De Nieuwe Gids. Jaargang 49
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Eerste Tooneel.William, Eefje (zij staan bij 't venster rechts, kijken naar buiten).
William:
(na 'n stilte)
Zie, de wereld plukt de bloem van 'n nieuwen dag! -
(pauzetje)
Elke morgen geurt en kleurt als 'n herrijzenis. - Het leven is 'n geboorte zonder einde. - We staan zonder ophouden aan 'n begin.
(Eefje laat haar hoofd aan z'n schouder rusten. Pauzetje)
- Waarom huil je nu, Eefje? Je moest juist gelukkig zijn! Ik ben 't toch ook, dit oogenblik? En wat doet tijd er dan toe? Wie even 't geluk kende, verliest 't nooit meer geheel. Maar, ach, tranen zijn altijd de hoogste blijdschap! Laat ik die dauw van je oogen kussen. Dat zal niet branden, Eef, maar je koelen en je oogen zullen klaarder schijnen dan ooit
(kust haar)
- Zie je, nu lach je al weer 'n beetje! Dat komt, omdat je went aan je geluk en dan neem je 't zoo zwaar niet meer. Nieuw geluk zou ons spoedig breken. Daarom moet 't oud worden, heel gauw oud!
(ze maken zich weer van elkaar los Pauzetje)
Kijk, Eef, je bent 'n mooie verrukking voor me geweest en ik voor jou. Het heeft ons hart rijker gemaakt en, al gaan we nu
| |
[pagina 234]
| |
van elkaar, we hebben niet verloren. De nieuwe vlam, die in ons brandt, behoeft toch niet te dooven? Ik zal haar voeden door aan je te denken als aan iets, dat als 'n kort wonder in m'n leven is gekomen. En jij, Eef, je bent gegroeid in deze uren, je wezen is voller geworden en dat zal je bijblijven
(zachter)
ook bij je man. Hij plukt de vrucht, die in je ziel gerijpt is, nee, ze valt hem zoo maar in den schoot! En of hij zijn rijkdom beseft of niet, jullie leven zal er mooier door zijn.
Eefje:
(met 'n droevig lachje)
Jij bent 'n dichter!
William:
(gehinderd)
Zeg dat niet! Ja, van m'n vàk! Maar verder ben ik toch 'n mènsch, net als jij! Wat ik nu en dan op papier zet, komt er minder op aan. Van je leven moet je 'n gedicht maken en dat kan iedereen, die wil. Doe dat ook, Eef. Leg in elk van je daden iets van je hart, van je hoop en je illusies, en het kleinste wordt er groot door en....
(houdt even in, bezint zich dan, slaat plots om met 'n half-luiden lach)
Ach, goddelijke Eef, 't schijnt toch eenmaal je noodlot te zijn, dat je altijd 'n predikant naast je moet hebben!
Eefje:
(na 'n oogenblik, langzaam)
Dat gedicht van je.... wil je zeker terug hebben?
(zoekt naar 't papier, dat ze bij zich heeft)
.
William:
(snel)
Nee, vergeet maar, 't me terug te geven! Ik heb 't immers toch in m'n hóófd! En dan, als 't bij jou blijft, wie weet, vind ik vanzelf de regels, die nog ontbreken. Of misschien voltooi ik 't juist nìet, om er niets aan te bederven, als 'n herinnering aan jou. Want, Eef, 't ongeschrevene is nog altijd 't mooiste. Maar, schat, als je weer eens iets van me leest, dat wèrkelijk 'n beetje mooi is, bedenk dan, dat jij er op jouw manier aan hebt meegewerkt, want wie kan zeggen, hoeveel nieuws je in me hebt doen ontbloeien? En al wordt je naam in 't vers niet genoemd, 't zal je toch zijn, of ik tot je spreek en je zult me hooren en zièn, beter nog dan nu ik bij je ben. Want 't eeuwige, dat in me is, komt dan naar je toe en dat kent geen sluiers. -
(zich plots tot 'n anderen toon dwingend, wat 'm trouwens niet moeilijk afgaat)
En nu, Eef, sla wat om en we gaan eens kijken, of we nooit uit deze blijde gevangenis verlost worden! 't Verwondert me eigenlijk, dat ze ons vannàcht nog niet hebben opgespoord! Drommels, zóó gauw hebben ze ons toch niet opge-
| |
[pagina 235]
| |
geven? Nee, natuurlijk, van morgen zijn er minstens 'n paar ‘Good Luck’ 's op zoek gegaan, wie weet, met reddingsbrigades en meer van die gewichtigheid. 't Zal ze meevallen, als ze ons zien! Maar daarvoor moeten we zorgen, dat we in den kijkerd loopen. Ze denken niet, dat ik den bovenweg heb genomen. We gaan even voorbij de kromming, waar m'n oude kast gisteren zoo smadelijk 't leven liet. Daar heb je 't gezicht op den grooten weg en, als er iets passeert, zullen we zien, op een of andere manier de aandacht te trekken.
(niet zonder innigheid)
Blijf zoolang nog bij me, Eef, buiten. Dat kan ons niet anders dan sterken. - Je zucht, Eefje? Ach, zuchten zijn de gebeden der ziel. Laat ze maar opstijgen! Daar kan
enkel goeds van komen.
(haar even tegen zich aan drukkend)
Ach, je hartje beeft als 'n duif, hè? Ze wil met haar vleugels klappen, maar ze is zoo bang, zoo bang!
(sterk)
Nooit bang zijn, Eef, voor niets, voor niemand! Altijd alles recht in 't gezicht zien, met moed in 't hart en eeuwig vertrouwen! Zie den klaterenden dageraad! Geeft hij om den nacht, die was of om den nacht, die zal komen? Hij jubelt, zonder angst, of eeuwig enkel dit heerlijke uur zal bestaan. En hij spreidt zijn glansen, niet vragend naar de duisternis van straks of zooeven. Zie alleen naar 't licht, Eefje! Dat wordt ons geschonken. Al 't andere blijft ons verborgen. - Kom! Vóór de anderen er zijn!
(Eefje knikt en haast zich weg door de 1e deur rechts. William drentelt 'n oogenblik heen en weer.)
| |
Tweede Tooneel.
William; Du Four en Wildink komen van links, jassen aan, hoeden op, eenige bagage met zich dragend. De aanwezigheid van William, hoewel die te verwachten was, verrast hen toch onaangenaam. -
'n Stilte. (Later Eefje.)
William:
(ironisch)
Zoo, gaan de heeren 'n eindje op stap?
Du Four:
(grommig)
Ja, we kunnen hier toch niet eeuwig blijven!
William:
Enne.... meneers's.... zuster?
Wildink:
(in de war)
Die kan niet zoo goed loopen.
William:
(na 'n oogenblik)
De heeren zijn natuurlijk geheel
| |
[pagina 236]
| |
vrij, te doen en te laten wat ze zelf willen. Alleen, ik geloof niet, dat u er hard mee op zult schieten. De afstanden zijn hier enorm en, vóór u 'n eind uit de voeten is, haalt 'n ‘Good Luck’ u, van welken kant ook, toch in.
Du Four:
(snel)
Maar weet je zeker, dat er 'n wagen op komst is?
William:
Dat spreekt vanzelf! En ik denk wel meer dan een. De dienst moet doorgaan, en ze hebben ons toch gemist? Ja, ze laten daar hun medemensch zoo maar aan z'n lot over!
(Wildink en Du Four zien elkaar besluiteloos aan.)
Du Four:
Ja, dan....!
Wildink:
Dan....
William:
Ik zou hier maar kalmpjes wachten, als ik u was Wat 'n mensch gebeuren moet, ontloopt-ie tòch niet!
(Du Four ziet hem wantrouwend aan, Wildink neemt hem schuw van ter zijde op. Dan gaan ze, tegen hun zin, bij de schouw zitten. William drentelt weer even heen en weer. - 'n Pauzetje. - Dan, weer sterk ironisch:)
De heeren hebben gisteren nog lang gezellig zitten praten, hè?
Du Four:
(quasi onverschillig)
Och!
William:
En is dat in orde gekomen, dat misverstand?
Du Four:
(nog niet begrijpend)
Wat?
William:
Van die papieren of zoo iets, die meneer dààr
(op Wildink doelend)
in....
(met nadruk)
bewaring had gegeven?
Du Four:
(weer quasi onverschillig)
O, ja!
William:
(met zeer duidelijke bedoeling)
Ach, er valt over alles altijd ten slotte te pràten. Als je 't samen eens wilt worden, is er wel 'n weg!
Du Four:
(plots, opspringend)
Zeg us, waar bemoei je je eigenlijk mee?
Wildink:
(nu eveneens met eenigen durf)
Ja, dat wou ik ook wel eens vragen!
Du Four:
(met 'n dreiging in de oogen)
En wat was je met ons van plan?
William:
(na hen 'n oogenblik, voor z'n eigen vermaak, eenigszins uit de hoogte te hebben bekeken, rustig)
Maken jullie je niet ongerust! Dat is juist 't eigenaardige en misschien ook 't immoreele van me, dat ik me nooit met iets bemoei. De dingen
| |
[pagina 237]
| |
gaan langs me, ik bekijk ze, ze interesseeren me even als ‘geval’ en verder raken ze me weinig. Ik ben dan ook heelemaal niets van plan. Ik voel me volstrekt niet geroepen om als vergelder of als 'n soort engel der gerechtigheid te fungeeren. Ik treed niet tusschenbeide in zaken, die betere en hoogere machten aangaan dan mij. Trouwens, wat wèèt ik? Niets! Ik veronderstèl alleen maar. Ik heb ièts gehoord, ièts gezien, maar directe mededeelingen zijn me niet gedaan. En wat behoef ik me in 'n anders aangelegenheden te verdiepen? Wat dat betreft, blijft m'n geweten dus onbezwaard.
(weer met spot)
Maar 't geval heeft werkelijk m'n belangstelling gehad en ik dank den heeren nog wel zeer, dat ze me 'n blik hebben willen gunnen in menschlijke afgronden, waarvan ik tot nu slechts fantaseerde.
(met 'n soort buiging)
Hartelijk dank!
(keert hun den rug toe, blijft in den fond. De anderen zien elkaar aan, niet op hun gemak.)
Du Four:
(na 'n oogenblik, smoezend, toch kort)
Ik vraag me af: is-ie te vertrouwen?
Wildink:
(bijkans met zelfbeklag)
Hij zal me toch niet willen aanbrengen!?
Du Four:
Sssst! -
(op z'n voorhoofd wijzend)
Hij is niet heelemaal zuiver. De dominee liet iets los. Hij doet aan schrijven en van die malligheid. Dat is misschien nog onze kans. Met 'n ander zou je meer last hebben.
Wildink:
(tracht 't alles in z'n hoofd te verwerken)
O!
(Eefje komt terug van rechts, hoed op, mantel aan.)
William:
(op 'r toetredend)
Ha, m'n bekoorlijke wandelgids, m'n lieve wegwijzer! Welaan, laat ons de bevrijding hier naar toe lokken! -
(plots)
A propos, ik heb zoo'n idee, dat een van de heeren wel 'n revolvertje bij zich heeft!
Du Four:
(knorrig, onverschillig)
En wat dan nog?
William:
(onverstoorbaar in z'n humeur)
Dan zou ik het vriendelijke verzoek tot u willen richten, mij dat dingetje 'n poosje af te staan.
Du Four:
(kort)
Waarvoor?
William:
Voor uw en ons aller welzijn! Ik ga namelijk met de hooggeachte echtgenoote van onzen geestelijken verzorger - wat zijn we hier toch van alles voorzien, hè? Zelfs 'n eigen huisprediker ontbreekt niet! - op de koekeloer, of men ons niet tracht | |
[pagina 238]
| |
op te visschen. Maar daar men in 't algemeen meer naar beneden dan naar boven vischt, zou 't kunnen zijn, dat de reddende hengel niet tot ons reikte. Los ik echter 'n schot - en ik verzeker u, dat dàt hier klinkt! - licht kijken ze dan ook eens opwaarts. Wilt u dus....
(met 'n ontfutselend gebaar)
voor 't goede doel!?
Du Four:
(zacht en kort)
En als ik je 'm geef, verraad je ons niet?
William:
(snel en zacht)
Ik hèb niets te verraden. 'k Weet nergens van. Ik trééd niet tusschenbeide. Ik schiet alleen en wie of wat daar op komt, dat gaat buiten me om.
Du Four:
(vertrouwend)
Goed!
(haalt 'n revolver uit z'n achterzak)
Daar!
William:
(de revolver aannemend, weer luid)
Ha, dat is eerste klas! Daar hou je d'r heel wat mee van je lijf. U schijnt op alles te zijn voorbereid! -
(tot Eefje)
Komaan, schoone dame, we gaan op jacht, maar op buit, dat wel gevangen wil worden!
(tot de anderen)
Als we beet hebben, krijgt u
(op de revolver wijzend)
draadloos bericht. - Kom!
(Met Eefje af in den fond. Men ziet ze door 't raam links passeeren)
| |
Derde Tooneel.
Wildink, Du Four; daarna Charlotte.
Wildink:
(na 'n oogenblik, heen en weer loopend, in angst, met horten en stooten)
Ik weet niet, of ze me zoeken. En moet ik dan hier blijven en wachten of doe ik beter met te gaan?
Du Four:
(met iets van galgenhumor)
Waar moet je naar toe? Hij
(op William doelend)
zei 't toch? Natuurlijk zoeken ze je, vadertje. Je staat toch gesignaleerd? Hoe had ik je anders in dat hôtel in de gaten gekregen? En toen ik die weggemoffelde letters op je bagage zag, hoefde ik niets meer te vragen! Maar of ze je nu al op 't spoor zijn? Ik zou 't haast niet denken.
Wildink:
(als voren)
Maar je weet 't toch nooit, je weet 't nooit!
Du Four:
(onverschillig)
Natuurlijk, je weet 't nooit.
Wildink:
Dan heb ik dat alles voor niets gedaan! Afschuwelijk!
Du Four:
Ja, mannetje, zeker van je zaak ben je met gapperij | |
[pagina 239]
| |
nooit. - Maar ik zou me nou maar niet van streek maken. Dat helpt heelemaal niet. En voor 't oogenblik kan je niets gebeuren. Als ze je zoeken, doen ze dat langs de groote lijn. Ja, ze jakkeren je hier in 'n bus achterna!
Wildink:
(iets gerustgesteld)
Ja, dat had ik ook al gedacht.
(na 'n oogenblik)
Zoeken ze u ook?
Du Four:
(met praats)
Mij? waarvoor?
Wildink:
(in z'n schulp kruipend)
Nee, 'k dacht zoo maar.
Du Four:
Maar ik zou toch liever niet willen, dat ze me hier bij jou troffen. Want zóóveel vriendschap zal je niet voor me gekregen hebben, dat je d'r mij ook niet in betrok!
Wildink:
(verwijtend, doch niet scherp)
Hebt u ànders verdiend?
Du Four:
(luchtig)
M'n hemel, ieder zoekt z'n voordeel, hè?
('n korte stilte. Charlotte verschijnt rechts, 1e deur. Op 't zien der twee mannen echter, die haar ook ontwaren, trekt ze zich weer terug. Du Four is op de gedachte van iets gekomen. Hij peinst 'n oogenblik. Dan, leuk, met 'n knipoog:)
In orde, wat?
Wildink:
Wat bedoel je?
Du Four:
'n Echte hôtel-schat, hè? Ik kèn dat. 't Is, dat ik voor zaken op reis ben; anders.... En je brengt er 'n hoop duiten mee zoek.
(suggereerend)
Maar ach, je moet toch wàt met je geld doen, hè? Je wilt er toch éénig pleizier van hebben, niet? Enfin, 'k zal nog eens zien. Ze is de moeite waard.
(draait zich op de hielen rond, fluitend. Wildink, voortdurend ongerust, staat zichzelf in den weg. Dan loopt hij naar de fond-deur.)
Du Four:
(scherp)
Wat ga je doen? Je haalt toch geen malligheid in je hoofd?
Wildink:
(benauwd)
Ik moet wat lucht hebben, lucht!
(af in den fond; men ziet hem rechts passeeren.)
| |
Vierde Tooneel.
Du Four, alleen; daarna Charlotte.
Du Four:
(ziet hem spottend na)
Hè, hè! Die leert 't nooit!
(na 'n kort oogenblik hoort en ziet hij Charlotte's deur weer opengaan. Onwillig wendt hij zich naar 't raam links, kijkt naar buiten. Charlotte verschijnt rechts.)
| |
[pagina 240]
| |
Charlotte:
(na 'n korte stilte)
Goeie morgen.
(pauzetje)
Goeie morgen!
(pauzetje)
O, krijgen we dàt weer!
(naar 'm toe gaand, vleierig)
Wil je nu wel eens dadelijk heel vriendelijk....
Du Four:
(zich omkeerend, barsch)
Bliksem op!
(loopt van haar weg naar de schouw)
.
Charlotte:
(sussend)
Hè hè! -
(bekennend)
Nu ja, ik wàs gister onaardig, maar....
Du Four:
(fel)
Onaardig? Je hebt me d'r bijna bijgelapt! Slons!
Charlotte:
(berustend)
Goed! Scheld me maar, scheld me maar!
Du Four:
(satanisch)
Dat vind je soms immers zoo heerlijk!
Charlotte:
Stil toch! - Ja, ik wist gister niet, wat ik deed. 't Was zoo'n vreeslijke avond! Ik dacht, dat 't met me gedaan was. En dat maakte me zoo bang, zoo bang! Maar dat was natuurlijk allemaal onzin. Dat begrijp ik nu. Vannacht had ik al spijt. Toe, wees nou lief! Ik was zoo kapot. Nu heb ik goed geslapen, nu ben ik de oude Charlotte weer, die zooveel van je houdt, die alles voor je doet! Toe, geef me 'n zoen! Toe!
(dringt zich tegen 'm aan.)
Du Four:
(geeft zich nog niet geheel gewonnen)
En als je morgen weer met die kunsten begint of overmorgen? Ik ben geen oogenblik veilig!
Charlotte:
(aandringend)
Nee, nee! Geloof me! Je kent me toch? Wees lief, wees lief!
(zoent 'm, half tegen zijn wil, op den mond.)
Du Four:
(zich van 'r losmakend)
Enfin, 'k zal je nog 'n kans geven.
(naar 't raam rechts kijkend)
Pak dat zaakje maar goed aan en.... 'k Geloof, dat ie weer hier heen komt.
Charlotte:
(snel begrijpend, kijkt eveneens)
Maar je hebt 'm toch alles afgenomen?
Du Four:
(snel)
Ja, 'k zal gek zijn! Vannacht hebben we natuurlijk weer alles....
(hoonend)
éérlijk samen gedeeld! Anders had hij er mij toch ook bijgelapt? - 't Viel me niet eens mee. Toen-ie er van door ging, was er misschien al meer te kort dan over! Enfin! In elk geval is 't nog wel de moeite waard, dat je er hem om flikflooit. 't Zou zonde zijn, om die helft heelemaal aan hem te laten. - Ssst!
(houdt zich gereed, snel naar links te verdwijnen.)
| |
[pagina 241]
| |
Charlotte:
(de hand even voor de oogen)
't Is zoo'n vreeslijke man!
Du Four:
(onverschillig)
Ach, wat, alle mannen zijn vreeslijk!
(plots, met 'n zwier)
Behalve ìk natuurlijk!
Charlotte:
(zacht, met 'n huivering)
Jij kan ook vreeslijk zijn.
Du Four:
(half gemeend)
O, begint 't weer? Dan....
Charlotte:
(snel omslaand)
Nee, nee, ik zeg maar wat. 't Komt alles, omdat ik zoo verschrikkelijk van je hou!
(smeekend)
Niet leelijk zijn, niet leelijk....
Du Four:
(wijzend op Wildink, die door 't raam rechts zichtbaar wordt)
Ssst!
(met 'n paar gebaren en nog 'n blik drentelt hij af naar de keuken.)
| |
Vijfde Tooneel.
Charlotte, alleen. Vlak daarna Wildink, later Schakel. Charlotte huivert nog even, verzet zich daar dan tegen. Wildink komt terug door de fond-deur. Ze staan elkaar 'n oogenblik aan te kijken.
Charlotte:
(innemend)
Is u al buiten geweest, meneer?
Wildink:
Ja.
Charlotte:
't Is zeker wel heerlijk, niet?
Wildink:
Je frischt er tenminste wat van op.
Charlotte:
Ach, als je er, zooals ik, altijd alleen op uit moet gaan, kom je er zoo niet toe.
Wildink:
Dat begrijp ik.
Charlotte:
U wandelt ook graag. Gister nog....
(houdt onwillekeurig ineens in)
.
Wildink:
(snel, dat onderwerp voorbij te gaan)
Ja, ja.
(Charlotte wendt zich 'n oogenblik van hem af, naar de schouw 'n Korte stilte. Schakel verschijnt aan de keukendeur.)
Schakel:
(nijver)
Komt u allen ontbijten! Er is pap en thee. We moeten werkelijk nog tevreden zijn!
Wildink:
(evenals Charlotte met 'n aarzelende houding)
Ja, ja.
Schakel:
O, er is volstrekt geen bezwaar voor de dames! Onze gastheer ligt in 't bijkeukentje, geheel afgesloten. Hij voelt | |
[pagina 242]
| |
zich nog niet te best. Ik hoor, dat m'n vrouw uit is gegaan. Met 'n nuchtere maag, hoe onverstandig! Enfin, ze neemt straks dan wel iets. Komt u? En roept u de anderen? Of alles wordt koud!
(snel weer af. Charlotte en Wildink staan onhandig en besluiteloos.)
Ccharlotte:
(na 'n oogenblik, met 'n polsende bedoeling, doet 'n stap naar de 2e deur rechts)
Zal ik uw zuster even....?
Wildink:
(plots)
Nee, laat u haar!
Charlotte:
(weer na 'n stilte)
O, dat weer gisteravond! 't Heeft me zoo aangepakt. Dat gevoel dat je er zoo in eens uit kan zijn! Dan denk je: waarvoor leef je eigenlijk? En je begrijpt niet, dat je je over allerlei dingen zooveel moeilijkheid maakt!
Wildink:
(met 'n diepen zucht, langzaam)
Ja, 't leven is kort en hard.
Charlotte:
(luchtiger)
Daarom moet je nergens te zwaar over denken en alles maar zoo pleizierig mogelijk opnemen!
Wildink:
(met iets van verborgen wanhoop)
Ja, genieten wil 'n mensch toch ook nog!
Charlotte:
(met 'n begin van coquetterie)
Daarom! - Blijft u lang op reis?
Wildink:
(weer in z'n gedachten)
Ja, wel lang.
Charlotte:
Ik ook!
(pauzetje)
Ik wilde u vragen....
| |
Zesde Tooneel.
Charlotte, Wildink; Mevr. Wildink komt uit de 2e deur rechts. Alle drie staan 'n oogenblik zwijgend tegenover elkaar.
Charlotte:
(quasi ongedwongen)
O, daar is uw zuster al!
(met 'n beweging naar links)
We zien u dan wel dadelijk aan 't déjeuner. Hahaha, 't déjeuner! Stel u voor, pap met.... O, 't is om je te begillen!
(luidruchtig af in de keuken. Wildink staart haar 'n oogenblik na. Mevr. Wildink, nog steeds geslagen door 't gebeurde van den vorigen avond, staat zwijgend aan de deur.)
Mevr. Wildink:
(na 'n stilte, zacht)
Man!
(na 'n pauzetje, haast smeekend)
Man!
Wildink:
(keert zich om, kort)
Wat is er?
Mevr. Wildink:
(schrikt even om dien toon, welken ze niet verwachtte; dan snel, nerveus)
Ach, ik heb vannacht over
| |
[pagina 243]
| |
alles nagedacht. 't Blijft verschrikkelijk, maar of we nu teruggaan, wie bereikt er iets mee? Misschien kunnen we zóó ver komen, dat ze je niet meer achterhalen. Dan hoef je dat ééne, afschuwelijke tenminste niet te ondergaan. Is 't leelijk van me? Ach, ik kan niet zien, dat ze jòu.... En zóó zullen we ook genoeg boeten!
(wringt zich wanhopig de handen)
.
Wildink:
(na 'n oogenblik, onwillig)
Wat praat je toch? Natuurlijk ga ik niet terug!
Mevr. Wildink:
O, ben je dat dan nu toch besloten? Gister....
Wildink:
(alsvoren)
Gister was gister! 's Morgens zie je de dingen anders, verstandiger. God allemachtig, wat we ons allemaal in 't hoofd haalden! Zenuwen, anders niet. Ik moet zien weg te komen, zoo ver mogelijk!
Mevr. Wildink:
(aandoenlijk van toewijding)
Ik zal met je gaan, waarheen je wilt. En ik zal nog voor je doen, wat ik kan.
Wildink:
(plots, hard)
Nee, jìj, jìj gaat terug.
Mevr. Wildink:
(verstarrend)
Wat zeg je?
Wildink:
(snel)
Ja. Aan 't eerste spoorstation gaan we van elkaar. Ik moet m'n geluk alléén beproeven!
Mevr. Wildink:
(alsvoren)
Waarvoor?
Wildink:
(hoogst geprikkeld)
Mensch, begrijp je dat dan niet? Je staat me in den weg! Je belemmert me in m'n vrijheid. Als ik mezelf nog redden wil, moet niets me meer binden!
Mevr. Wildink:
(met 'n laatste poging, innig smeekend)
We hebben ons heele leven toch samen....
Wildink:
(slaat de handen aan z'n hoofd, op 't punt, uit te barsten)
O, God, dat heele leven, dat heele leven! Dat weet ik wel. Maar we staan nu toch voor 'n groot ding!
Mevr. Wildink:
(alsvoren)
Daarom juist, man. We....
Wildink:
(alle verdere overreding afsnijdend)
Daarom juist moet 't uit zijn, begrijp je, uit!!
Mevr. Wildink:
('t nòg niet geheel opgevend)
Maar ik...
Wildink:
(plots, met z'n gezicht vlak voor het hare, in uiterste dreiging)
Is dat van gister je niet genoeg geweest?
Mevr. Wildink:
(deinst achteruit, de handen voor de oogen)
O, God! O, God! O, God!
(valt neer op 'n stoel, geheel rechts. Wildink blijft 'n oogenblik in den fond ziedend heen en weer loopen.)
(Slot volgt.)
|
|