| |
| |
| |
Nieuwe Gids-correspondentie. (Vervolg van blz. 172.)
Amsterdam, 10 Oct. 1886 Hemonystraat 13.
Geachte Heer,
Uwe laatste brieven herlezende, zie ik, dat ik nog altijd niet geantwoord heb op uwe vraag of de heer Paap mr. in de rechten is. Neen, dat is hij niet, hij is nog slechts een circa negen-en-twintigjarige candidaat in die wetenschap, maar die veel in het recht gewerkt heeft, misschien wel wat met eenige verwaarloozing van zijn eigenlijke en beperktere examenstudie. Ook vindt gij de reden, dat Paap het niet met ons eens is, niet voldoende, om ons van hem af te scheiden. Maar dat niet-eens-zijn had zich bij onzen gewezen mederedacteur uitgebreid tot een totale en aan afkeer grenzende onverschilligheid jegens de Nieuwe Gids, zoodat hij, ook wel is waar door bezigheden verhinderd, zich in het geheel niet meer met haar aangelegenheden bemoeide. Omdat wij zeer oude vrienden zijn, zou ook dat misschien geen reden tot een breuk geweest zijn, als er niet een andere zaak bijgekomen ware, het geprojecteerde weekblad van Netscher. Deze wilde dat Paap zijn mederedacteur zou worden en toch bij ons aanblijven, en dat wij als ‘vaste medewerkers’ op den titel vermeld zouden worden. Dit vonden wij om allerlei redenen ondoenlijk, al was het alleen maar hierom, dat wij zoodoende onze krachten zouden versnipperen, en dit kan de N.G. niet lijden. Na een hoop bijeenkomsten, correspondentie, etc. is het er op neergekomen, dat Paap met wederzijdsch goedvinden uit onze redactie is getreden. Van dat weekblad zal echter waarschijnlijk niets komen, om
| |
| |
redenen die buiten mij om zijn gegaan en waarvan ik weinig weet. Het bericht der kranten was in allen gevalle zeer voorbarig. Wij zijn thans als van ouds met Paap op den meest vriendschappelijken voet, maar wat Netscher doen zal, weten wij niet.
Met genoegen heb ik uw artikel tegen prof. Spruijt gelezen, en in de hoofdzaken hebt gij mij overtuigd. Spruijt's argument tegen uw bewering, dat er geen medevreugd zou zijn, is alleroppervlakkigst, en met zijn niet-kennen van Spinoza slaat gij hem evident. Ik geloof dat medevreugd als tegenhanger van medelijden tegenover ons geheel onverschillige personen een zeer problematisch bestaan heeft, maar Verwey vroeg mij: ‘Hoe weet je dat? De ervaring van ieder individu is toch altijd zeer beperkt in vergelijking van al de mooglijke ervaring van psychologische toestanden, die er te maken valt. Maar nu wilde ik u, naar aanleiding van prof. Spruijt iets vragen. Toen ik indertijd college in de psychologie bij hem liep, hadden wij 't natuurlijk in de eerste plaats over den vrijen wil. ‘Er is geen vrije wil’, hoorde ik toen, ‘en zoo hij er ware, zou de psychologie geen wetenschap zijn. Al 's menschen uitingen zijn gedetermineerd, maar een der factoren die determineeren, is de zelfbepaling. Anders zou er geen moreele verantwoordelijkheid wezen.’ Dit waren ongeveer 's hoogleeraars woorden en het frappeerde mij toen zeer, omdat ik het niet begreep. Kunt gij mij nu soms inlichten, of die zelfbepaling meer is dan een achterdeurtje van den heer S. en of de wetenschap er ook soms iets onder verstaat. Daarmeê zoudt gij mij zeer verplichten.
En nu uw laatste brief van 22 Augustus.
Uw eerste argument is: dat ik, om konsekwent te zijn, de substantie ook moet veronderstellen achter de dieren en lagere organismen, en dus ook achter de gestorvene organismen, en dus ook achter de doode stof. En zoo zou ik op een zeer geestige manier weer uit het Idealisme getold zijn. Dit is inderdaad een zeer zwaar argument en ik kan u er niets anders op antwoorden als dit: Zou het geheele verschil tusschen ons beider zienswijzen niet eigenlijk, in zijn diepste kern, liggen in de beteekenis, die wij aan het woord zijn hechten? Wij raken hier de uiterste grenzen van het menschelijk abstractie-vermogen en ik weet niet of ik mij dan duidelijk genoeg kan uitdrukken.
| |
| |
Als ik uitga van de praemisse: ik ken alleen eigen zielstoestanden, geen voorwerpen buiten mij, onafhankelijk van mij, dan is dat, gij zult het mij toestemmen, het meest zekere uitgangspunt. Als dàt tenminste niet waar zou zijn, dan vervalt alle mogelijkheid van redeneering, omdat dan mijn eigen bestaan dubieus zou wezen. Welnu, maar wat is dat gecursiveerde ik? Zelf ook weer een verschijnsel, natuurlijk. Maar verschijnselen, die zich aan verschijnselen voordoen, is een doolhof, waar ik ten minste niet uit kan komen. Wat veronderstelt dus die bewering onvermijdelijk? Dat er ‘achter’ al die verschijnselen, die mijn ik vormen, Iets is, waarvan ik zelf niets gewaar word, en dat ik bij gebrek aan beter de substantie noem. Die is het Eeuwig-zijnde. Waar ik nu in diegene mijner verschijnselen, die ik instinctmatig buiten mij zelf geloof te zijn, wezens ontmoet, uiterlijk gelijk aan mijn eigen lichaam en waarop ik met mijn handelingen en woorden, de gevolgen van innerlijke zielstoestanden, kan werken, zoodat ik bij hen analoge verschijnselen, woorden en handelingen zie ontstaan, die ik niet anders kan verklaren, dan dat zij het gevolg zijn van innerlijke zielstoestanden, gelijksoortig aan de mijne, bij die wezens, dan doe ik m.i. een geoorloofden sprong om ook ‘achter’ die wezens de substantie te veronderstellen. Waarom ik dat ook niet bij een luidende klok doe? Wel, omdat ik geenerlei psychische werking op die klok kan uitoefenen, en ik daaruit opmaak, dat wij geen wezens van gelijke soort zijn. Ook leert de wetenschap mij, die de verschijnselen ontleedt, dat die eigenaardige gelijksoortigheid verbonden is aan een bepaald soort van verschijnselen, de georganiseerde, en nu moet ik, om consequent te zijn, zooals gij terecht opmerkt, doorgaan tot de cel en die aannemen als de uiterste grens, waar de substantie de
verschijnselen raakt. De rest van de verschijnselen heeft misschien met de substantie te maken in potentie, maar zoolang de vraag naar het ontstaan van het leven niet is opgelost, kan men dat niet weten. En wat een dooden boom betreft, die is toch altijd nog een verzameling van cellen, al zijn zij niet meer tot een hoogere eenheid verbonden. Nu zegt gij: al die verschijnselen noem ik het Zijnde, en ik: alleen de substantie noem ik zoo, en de rest is niets, als door de substantie. Als het b.v. mogelijk was, dat alle organisme uit het gansche Heelal verdween, dan zou ook
| |
| |
alle verschijnen ophouden en er was niets dan de substantie, dus in onze gedachte op het oogenblik niets, omdat wij de substantie alleen kunnen waarnemen zoover zij de verschijnselen raakt.
Ik beweer hiermede niet het wereldraadsel opgelost te hebben: dat is in zijn diepsten grond onoplosbaar, maar ik heb slechts getracht consequent te zijn, uitgaande van de praemissen, die ik het zekerst vond.
Zoudt gij nogmaals zoo goed willen zijn mij hierover uwe meening te zeggen; ik leer veel uit onze correspondentie: verheldering en corrigeering van mijn denken.
Steeds, achtend,
Uw dw.,
WILLEM KLOOS.
Den Heer Mr. Lotsij.
Verlangt gij ook het een of ander boek?
| |
Amsterdam, 13 Oct. 1886. Hemonystraat 13.
Waarde Heer,
Dank voor uw overdrukje. Zoo gij zoo goed zoudt willen zijn moeite voor ons te doen, wil dan aan u bekende personen, die gij vermoedt, dat in den inhoud van ons tijdschrift belang konden stellen een prospectus geven of zenden. Ik stuur u voor dat geval bijgaande zes exemplaren. Zoo gij meer mocht verlangen, zijn zij te uwer beschikking. Ook exemplaren van de aflevering kunt gij voor dat doel krijgen, als het u noodig voorkomt. Naast de leesinrichtingen, die de Nieuwe Gids nemen omdat zij hare leden op de hoogte van den tijd moeten doen blijven, vormen de vrienden die door vrienden verkregen worden een niet onbelangrijk deel van ons publiek. Als gij te Amsterdam komt, hoop ik op uw
| |
| |
bezoek, maar schrijft u 't mij s.v.p. vooruit, om de mogelijkheid te voorkomen, dat ik anders niet te huis mocht zijn.
't Is te hopen dat uw bundel nu wat gelezen zal worden: door de lamme houding der pers wist men nauwelijks, dat hij bestond; maar daar er duizend exemplaren van de aflevering het land zijn ingegaan, is er nu wel kans op.
A propos, mag ik u om een opheldering vragen? Op bladz. 2 van Z.S. begrijp ik de tweede strofe niet. Zoudt gij mij daarover eenige aanwijzingen willen geven?
In haast,
met vriendsch. groeten.
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer J. Winkler Prins.
| |
Amsterdam, 13 Oct. 1886 Hemonystraat 13.
Amice,
Gaarne vernam ik van je, ter controle onzer administratie, of je het je 1 Oct. l.l. toegezonden exemplaar onzer aflevering ontvangen hebt. Ik vraag dit hierom, wijl je anders altijd mij van de ontvangst eenig bericht wildet sturen, en dat dit dezen keer niet gebeurd is, schrijf ik dus toe aan eene vertraging in de bezorging, zooals er zeer dikwijls bij ons voorkomen.
Steeds t.t.
WILLEM KLOOS.
Hoe is het met je gezondheid?
Den Heer Karel Alb. Thijm.
| |
| |
| |
Amsterdam, 13 Oct. 1886. Hemonystraat 13.
Waarde Heer,
Dat is een goed bericht en het verheugt mij zeer. Maar gij schrijft van eenige bladzijden aan de Billiton-questie in het ‘Novembernummer’ te wijden. Denk er s.v.p. om, dat dat Dec.-nummer moet zijn. Evenzoo moet voor uw ‘Januari-nummer’ Februari-nummer gelezen worden.
Wat het honorarium betreft, het juiste bedrag zal den heer Paap, die het erg druk heeft gehad en heeft, door het hoofd zijn gegaan. Onze nieuwe penningmeester, de heer v.d. Goes, zal die zaak met u in orde brengen.
Den heer v.d. Kemp heb ik onmiddellijk, volgens uwe opgave, geschreven. Hoort gij ook iets van den heer Scheltema? En weet gij, dat Multatuli weer druk aan het schrijven is?
Na groeten,
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer G. Buitendijk.
| |
Amsterdam, 13 Oct. 1886. Hemonystraat 13.
WelEdele Heer,
Met genoegen vernam ik, dat gij weder voornemens zijt mede te werken. Gaarne ontving ik uwe bijdrage zoo gij er eene hebt op den drie en twintigsten November uiterlijk. Mocht gij een boek verlangen, dat onlangs verschenen is, dan ben ik bereid, dat voor u ter recensie aan te vragen.
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Joh. F. Snelleman.
| |
| |
| |
Amsterdam, 13 Oct. 1886. Hemonystraat 13.
Waarde Erens,
Zoudt gij mij het genoegen willen bewijzen voor onze December-aflevering 't een of ander over de Essais et Critiques van Charles Fuster te zeggen? Anders moet ik het doen, en dan ontving ik het boekje gaarne terug, maar het is beter aan jou toevertrouwd. Hoor ik niet eens wat van je? Als ik in stemming ben, zal ik je eens een langen brief schrijven. Ik hoop ook, dat je zult blijven medewerken aan de Nieuwe Gids, met novellen en kritieken. Ook langere stukken van je hand zullen mij zeer welkom zijn, en zoo je daarvoor boeken mocht behoeven, heb je maar te schrijven.
Tot ziens,
Steeds t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer François Erens.
| |
Amsterdam, 16 Oct. 1886. Hemonystraat 13.
Geachte Heer,
Namens de Redactie van ‘De Nieuwe Gids’ heb ik de eer u beleefdelijk te verzoeken, of gij u voor ons zoudt willen belasten met de aankondiging van bijgaand boekwerk. Bijgaande brief van den schrijver bevat eenige inlichtingen, die, misschien, u van nut konden zijn.
In afwachting,
Hoogachtend,
Uw dw. dienaar
WILLEM KLOOS.
Den Heer H.J. Biederlack.
| |
| |
| |
Amsterdam, 15 Nov. 1886 Hemonystraat 13.
WelEdelgeb. Heer,
In antwoord op uw schrijven dd. 2 Nov. ll. heb ik de eer u mede te deelen, dat goede stukken der Redactie van de Nieuwe Gids natuurlijk altijd aangenaam zijn, en dat het onderwerp van het door u te schrijven stuk geen beletsel tegen de plaatsing zou zijn. Ik raad u dus aan, uw artikel na voltooiing aan mijn adres te zenden, opdat de Redactie erover kunne oordeelen. Voordat dit oordeel echter gevormd kan zijn en de waarde bepaald, die het artikel voor ons heeft, zou ik u geene eenigszins omschrevene conditie's kunnen opnoemen.
In afwachting,
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Secretaris-redacteur v.d. Nieuwe Gids.
Den Heer Alexander Dondorf.
| |
Amsterdam, 15 Nov. 1886 Hemonystraat 13.
Waarde Heer,
Tegelijk met deze verzend ik aan B2 proef en copie van het Billiton-stuk. Er is niets strafbaars in.
Wat betreft den aankoop van boeken, in dezen verzoek ik u, op den zelfden voet, niet hooger natuurlijk, te continueeren. Is de kwestie met Van der Goes in orde? Ik sprak hem, door drukte verhinderd, in le laatste veertien dagen niet.
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
In haast!
Den Heer G. Buitendijk.
(Wordt vervolgd.)
|
|