dit is zeer verklaarbaar. Deze Marxistische politiek van plebejische eerzuchtigen, veelal in behoeftige omgeving geboren, begaafd met helder verstand, berekenend, niets ontziend, welsprekend tot het gemakkelijk meeslepende toe, virtuosen op het klavier der ‘Volksconscientie’, zijn gemakkelijke slachtoffers van oplichters van groot formaat, die de Amerikaansche kernspreuk ‘every man has his price’ op slimme wijze in practijk weten te brengen. Dergelijke schandalen verrassen de menigte toch overal en elk oogenblik: in het sociaal-democratische Duitschland van gisteren, zoowel als op, gelukkig, minieme schaal zelfs in ons uitstekend geadministreerd land met zijn ‘fatsoenlijke’ bevolking en zijn over het algemeen onomkoopbaren ambtenaarsstand. Maar vooral in Frankrijk van deze republiek, welke in haar tegenwoordigen vorm wel den langsten tijd zal hebben bestaan, volgden zij elkaar op met den regelmaat van bevallingen in een arm gezin. Nauwelijks was de eene groep oplichters der Fransche spaarders ontdekt en met de onvermijdelijke politieke schandalen onder de aandacht der burgerij gekomen, of er werd een andere oplichtersbende
gevonden, welker inhechtenisneming dezen minister en dien volksvertegenwoordiger een zwarten neus aan wreef. Zoo is het door het Stavisky-schandaal tot een heftig en zelfs bloedig verzet der menigte in Parijs gekomen: dooden, gewonden, verwoestingen, barricaden, en een oogenblik kon men
| |
| |
denken, dat het Fransche volk opnieuw een der vele revoluties zou beleven, waarvan zijn geschiedenis zich sinds anderhalve eeuw een specialiteit heeft gemaakt.
Natuurlijk is het Communistische element der bevolking daarvan het kernvuur. Als thans zelfs in ons land de brand in de Amsterdamsche electrische Centrale en die op het groote stoomschip ‘Indrapoera’ door de overheid erkend wordt aan moedwil te wijten te zijn - en aan welken niets ontzienden moedwil denkt men daarbij eerder dan aan het door misdadigerswaanzin bezielde Communisme? - dan is het geen wonder, dat onder een volk van spontaner gemoedsbewegingen als het Fransche, in het bijzonder de Parijzenaars, de overigens zoo beklagenswaardige plebejers, honderdduizenden in een stad van millioenen, opgegeroepen door schelmen en wereldvreemde geestdrijvers, blindelings te hoop loopen en eigen leven zoo min als dat van de dienaars der overheid, noch het openbaar apparaat ontzien in een woede om te vernielen, te vernietigen, te worgen allereerst hen wie en dàt wat hun in den weg staat. Om eindelijk die veile Marianne bij den keel te grijpen, de door hen verafschuwde republiek, welke, kapitalistisch, zoover afstaat van het Soviët-ideaal der Russische kameraden. Doch tegenover deze Communistische beweging staat dan gelukkig het in alle landen oplevende protest tegen een regeeringsvorm, waarvan enkele brutale politieke baantjesjagers profijt trekken, en of de tegenstanders dan ‘Nazi’ 's worden geheeten, of ‘Fascisten’, nu in Frankrijk ‘Francisten’, zij zijn er opuit om, kan het langs legalen weg, anders door geweld het roer van staat om te gooien en te trachten te komen tot een nieuwe regeering van mannen van eer en geweten.
Behalve in Engeland, misschien ook met uitzondering van de kleine landen aan de Noordzee, in wier volken het parlementair bewind tot een tweede natuur is geworden, immers bezield door verstandig overleg in alle dingen, lijkt het ten doode opgeschreven. Reeds nu bestaat het in vele landen nauwelijks meer, of slechts in naam. Maar in Frankrijk kan het nog voor korten tijd zijn satans-sabbaths vieren, net zoo lang tot Marianne in haar orgiën neervalt.
Onder verschillende omstandigheden, vreeselijker daardoor,
| |
| |
hebben ongeveer gelijke oorzaken het reeds sedert lang zoo veel bewogen Oostenrijk een burgeroorlog gebracht, waardoor het getal dooden en gewonden in de duizenden liep. De kleine staatsman Dollfuss, de kanselier, die nauwelijks weet tot welken heilige en onheilige zich te wenden om zijn land voor den ‘Anschluss’ bij het ‘Derde Rijk’ te vrijwaren, waarin zoovelen zijner landgenooten heil zien in onnadenkendheid en afkeer van het ook in hun land zoo rotte parlementaire stelsel, en die eigenlijk geen weg weet uit den politieken doolhof, welke in Oostenrijk is ontstaan, heeft te doen met een tot wanhoop drijvende verwarring. Reeds nu staat Oostenrijk na aan een door prins Starhemberg, afstammeling van den veldheer, die eens de overwinningsvaart der Turksche legers voor Weenen stremde, uitgeoefende dictatuur in Italiaansch-fascistischen zin. Ook met de in zijn land zoo gevaarlijke sociaal-democratische partij had Dollfuss rekening te houden, en hoe gevaarlijk en vervuld van booze bedoelingen deze was is gebleken in den tegen haar plotseling opgekomen burgeroorlog, waarbij het zwaarste aan Oostenrijk veroorloofde geschut nauwelijks sterk genoeg was de verdedigers van haar, het is waar voorbeeldig-ingerichte huurkazernes voor proletarische gezinnen, ook met zooveel bewondering door haar partijgenooten in ons land bezocht en geroemd, doch die intusschen bleken ingericht te zijn tot verdedigingsbolwerken voor een door haar oprichters eerlang verwachte sociale revolutie, tot overgaaf te dwingen.
Er is in de wereld geen andere staatsman zoo van alle kanten omdrongen en bedreigd als Dollfuss, klein van gestalte maar groot van bezieling. Het noodlot heeft het gewild, dat onder zijn bestuur ‘de Soci’ 's de nederlaag hebben geleden omdat hun vijanden de ‘Nazi’ 's van zijn korte afwezigheid gebruik hebben kunnen maken om onder prins Starhemberg en vooral onder dat van den onderkanselier Fei op hen in te slaan. Hij staat dus tegenover een anderen en nog gevaarlijker vijand, zijn zoogenaamden vriend Starhemberg, die uit is op den ‘totalen staat’ onder eigen dictatuur, terwijl eigen Christelijk-sociale partij, hoofdzakelijk bestaande uit de landelijke bevolking, daar allerminst van wil weten. Honderdtwintig duizend Neder-Oostenrijksche boeren hebben onlangs hun leider Dollfuss in een grootsche
| |
| |
demonstratie hun aanhankelijkheid getoond. Het zou geen wonder zijn als zelfs een helder verstand als dat van den kleinen staatskanselier van Oostenrijk geen weg wist uit het op hem aandringende dilemma: òf het Fascisme naar Italië's voorbeeld òf het nationaal-socialisme naar het model van het gevreesde ‘Dritte Reich’, dat in Oostenrijk een rijpenden appel ziet aan zijn nationalen boom, welke eerlang van zelf in zijn korf zal vallen. Tenzij.... tenzij het waar is, dat het kleine Oostenrijk zich van dit gevreesde en toch zoo zeer door velen bewonderde ‘Dritte Reich’ zal kunnen afsluiten door weder instelling van een koningschap onder den jongen Habsburger Otto, dat, beweert men, bedoeld wordt door Starhemberg, Fei en den derden man prins Schönburg-Hartenstein, zij 't ook, dat zij daartoe eerst de toestemming der mogendheden moeten vragen, die herhaaldelijk te kennen hebben gegeven er niet van te willen hooren.
Over dit nieuwe Oostenrijk, bevrijd van den Marxistischen kanker, zullen nu de mogendheden, of zij willen of niet, te Genève hebben te beraadslagen. Lang hebben zij gedacht, dat hun zonderlinge Versaillaansche schepping, het van zijn verleden geheel losgemaakte Oostenrijk, wel als een vrij land en een vrij volk ongemoeid ter toekomst kon wandelen. Maar op andere wijze dan in het verleden onder zijn Monarchie, is Weenen het kernpunt gebleven van internationale kuiperijen, waarbij het echter niet meer de beschikking had over de schijnbaar gelukkige uithuwelijkingen zijner aartshertoginnen, machtige stukken eertijds op zijn staatkundig schaakbord. Nu, zooals voorheen, met uitzondering, gelukkig voor hen, van onze Nederlandsche diplomaten, vormt het Oostenrijksche vraagstuk het hoofdbreken der kabinetten over heel Europa.
Ja, en dan nog de eeuwige ontwapeningsvraag, of wat men dan onder ontwapening verstaat. Daarin deed nu de Italiaansche regeering een verblijdend voorstel inhoudende: 1o. afschaffing van den chemischen oorlog; 2o. Verbod van bombardement der civiele bevolkingen in afwachting van radicaler maatregelen; 3o. Beperking van het tegenwoordige peil van de militaire uitgaven en van het oorlogsmateriaal door de mogendheden, welke niet door verdragen zijn gebonden. Wat de effectieven betreft is Italië bereid zich te stellen op den grondslag van den status quo
| |
| |
en de beperking in overweging te nemen door de Duitsche voorstellen. Wat aangaat de maritieme bewapeningen zou een eventueele herziening van de vlootpositie van Duitschland moeten worden verwezen naar de aanstaande vloot-conferentie.
Bravo! Maar het Britsche rijk overweegt intusschen opnieuw om van Singapore een zee-Gibraltar te maken: een versterkte marine- en vlootbasis van den eersten rang, terwijl een groot deel van zijn luchtvloot in het Verre Oosten zal worden gestationneerd, en dit wel in overeenstemming met de Vereenigde Staten. Het zijn maatregelen, die natuurlijk tegen Japan zijn bedoeld: het ‘Gele Gevaar’, thans ook door Mussolini aangewezen, zooals dertig jaar geleden door keizer Wilhelm II, doch die toen meer China op het oog had dan Japan. Maar China is thans nauwelijks een gevaar, behalve voor zijn eigen bevolking. Japan plaatste zich overal op den weg der Westersche natiën, nu zelfs in Abessynië, waarin het zich voor zijn industrieele ontwikkeling van een land machtig heeft weten te maken, grooter misschien dan heel ons grondgebied, en daarvoor het voorbeeld volgt van de oude Oostenrijksche monarchie, welke, zei het spreekwoord, zijn kans vond tot machtsontwikkeling door uithuwelijking zijner prinsessen. Een Japansche prinses zal uitgehuwd worden aan een Abessynischen prins, en wie kijkt niet verbaasd op van deze zonderlinge combinatie?
Het past ook hier een woord van eerbiedige hulde te wijden aan de nagedachtenis van den zoo noodlottig om het leven gekomen koning Albert van België: een dier constitutionneele vorsten, zooals onze koningin, die den ondergang van het stelsel in de wild-wassende stroomen van nieuwe staatsvormen verhoeden. Een dapper, wijs en goed man is met hem heen gegaan. Zijn studielievende zoon, Leopold III, heeft slechts het voorbeeld zijns vaders te volgen om, hoe de tijd met zijn gevaarlijke vraagstukken op hem indringe, voor zijn volk een goed koning te zijn.
|
|