| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
Europa tegenover Amerika.
Een klein jongetje speelt met een muntstukje, gooit het in de lucht en het meest komt de muntzijde boven. Zoo denkt het tenminste en hiermede pocht het natuurlijk over zijn groote handigheid. Het is nu immers houder van de goede methode. Bij dit oordeel zal het blijven, zoolang hem niemand heeft gevraagd eens te willen nagaan, of het werkelijk wel zoo is. Doet het jongetje het, dan zal het er zeker van overtuigd worden, dat beeld- en muntzijde net zoo vaak of ongeveer even vaak bovenkomen. En zijn meening zal het moeten veranderen. Zoo is het ongeveer ook gesteld met de Europeanen. Sedert een goede vijftig jaren weten ze niets dan kwaads te vertellen van Amerika. Europa alleen heeft de goede methode en wat Amerika doet en denkt is niets dan bluf. De oningewijde, de man van de straat, de onwetende kan natuurlijk niets anders doen dan de meening van zijn denkers overnemen en is er dan ook niet voor te vinden, een woord van lof voor Amerika te uiten, ofwel zijn oordeel iets te verzachten. En toch is deze ‘de Europeesche’ meening wel onbegrijpelijk: voor 50 jaar was Amerika voor Europa immers het ‘Luilekkerland’. Hoe komt het dan, dat de Oude Wereld nu zoo eenzijdig weet aan te klagen en niets dan minachting voor de Nieuwe gevoelt? Jaloerschheid, eenzijdigheid uit temperament, ongegronde ontgoocheling van de Europeanen zijn de oorzaken, zegt de Belgische Prof V. Bohet in zijn uitstekend boek: L'Europe en Face de l'Amerique (Eglantine, Brussel, Collection: Equilibres), waarin hij tracht de Europeanen tot inkeer en gezondere gedachten te brengen.
| |
| |
Doch dit zijn de secondaire redenen. De hoofdreden is eerder te zoeken in de vrees van den Europeaan, die onder zijn traditie bijna bezwijkt en zich niet bij de nieuwe levensomstandigheden weet aan te passen. Vrees van den Europeaan voor de nieuwe levensomstandigheden, die zich aan hem opdringen en die voortvloeien uit de vorderingen van de techniek en het machinisme. Levensomstandigheden, die het resultaat zijn van de uitbreiding en toepassing van de Wetenschap. Nieuwe beschaving, waarvan Amerika het levend symbool is. En de Europeesche denker, te moe om met zijn tijd mee te gaan, kijkt naar het Oosten en roemt zijn betwistbare spiritualiteit, die zijn gevoel voor traditie vleit, liever dan hij de oogen richt op Amerika, waar eigenlijk één waarheid, die sedert eeuwen geldt, wordt toegepast, n.l. dat de spiritueele waarden van een beschaving van materieele factoren afhankelijk zijn en dat gene uit deze voortvloeien. Dit willen onze Europeesche denkers niet inzien en ze trekken te velde tegen het Amerikaansche industrialisme en maken er een molik van....
Op drastische wijze reageeren ze tegen het land. Prof. Bohet heeft met veel objectiviteit hun tegenargumenten samengevat: de mensch wordt door de techniek verstompt; zijn ziel voelt voor niets meer dan het practische, het nuttige, het efficiente; zijn leven, zelfs zijn privaat leven, is gestandaardiseerd; van waarde is voor den Amerikaan alleen hoeveelheid; kwaliteit is een leeg woordje; de moraliteit is vermaterialiseerd, heeft niets individueels meer en is niets dan aanpassing bij de gewoonten en gebruiken van de massa; de rijkste wordt alleen geëerbiedigd en is alleen eerbiedwaardig; het volk is niets en wordt bij den neus geleid door de dollarkoningen en de techniek-magnaten; een mechanische beschaving kan geen groote kunst voortbrengen; de gedachte is ook vermaterialiseerd in het pragmatisme. En tenslotte wat is toch het industrialisme waard, als het niet eens in staat is productie en verbruik in evenwicht te houden?....
Ja, zegt Prof. Bohet, dat is in 't algemeen juist, maar een beetje eenzijdig en overdreven is het ook! Denk eens na. Heeft de machine den mensch den vrijen tijd niet verschaft, dien alleen het geld kan geven, den vrijen tijd, die hem de
| |
| |
gelegenheid geeft, als hij daartoe aanleg heeft, zich te ontwikkelen! En dan, Europeesche denkers, wat gaat U dogmatisch het pragmatisme veroordeelen. Het is eenzijdig ja zeker, maar is het geen voordeel, dat het den mensch op de relativiteit der waarheden attent maakt, hem van de gewoonte om steriele en onmogelijke discussies en speculaties te voeren afhoudt en hem naar de actie leidt? En dan zegt U, dat Amerika geen groote kunst zal hebben, U is een beetje vlug in Uw oordeelen, hoe kunt U beslist zeggen, dat het zelfs onmogelijk is, als U zich herinnert, dat Amerika nog geen vrijen tijd heeft gehad om zich geestelijk bezig te houden, zooals het hoorde; het heeft zich moeten vormen en vestigen....
Neen, zegt Prof. Bohet, in het tweede hoofdstuk van zijn boek, onze Europeesche denkers zijn onbuigzaam van geest en vertoonen een betreurenswaardige psychologische onwetendheid. Ze houden geen rekening met de omstandigheden en de condities, die de vorming van zekere mentaliteiten en levenswijzen veroorzaakten en die ze wellicht nog rechtvaardigen. Onze Europeesche censors stellen het probleem voor, alsof wat voor een paar steden van Amerika waar is, het ook is voor het heele land. Die methode is natuurlijk onwetenschappelijk, maar onze critici houden ervan, omdat ze liever van een gestandaardiseerd, gefordiseerd, verstompt, naief en onverdraagzaam Amerika hooren praten, of van een cynisch Amerika, dat op zijn illegaliteiten en moorden roemt, dan van een derde Amerika, het ware Amerika misschien, dat in staat is te lachen en boos te worden over de andere twee...
Steunende op de ervaringen, die hij in Amerika, in vier semesters, heeft opgedaan, bewijst ons Prof. Bohet, eerst, dat Amerika niet zoo eenvoudig is als onze schrijvers het doen voorkomen. Amerika is het land van de tegenstrijdigheden: de kuddegeest is er zeer sterk ontwikkeld, maar daarnaast is ook een zeer sterk individualisme aan te treffen; materialistisch is de geest zeer sterk, maar er bestaat ook groot idealisme; de liefde voor het geld is een ander kenmerkend verschijnsel, maar evenzeer treft men een bovenmatige verspilling en een bewonderenswaardige vrijgevigheid aan; naast de toepassing van het principe van de economie van den tijd komt schrome- | |
| |
lijke verspilling van het product voor. Zelfs vindt het Amerikaansche chauvinisme een tegenhanger in den coöperatiegeest en den vredesgeest van het Amerikaansche volk en de mishandeling van de vrijheid wordt gecompenseerd door een diep gevoel voor gelijkheid... Neen, het is gevaarlijk op grond van één feit te generaliseeren, als men over Amerika spreekt. Want even later treft U een ander feit, dat U dwingt er een andere meening op na te houden. Maar wat is er aan te doen? Onze Amerika-versmaders zien liever alleen de slechte zijden. Ze begaan nog andere fouten, omdat ze veelal aldus te werk gaan: a) ze oordeelen met behulp van een determinisme, dat voor Europa geldt, ze vergeten rekening te houden met de factoren, die Amerika groot hebben gemaakt: de puriteinsche geest, de pioniersgeest en eindelijk het industrialisme. Alleen de derde factor is ons bekend. Voor de toelichting van de andere twee zorgt Prof. Bohet. b) de Amerika-verachters sluiten de oogen voor zekere schaduwzijden van Europa, dat in zekere opzichten zeer feodaal is gebleven, en die men voor de goede zaak goed praat. Het boek van G. Duhamel: Scènes de la Vie Future is hier een mooi voorbeeld van en toch zegt Prof. Bohet, als de Amerikaan dezelfde eenzijdigheid bezat als de Europeaan, dan
zou hij, de oogen sluitende voor de goede eigenschappen van zekere Europeesche landen, ook tal van pamfletten kunnen schrijven voor het Amerikaansche leven, of La Vie Future, tegen Europa, onder den titel: Tooneelen uit het Actueele Leven...
Niet alleen een psychologische fout begaan de Europeanen, wanneer ze over Amerika oordeelen, maar ook een politieke fout. In het derde hoofdstuk van zijn boek behandelt Prof. Bohet deze nieuwe zijde van de Europeesche dwalingen. Nadat vele schrijvers in alle toonaarden met alle mogelijke middelen kwaad hebben gesproken, beginnen ze Amerika in één opzicht te bewonderen. Kijk, zeggen ze, die Vereeniging van alle Staten van Amerika is toch een reuze, een interessant, een practisch idee; waarom zouden we op onze beurt ook niet zooiets doen? De Vereenigde Staten van Europa stichten, 't is gemakkelijk, met een beetje goeden wil wordt dat werkelijkheid. Nu, zegt Prof. Bohet, U die zoo moeilijk is te bewegen gezond
| |
| |
te oordeelen over dat land, U valt nu in steriele bewondering voor iets, dat buiten Uw bereik staat. Heeft U wel goed nagedacht, is U er zeker van, dat er geen factoren van differentiatie zijn tusschen Europa en Amerika? Kijk eens goed en oordeel. Is Uw bevolking zonder politieke tradities als het Amerikaansche volk? Hebt U maar één taal? Is Uw onderwijs op de praktijk ingericht of nog diepgeworteld in de traditie? Hebt U reeds samen één doel gehad, hebt U U reeds vereenigd om iets groots te doen, om Uw algemeene belangen te verdedigen? Is U er zeker van, dat U spontaan of bijna spontaan den vrijhandel zoudt kunnen invoeren, omdat Uw staten zoo afhankelijk zijn van elkaar? Is er zooveel varieteit tusschen de locale mogelijkheden en de regionale behoeften als in Amerika? Is er bij U geen oorlogsgevaar, zoodat een vruchtbaar optimisme zou kunnen ontstaan? Denkt U tot één en hetzelfde ras te behooren, als de Amerikanen? Bij de Amerikanen is de geboortecontrôle officieus ingevoerd en er zijn wetten gemaakt om de te groote emigratie te verhinderen. Europa is nog ver van zulke toestanden, het is verdeeld in een menigte uiteenloopende nationale karakters; het is verdeeld door lange religieuze en politieke twisten en taalrivaliteiten. Zelfs de geographische ligging van Europa is niet zoo gunstig als die van Amerika. Europa met zijn overbevolkte grondgebieden is hopeloos verdeeld en denkt aan niets anders, dan aan innerlijk sociale en politieke veranderingen, niet aan samenwerking. En dan de Europeesche belangen zijn mondiaal en niet alleen Europeesch. De Europeanen moeten natuurlijk probeeren in vrede met elkaar te leven en een Europeeschen geest trachten te ontwikkelen, maar de oplossing van het Europeesche probleem ligt in de vorming van een Wereldunie...
De Wereldunie is mogelijk, zegt Prof. Bohet in het vierde en laatste hoofdstuk van zijn boek, dank zij de americanisatie van de wereld. Deze is reeds bezig: streven naar emancipatie van de vrouw, democratisatie van de weelde, verbetering van het sociale welzijn en het ontstaan van een zekere uniformiteit van de geesten en de lichamen zijn er de bewijzen van. Zou deze americanisatie van de wereld dienen te worden tegen- | |
| |
gehouden? Ja, natuurlijk, zegt Prof. Bohet, want zij is het, die de bekoring van onze beschaving zal doen verdwijnen. Is dit doenlijk? Neen, antwoordt Prof. Bohet, want industrialisme, americanisatie is het synoniem van Wetenschap en het zou gewaagd zijn te willen gelooven, denken en handelen alsof de mensch, vooral als hij ervan overtuigd is, dat de beschaving op een materieelen grondslag berust, de voordeelen zijn prijsgeven, die hij aan de vorderingen en toepassingen der Wetenschap verschuldigd is. De toepassingen van de Wetenschap hebben wel is waar veel ongerechtigs meegebracht: toenemende invloed van de massa, onbeduidendheid van het individu, ontwikkeling van den kuddegeest, instorting van de persoonlijkheid, toenemende invloed van den Staat en zijn inmenging in de menschelijke zaken en door dit alles verkeert de vrijheid in gevaar. Niet anders zal het gaan, als andere wetenschappen, dan de natuurkundige het hooge woord voeren. Prof. Bohet laat ons eenige schaduwzijden daarvan zien. Maar wat moeten we dan doen? Berusten in het onvermijdelijke is niet aan te raden, treuren ook niet. Laten we liever onze vroegere waarden verbeteren, volgens wetten, die aan de nieuwe levensomstandigheden ten grondslag liggen en niet volgens principes, regels en methodes, die gisteren geldig waren. Waarom te treuren, daar het machinisme zeker niet zoo verfoeilijk is als wel eens wordt gedacht. Het heeft bij zijn gebreken ook deugden. Heeft het niet menschelijke gevoelens doen ontstaan als: opstand van het individu tegen de ellende, ontwikkeling van
de individueele en collectieve naastenliefde, grootere gelijkheid voor de belasting, grootere zorg voor de jeugd, erkenning van het heiligdom van het leven en van de individueele en collectieve verantwoordelijkheid voor het Leven. Laten we liever zoeken naar de eigenlijke oorzaak van ons klagen, jammeren en minachten, van onze ongerustheid. We weten ons niet aan te passen bij de nieuwe, economische, sociale en moreele omstandigheden; daarom zien we reikhalzend terug naar onze tradities, waarvan we echter de beteekenis hebben vergeten. Onze menschelijke natuur weet zich niet aan te passen bij de nieuwe voorwaarden, die de ontwikkeling der Wetenschappen met zich bracht... Neen, wat we te doen hebben is voordeel
| |
| |
te trekken uit de nieuwe levensomstandigheden, de mogelijkheden te bestudeeren en te trachten mensch te zijn en te blijven. Onze Europeesche haat tegen Amerika is ongegrond, hij vloeit voort uit ontwetendheid en ons niet begrijpen of liever ons niet willen begrijpen van de Amerikaansche toestanden. Toch is het mogelijk, dat wat zich thans in dat land overzee afspeelt, de toekomst inhoudt van den mensch van morgen en van de beschaving. Daar ontstaat een nieuw type van beschaving: de technocratie; ze ziet er nogal revolutionnair uit, maar waarom zouden we ze niet bestudeeren? Onze voorouders hebben vaak uit liefde voor de traditie dingen verworpen of verwaarloosd, die hun kinderen als vanzelf sprekend hebben beschouwd. Waarom zouden we niet, als Prof. Bohet aanraadt, met veelomvattende geest de Amerikaansche toestanden bestudeeren, als humanisten. Daar worden misschien dingen voorbereid, constuctieve en vruchtbare gedachten uitgewerkt, die nog misschien een oplossing van zeer actueele problemen brengen, die morgen van grooten invloed kunnen zijn op onze Europeesche quaesties: het muntprobleem, het publieke en private schuldenprobleem, het collectieve vredesprobleem, het handelsprobleem, het moderne Staatsprobleem en het wetenschappelijke beschavingsprobleem, enz. Amerika begint te bouwen, laat ons dan haar pogen en streven gadeslaan en zonder vooringenomenheid... Daar wordt geëxperimenteerd, ook voor ons, want Amerikaansche toestanden zijn ook in zekere opzichten de onze...
Al die denkbeelden van Prof. Bohet zullen zeer zeker stof geven tot allerlei discussies. Om die te kunnen volgen en er zijn voordeel mee te kunnen doen, is het noodig het boek te lezen. Dat zal geen verloren moeite zijn. Het boek is veelzijdig. Prof. Bohet houdt niet van sentimenteele vervloekingen. Hij is openhartig genoeg om de werkelijkheid in de oogen te zien. Hij negeert niets voor hij weet, hoe het is, hoe het doet, hoe het werkt. Prof. Bohet weet, dat er dingen in Amerika gebeuren, die ons misschien uit den nood kunnen helpen, die onze oogen zullen openen voor gevaren, die ons bedreigen. Prof. Bohet wijst ons den weg door Amerika en onze dwalingen. Waarom zouden we niet onder zijn leiding de discussie van
| |
| |
onze gebreken aanvaarden? Het boek van Prof. Bohet behandelt meer dan het probleem Europa-Amerika, het behandelt het probleem van het Humanisme zelf. En ziet wat er nu in de wereld gebeurt. In Europa is A. Hitler aan het werk. In Amerika Roosevelt. A. Hitler heeft om te bouwen, een beroep gedaan op wat we eigenlijk de edele, hooge en Europeesche idealen en waarden noemen. Het resultaat: twisten, misschien met allerhande droevige gevolgen, haat, hoogmoed en andere leelijke gevoelens. Roosevelt doet alleen een beroep op economische waarden, geen abstracties. Hij gooit alles omver, bouwt en probeert te bouwen: leelijke gevoelens openbaren zich niet. Misschien is dan dat Amerikaansche pogen een interessant iets. En het experimenteeren gaat voort. Waarom zouden we niet het Amerikaansche pogen bestudeeren en zoo mogelijk er voordeel uit trekken, als het lukt of mislukt;... Waarom niet?... Laat ons dan het boek van Prof. Bohet lezen. We kunnen om te beginnen veel leeren uit de talrijke inlichtingen over het Amerikaansche leven en uit de talrijke humanistische gedachten, die schrijver ons zoo aanschouwelijk weet voor te stellen. Het boek spreekt een diepe humane taal, het is de uitdrukking van een diep menschelijk voelen, eigenschappen, die sterk genoeg zullen zijn om de conflicten en de gekwetste gevoelens, die menige bladzijde, menige regel, menige gedachte zullen doen ontstaan, te verzachten. Misschien zal een enkele lezer, dan toch het boek na de derde bladzijde van zich werpen. Dit zal geen bewijs zijn van zijn humanen geest. Dit zal hem niet als een goede Gezel kenmerken.
Dr. F. Closset.
| |
Dertig jaren film.
Eigenlijk moet men van veertig jaren film spreken, want in het jaar 1895 namen de gebroeders Lumière patent op hun cinematografisch projectie-apparaat. De eerste publieke filmvoorstelling had plaats in den kelder van een café op den Boulevard des Capucines te Parijs, waar de menschen op houten banken waren gezeten! De cinema was toen niets anders dan
| |
| |
een ‘aardigheid’, zooals ook de poppenkast of de aloude tooverlantaarn. Het publiek beschouwde het ook als dusdanig, en nam het wonder der bewegende figuren met de grootste kalmte en voor kennisgeving aan. Achtentwintig jaren later verscheen op deze zelfde plaats het monumentale Paramount-paleis. Wonderlijke speling van het toeval!
De cinema werd toentertijde weinig au sérieux genomen. Niemand zag er de grootsche toekomst in, welke aan de nieuwe filmkunst te wachten stond. En wie er in ernst over sprak, werd uitgehoond en bespot.
De heer L.J. Jordaan, die in de prachtige serie monografieën over de film, uitgave van de firma Brusse te Rotterdam, onder redactie van Mr. C.J. Graadt van Roggen, het historische overzicht voor zijn rekening nam, zegt, zeer terecht, dat de houding van het algemeene publiek dezelfde was als die het debuut van iedere nieuwe vinding kenmerkt. Hetzelfde ongeloof, hetzelfde wantrouwen, dezelfde spot, uit de instinctieve behoudzucht der massa geboren, waarmee onze lang-pandige en hooggehoede voorouders den eersten stoomwagen in 1839 langs den Haarlemmerweg zagen denderen, bezielde de gekleede jassen en matelots van 1895, toen het eerste Boeren-Commando flikkerend en trillend en door een zwarten ‘regen’ geteisterd, maar onmiskenbaar levend op hen toereed.
Het is wel een zeer vreemd menschelijk verschijnsel, dat het ‘nieuwe’, in welken vorm het zich ook vertoont, zooveel onwil en tegenstand, ja, haat ondervindt. De heer Jordaan noemt het de ‘instinctieve behoudzucht’ der massa, maar verklaart dit woord voldoende het feit? Het nieuwe in techniek, het nieuwe in wetenschap, het nieuwe in muziek, schilderkunst of letterkunde heeft altijd de ongelooflijkste moeite zich baan te breken en te handhaven. Waarom is het groote publiek altijd in het begin blind voor de verbetering, ontwikkeling of vernieuwing van het reeds bestaande? Waarom staken de boeren in woede hun stok door de spaken der eerste rijwielen, zoodat de berijders moesten vallen? Waarom werden de schilders, die nu al lang niet ‘modern’ meer zijn, omdat men ze geaccepteerd heeft in het algemeene menschelijke schema, van Gogh, Seurat, Cézanne, bij hun opkomst òf genegeerd òf vervolgd? Waarom werd de muziek
| |
| |
van Wagner, die nu al weer voor sommigen een overwonnen standpunt lijkt, door het vele ‘moderne’, dat er ná is gekomen, als een bijna misdadige poging om het muzikaal evenwicht te verstoren, beschouwd? En waarom werd het werk van de Nieuwe Gids, - dat nu algemeen wordt erkend als de basis van de hedendaagsche literatuur, bij zijn aanvang uitgescholden, becaricaturiseerd, geparodieerd? Waarom letterkundigen van naam, als Mr. J.N. van Hall, Soera Rana zich dusdanig door een woedend verzet voelden aangegrepen, dat zij zich niet ontzagen, spotverzen te vervaardigen op werk der Tachtigers, dat nú door de huidigen tot den hemel verheven wordt en als het nec plus ultra onzer Hollandsche letterkunde wordt gesteld? Waarachtige literatoren, wien het om de kunst is te doen en die niet, in onzinnig eigenbelang, angst gevoelen door het komende overvleugeld of geheel verdrongen te zullen worden, en die zich daarom in hartstochtelijke wanhoop er tegen verzetten, zijn tot in het diepst hunner ziel verheugd, als er iets nieuws komt, dat tegelijk mooi moet worden genoemd. Ik mag hier zeker wel even herinneren aan de ontzaglijke blijdschap, waarmee Willem Kloos de schoonheid in het oeuvre van den genialen Jacques Perk ontdekte, en (het moment is door Hein Boeken in de Willem Kloos-Aflevering van 1929 historisch vastgelegd) hoe innig voldaan en verrukt hij was, toen de schoone kunst van Gorter en later die van Leopold zich aan hem openbaarde. Een kunstenaar pur sang houdt uitsluitend de zaak in het oog, hij kent geen jaloezie, en gunt nevens zijn eigen productie, gaarne aan alles wat goed is, een plaats.
Zulke objectieve artiesten, het is treurig maar waar, zijn er slechts enkele. De meeste menschen staan, wat karakter betreft, niet hoog genoeg, om wat een ander bezit, of wat een ander voor nieuws en moois aan de wereld brengt, op zijn juiste waarde te kunnen erkennen. Er moet altijd iets af. Alsof de ademtocht der historie niet al het minderwaardige van aanvallen, jaloersche uitingen, en misgunningen niet weg-blies, zoodat het werk der kunst toch in ongerepte schoonheid blijft staan!
De oorzaak, dat de eerste tien jaren der film vrijwel onopgemerkt voorbij zijn gegaan, wijt de heer Jordaan aan deze omstandigheid, en hij betreurt het ten zeerste, dat er van al de
| |
| |
historische gebeurtenissen, door de cinema in beeld gebracht, zoo weinig bewaard is gebleven. De luttele belangstelling maakte, dat men de films vernietigde, en de heer Jordaan noemt het een gelukkig toeval, dat het eerste programma der gebroeders Lumière, in zijn geheel behouden bleef, en dat men dit ‘levend geworden familie-album’ op de Haagsche kino-tentoonstelling van eenige jaren geleden zag voorbij trekken. O.a. zag men daarop de aankomst van een trein. Hetgeen komen moest, was niet meer te stuiten, en als altijd, zegt de heer Jordaan overwon ‘het technisch mirakel’. Maar, voegt hij er bij, de eerste films streefden meer naar het verrassende, het grappige, het verbijsterende, dan naar het echte, het natuurlijke, zoodat de bioscoop of de cinema, - het eene woord is zoo goed als het andere, - een soort van ‘rariteiten-kabinet’ werd, waar ‘magie blanche’ werd gepleegd.
Allerlei wonderen werden er in deze bewegende tooverlantaarn vertoond: een fietser, die naar de maan rijdt, een oud vrouwtje, dat een volgeladen, met vier paarden bespannen postwagen achteruit trekt, een ruiter, die terecht komt op den stokstijven staart van een paard, en aldus een ren volbrengt, en dergelijke meer. Het allengs gewonnen wordend publiek keek zich de oogen uit. Uit de collectie van het Ned. Centraal Film-Archief blijkt, zegt de heer Jordaan, dat er ook films bestonden als: Het bezoek van Paul Kruger, De intocht van Prins Hendrik, e.d., dus wat wij tegenwoordig het Journaal van een film-voorstelling noemen, de prachtige, intensieve en interessante reportage van het moment.
Het onderscheid tusschen de oorspronkelijke, primitieve films en de moderne, haast volmaakte na-beeldingen van het oogenblik is als dag en nacht. Het afschuwelijke geflikker en getril (langen tijd werden de films ‘trilbeelden’ genoemd!) is totaal verdwenen en een weldadige rust is er voor in de plaats gekomen. Het gehol en gevlieg van menschen achter een begrafenis behoort tot het verledene, en door het ‘linnen venster’ (de aardige uitdrukking is van Mr. J.C. Graadt van Roggen) ziet men thans een waarachtige werkelijkheid zich afspelen, tenzij wij te maken hebben met truc-films of met teeken-films die opzichzelf ontzettend onderhoudend kunnen zijn en amusant.
In de eerste films was er van ‘spel’ geen sprake. Een artiest kreeg opdracht: boos te kijken, zich verontwaardigd te toonen,
| |
| |
te juichen, een brief met schrik open te maken, verlangend te smachten, en al dergelijke meer. Namen van bekende tooneelspelers en tooneelspeelsters dienden om aan het stuk grootere aantrekkelijkheid te geven, maar een doorloopende actie was voor hen onmogelijk. Het waren allen kleine brokstukjes van emotie, van hartstocht, van vreugde en smart, die door het cement der titels en teksten aan elkaar werden gelijmd. Tegenwoordig is dat anders, en vooral de geluidsfilm verleent aan geroutineerde acteurs en actrices gelegenheid om sterk, ernstig en aaneen-gesloten spel te geven.
Wat de techniek der film in de laatste jaren heeft bereikt, grenst aan het wonderbaarlijke. Landstreken, die wij nooit zullen bezoeken, worden tot ons gebracht; wilde dieren, vogels, worden op heeterdaad in de wildernis betrapt; de visschen worden in hun element bespied; onbeklimbare bergen toonen ons hun woeste schoonheid, volkeren, wier namen wij slechts uit de boeken kennen, verkeeren familjaar met ons in de zaal van een gebouw onzer inwoning, en zelfs voorwereldlijke dieren, dinosaurussen en mastodonten leveren gevechten voor onze oogen en bewegen zich, als leefden zij nog heden ten dage. De bioscoop is de levende courant, het levende wetenschappelijke werk, de levende historie. Dank zij de bioscoop en de gramofoon kan men nog honderd jaar na het verscheiden van een beroemd persoon diens levende persoonlijkheid aanschouwen en zijn stem vernemen. En door deze geweldige hulpkrachten wordt, hetgeen bewaard behoort te blijven, gemakkelijker vereeuwigd.
Zooals men vroeger wel eens schertsend, de pers ‘de koningin der aarde’ noemde, zoo kan men dit thans met het volste recht zeggen van de bioscoop. In de courant leest men over een vliegtocht, een schipbreuk, een natuur-ramp, een opstand, een inhuldiging, op de film ziet men alles, als ware men er bij, gebeuren. We hooren redevoeringen van groote staatslieden, zang van wereld-beroemde artiesten, gesprekken van, op den voorgrond tredende personen. We wonen de schokkendste, ontroerendste, interessantste gebeurtenissen bij, behagelijk gezeten in onzen fauteuil, en in één avond of middag beleven wij romans mede, krijgen een aanschouwelijke les in de cultures der overzeesche landen, bewonderen de pracht van Oostersche vlinders, wonen
| |
| |
een parade, een bruiloft of een begrafenis bij, - en, als het goed gaat, herkennen wij ons als een der personen uit het samengestroomde publiek. En waren vroeger familieleden, zelfs op korten afstand levende, jarenlang van elkander gescheiden, tegenwoordig zien zij elkander in levenden lijve, door de in den gezinskring opgenomen films, en vernemen zelfs elkanders stem. Er bestaan geen kluizenaars meer, die afgescheiden van de wereld zijn, de wereld achterhaalt hen overal, en laat hen het algemeene leven meemaken, op de rustigste, gemakkelijkste en eenvoudigste wijze.
Niemand kan meer het nut, het genoegen, het belang van de film ontkennen. En daarom zal de interessante serie, hierboven genoemd, die alle kanten van het vraagstuk der bioscoop belicht, natuurlijk de geboeide aandacht trekken van het algemeen publiek. Tezamen vormen zij een standaardwerk, dat historische belangrijkheid heeft, maar misschien deed de firma Brusse er wel goed aan, de hoofdstukken elk afzonderlijk te laten verschijnen, omdat de een natuurlijk meer door dit, de ander meer door dat onderwerp wordt aangetrokken. Ik laat hier de titels der afzonderlijke afleveringen volgen.
Het linnen venster, door Mr. C.J. Graadt van Roggen. |
Dertig jaar film, door L.J. Jordaan. |
Nederlandsche filmkunst, door Mr. Henrik Scholte. |
Russische filmkunst, door Th.B.F. Hoyer. |
Duitsche filmkunst, door Simon Koster. |
Fransche filmkunst, door Dr. Elisabeth de Roos. |
Amerikaansche filmkunst, door Dr. J.F. Otten. |
De absolute film, door Constant van Wessem. |
De geluidsfilm, door Lou Lichtveld. |
De techniek der kunstfilm, door M.H.K. Franken en Joris Ivens, en |
Film-reclame, door Piet Zwart. |
De monografieën zijn allen door ter zake kundigen geschreven; ze deelen ons tal van wetenswaardigheden mee en persoonlijke beschouwingen; ze zijn voortreffelijk en aantrekkelijk uitgegeven en met tallooze illlustraties verlucht.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
|
|