| |
| |
| |
| |
Acht man en 'n autobus
'n Verrassend ongeval in drie bedrijven door Joh. W. Broedelet. (Vervolg van blz. 16.)
Vijfde Tooneel.
De vorigen; Wildink. Daarna z'n vrouw. Later Schakel.
(Wildink klemt zich uitgeput, hijgend vast aan den deurpost. Hij ziet doodsbleek, z'n oogen schitteren, z'n kleeren zijn geheel gehavend. Het verband, waaraan Du Four hem in 't vorige bedrijf hielp en dat slechts weinig zichtbaar was, doordat Wildink toen terugkwam met den hoed op 't hoofd, is losgegaan en de hoofdwonde bloedt heviger dan te voren.)
(kan nauwelijks praten; steunend)
O, God, o, God!
(verschrikt)
Man, wat heb je? Wat zie je er uit?
(plots)
Waar is je zuster?
(na 'n stilte, bijna schreeuwend)
Waar is je zuster??
(wankelt 'n stap naar binnen, zich tot spreken dwingend, met 'n vaag wijsgebaar naar buiten)
Daar! Ze kon niet meer. Ze is in elkaar gezakt.
(toch opgelucht)
Goddank!
(tot Du Four)
Komt u mee!
(snel)
Ja!
(William en Du Four verdwijnen even naar buiten, rechts. Men hoort duidelijk den wind. 'n Pauze.)
(mompelend, voor zichzelf)
't Is verschrikkelijk, verschrikkelijk!
(hem met brandende oogen aanstarend)
Wat is verschrikkelijk?
| |
| |
(na haar wezenloos even te hebben aangezien)
Alles, alles!
(dof, buigt 't hoofd)
Ja, alles!
(die met de anderen dadelijk mee naar de deur was geloopen, naar buiten kijkend, wijst)
Kijk!
(Men hoort buiten de stemmen van William en Du Four. Dan dragen dezen mevr. Wildink binnen, die in onmacht is.)
Ja, bij 't vuur. Dat is 't beste.
(Ze dragen de onmachtige naar voren, links. Eefje is dadelijk behulpzaam.)
(als 'n geruststelling, ook van z'n geweten)
Ze is niet dòòd!
(bijna ongeduldig)
Nee, nee!
(Ze leggen haar op 'n paar stoelen bij 't vuur, 't bovenlichaam in 'n gemakkelijken, ronden stoel met kussens, de beenen op twee gewone stoelen.)
(tot Eefje)
Trek 'r die mantel uit!
(tot Du Four, op de 1e deur rechts wijzend)
Haalt u daar nog 'n kussen, 'n deken!
(Du Four geeft dat bevel met 'n strengen blik over aan Charlotte, die daarop even verdwijnt, rechts. Du Four kijkt onderzoekend Wildink aan, die op 'n stoel in den fond is neergezegen.)
(terwijl hij Eefje met mevr. Wildink's mantel helpt, tot Wildink)
Is ze gevallen? Wat heeft ze?
(nog steeds met de grootste moeite pratend)
We zijn gevallen, telkens, telkens. En we stonden weer op en.... o, God!
(berispend)
Natuurlijk! Wie gaat er op dat uur hier nog uit? Het is wonder boven wonder goed afgeloopen!
(Charlotte komt terug van rechts, geeft deken en kussen aan Du Four, die er verder mee helpt. Mevrouw Wildink wordt gedurende dit geheele tooneel door de anderen min of meer gedekt. Schakel verschijnt van links.)
(blij)
Ik hoorde al stemmen! Heerlijk!
(wil op Wildink afgaan)
.
(opkijkend)
Ach, dominee, er staat in de keuken wat brandewijn. Geeft u dat!
(met 'n snellen blik op mevr. Wildink, druk behulpzaam)
Goed, goed!
(gaat weer even terug in de keuken)
.
Zie zoo, nu moeten we maar even afwachten.
(tot
| |
| |
Eefje)
Ja, gooi nog wat op 't vuur, maar voorzichtig!
(Eefje doet zulks. Tot Schakel, die terugkomt met den brandewijn)
Dank je, dominee!
(Nog eenige bedrijvigheid, doordat William brandewijn bij de onmachtige tracht toe te passen. Dan is er 'n oogenblik betrekkelijke rust.)
(na die korte stilte, nog half wezenloos, meer voor zichzelf)
Wie kan dat geweest zijn? Wie kan dat geweest zijn?
(verhalend, met horten en stooten)
We liepen, samen. Zij woù. Ik niet. Opeens, daar zien we iets, iemand, 'n schaduw. We schrikken. Ze glijdt uit. Ik grijp 'r nog vast. Anders....! En we zijn gevlucht. M'n vrouw was bang. We zijn verdwaald. 't Werd zoo donker. Telkens dachten we: we zijn verloren. We konden niet meer. Toen zag ik dat licht.
(met 'n triomf)
De lantaren!
Dat redde ons.
(weer met 'n bedwongen kreet, als zooeven)
M'n vrouw is niet dood!
De arme man is heelemaal in de war!
Wie kan dat geweest zijn? Wie loopt er hier rond?
Niemand natuurlijk! Verbeelding!
(met 'n spotlach)
Ja, de berggeest, 't Geweten! Dat is hier zoo'n oud volksverhaal. Heel aardig!
't Geweten?
(met 'n overwinning op zichzelf, flauw glimlachend)
Nee, dat is natuurlijk onzin!
(die vlak bij 'm is gekomen)
Zeg eens, vadertje, die wond van je bloedt weer aardig. Die zullen we nog eens moeten verbinden.
Als u me helpen wilt? Ik heb 'n gevoel, of 'k flauw zal vallen.
(luchtig)
Wel nee!
(op mevr. Wildink wijzend)
Eén is al genoeg. Ja, ik heb nog wat verband. En dan maar weer uitwasschen met sneeuw. Zuiver houden, dat is alles. Komt u mee.
(helpt hem op)
Langzaam aan! Zoo! Steun maar op me. Mooi! Zoo gaat 't.
(Beiden af in de keuken, strak nagekeken door Charlotte. Dan neemt die plaats geheel rechts van de groote tafel en staart voor zich.)
| |
| |
| |
Zesde Tooneel.
De vorigen, zonder Du Four en Wildink; later Barones.
(Na 'n oogenblik begint mevr. Wildink, die door William en Eefje half gedekt wordt, zacht te kreunen.)
Goddank, we wìnnen ten minste!
(schrikt even, met 'n blik naar de ramen)
Lichtte 't?
(liustert)
Dat wordt noodweer! - Ik mag den boel wel grendelen, want als er hier 'n orkaan opsteekt!
(William sluit de fond-deur even zorgvuldig als aan 't slot van 't 1e bedrijf. Mevr. Wildink kreunt weer even. Ook Schakel staat nu bij haar.)
(aanmoedigend)
Kom, juffrouw, wij zijn hier. Kijkt u maar!
(heel zwak de oogen opslaand)
Hè? Wie zijn jullie? Waar ben ik?
(plots met 'n aangehouden, zachten, doch vreeslijken smart- en angsttoon)
O!
(bijna als iemand die ijlt)
Houd 'm weg! Verberg me! Laat 'm niet hier komen.
(zeurderig als 'n kind)
Ik wil niet dood ik wil niet dood, ik wil niet....
(William, op den achtergrond, wordt weer opmerkzaam!).
Houd u toch kalm. Er is hier niemand
(rondkijkend, plots weer met grooten angst)
Hèlpen jullie me, hèlpen jullie me!
(geruststellend)
Maar natuurlijk, juffrouw. Daarvoor zìjn we hier.
(lief)
Houd u nu rustig. Toe!
(zich aan haar vastklampend)
Blijft u bij me, blijft u bij me!
(alsvoren)
Ik ga niet weg.
(zich tot William wendend)
Ze schijnen van iets geschrokken te zijn, 'n schaduw of zoo iets. Zij heeft 't er ook al over.
| |
| |
Wat ze hier den berggeest noemen?
(met 'n glimlach)
Nu ja, dat is natuurlijk onzin!
(William is 't daar met 'n hoofdknik, ook beleefdheidshalve, mee eens)
Toch wel interessant die folklore! Zoo, vereenzelvigen ze dien hier met 't Geweten?
(kort, want weer afgeleid door buiten)
Ja. - Nù zag ik 't toch lichten, niet? Maar ik hoorde nog geen gerommel.
Hier wel. Dat is te zeggen, voor de anderen. Het kan hier zoo ontzettend losbarsten! Dan is 't op deze plek bepaald gevaarlijk.
(wil er meer van weten)
Wat u zegt?
(wil gaan vertellen)
Ja, dit huis....
(Barones verschijnt in de deur naar de keuken. Wililam wendt zich onwillig af)
O!
Dominee, 't is vreeslijk! Ik kàn geen bloed zien.
(nog niet begrijpend)
Hè?
Die man met dat gat in z'n hoofd! Waarom verbergt-ie dat ding niet beter? Men moet toch ook denken om z'n medemensch!
(is er nu achter)
O, juist!
En ik vind 't hier toch ook nog ièts comfortabeler
(wil weer op haar oude plaats gaan zitten bij 't vuur, ontwaart mevr. Wildink)
. Hè, is m'n plaats ingenomen? Ach, dominee, wilt u die dame zeggen....
(haar inlichtend)
Ze is er erg aan toe, mevrouw. Zenuwen, angst!
Hemel, dat wordt hier 'n volslagen hospitaal!
(beslist)
Nee, ik zal dit hôtel nòòit aanbevelen! - Ja, dan zal ik me maar weer opofferen
(gaat naar de groote tafel in 't midden, ontwaart daar echter Charlotte, doet zeer ostentatief, zoekt dan tijdelijk 'n bescheiden plaatsje in de vensterbank rechts)
.
(krijgt plots 'n idee, zacht tot William)
Ach, vertelt u me eens, hoe hadt u eigenlijk gedacht over 't slapen vannacht?
(met z'n gedachten blijkbaar elders)
Wat bedoelt u?
Welke dames slapen bij elkaar?
| |
| |
(ietwat ongeduldig)
Hemel, dat moeten ze zèlf weten! Ik zou zoo zeggen: oud bij oud en jong bij jong.
(lichtelijk ontsteld)
Ja maar, dan zou....
(beslist)
En ik wil in geen geval, begrijpt u, in geen geval, dat mijn vrouw met....
(duidt omzichtig op Charlotte)
Dat zal niet gebeuren!
(kijkt hem even aan, begrijpend)
Jawel! - Enfin,
(naar de barones kijkend)
dan met die, want die kunnen 't samen ook al niet vinden. Ik weet niet, wat ik liever zou willen!
(zeer tevreden gesteld)
Uitstekend, uitstekend!
| |
Zevende Tooneel.
De vorigen; Du Four komt terug van links; later Wildink.
(Du Four is zeer geagiteerd, tracht dit te verbergen achter luchtig fluiten en 't opsteken van 'n sigaret. Hij loopt quasi hupsch heen en weer. Charlotte verliest hem geen seconde uit 't oog. Dan zet hij zich aan de groote tafel, niet te ver van Charlotte.)
(kort, gedempt)
Kijk voor je!
(Charlotte gehoorzaamt, doch meer onverschillig en vijandig dan slaafsch.)
(tot William)
God, meneer, wat 'n lichtstraal! Gaat 't nu nog onweeren ook? Wat is dat hier toch voor 'n inrichting!
(strak)
Ja, dat wordt mis vanavond. Ik zie 't leelijk in.
(plots weer geïnteresseerd)
Wat wou u zooeven ook weer vertellen? U zei, dat dit huis....
Ja, ik wil niemand verontrusten, maar de storm kan hier zoo geweldig woeden, dat niets er tegen bestand is. En als er 'n lawine mee gepaard gaat! Dit huis is er al eens volledig door weggeslagen. Ik mag niet verhelen, dat er gevaar is.
(Allen luisteren met de grootste aandacht, behalve mevr. Wildink, die voor 'n moment weer nergens meer van weet. Eefje's hand, die de hare omklemt, is haar echter toch 'n geruststelling.)
(met 'n ondergrond van verontwaardiging)
Maar hoe komt men dan op zoo'n punt 'n huis te zetten?
Ja, en voor den tweeden keer! 't Heet hier niet voor niets ‘Wijk niet’! Zoo'n zonderlinge kerel als de bezitter is, heb ik nog nooit gezien. Als die maar de ruimte, de vrijheid heeft! En 't is al 'n ouwe baas. ‘Al vernielen ze die uitkijk-kast van
| |
| |
me’, heeft-ie gezegd, ‘vijftig maal, zoolang ik nog besta, zal ik m'n plaatsje op die top handhaven, zoowaar als 'n mensch noodig heeft, voor zich uit te kunnen zien.’ Ach ja, zoo'n koppig idee, hè? Ik mag dat wel.
(voorzichtig)
Zoo'n lawine komt zeker heel zeldzaam voor?
Was dat maar waar! De streek staat er juist bekend om. En 't is hier je spookhoek. Hoort u maar eens!
(Allen luisteren. Men hoort buiten den groeienden storm en het nog verwijderde gerommel van onweer.)
(angstig)
Als ons maar niets gebeurt!
(zoo'n beetje geruststellend)
We moeten niet dadelijk aan 't ergste denken. Maar ik vond 't toch noodig, u in te lichten.
(snel)
Kunnen we niet ergens anders naar toe gaan?
(met 'n duidelijk gebaar)
Waarheen?
(Allen beseffen, dat er niets voor hen overschiet dan afwachten - 'n Korte stilte. - Dan komt Wildink, haast nog bleeker dan te voren, terug van links. Hij staart wezenloos voor zich, blijft 'n oogenblik in de deurpost staan. Du Four rookt druk, quasi luchtig, z'n sigaret. Charlotte neemt hen beiden koortsig op.)
(zich over 't voorhoofd wrijvend, bijkans fluisterend)
Ben ik weg geweest? Waar was ik?
(Mevr. Wildink luistert oogenblikkelijk met groote angstoogen op Na 'n stilte:)
D'r is iets met me gebeurd, d'r is iets....
(zonder om te zien, plots, met 'n gesmoorden gil, zich weer vastklampend aan Eefje)
Hij vermoordt me, hij....
(Eefje, hoofdschuddend, tracht haar weer te kalmeeren. William is andermaal zeer opmerkzaam.)
(bitter, half voor zichzelf)
Ze vermoorden ons allemààl!
(in verzet)
Ik zal zeggen wat ik wil, ik....
(met uiterste dreiging)
Als je niet....!
(Zij kijken elkaar strak in de oogen. Buiten 'n felle bliksemslag, tamelijk spoedig gevolgd door donder. Allen schrikken min of
| |
| |
meer, vooral de barones, die zoo vlak aan 't raam zit. Ze denkt er dan ook al over, op te staan. Het is nu even stil buiten, zooals wel meer vóór 't hevigste weer. Wildink, door de stem van z'n vrouw 'n oogenblik van zichzelf afgeleid, loopt voorzichtig, schuw achter haar langs. Dan strijkt hij weer over z'n voorhoofd, als tracht hij 'n vluchtende herinnering vast te houden.)
(haast fluisterend)
Wat was 't ook weer? Ik dacht, ik voelde....
(plots kijkt hij wild voor zich uit, voelt dan in opwinding met z'n linkerhand aan z'n vest in den omtrek van z'n hart. Jezus, de dikte, welke hij daar anders weet, is er nu niet! Alles om zich heen vergetend, rukt hij zijn vest open, voelt in den grooten geldzak, welke expres in de voering is gemaakt, maar neen, wat hij er zoekt, bevindt er zich niet! Z'n oogen puilen, hij geeft 'n kreet en kijkt allen, 'n volslagen cirkel om zich zelf beschrijvend, een voor een aan. Zijn kreet grijpt mevr. Wildink zoo hevig aan, dat ze haar gezicht met 'n angst-huil, verbergend, tegen Eefje aan drukt.)
Wie heeft.... wie....
(blijft Du Four plotseling staan aanstaren; op den man af:)
Jìj was daar met me!
(brutaal)
Nou, en wat zou dat?
(op hem losstormend, wil hem naar de keel vliegen)
Dief.... dief!
(zich verdedigend)
Zeg eens, 'n beetje kalmpjes aan, hè? Wie is hier 'n dief?
We zijn niet allemaal kassiers!
(Wildink deinst 'n schrede terug, hem ontzet aanstarend)
Als je wat kwijt bent, heeft de kassier van de Firma Braak en Delfsen dat misschien meegenomen, die er van door is!
(Wildink staart hem sprakeloos aan. Eefje, Schakel en de barones, die er niets van begrijpen, kijken vragend. William gaat andermaal 'n licht op. Charlotte zit in strakke spanning. Mevrouw Wildink hoort de woorden van Du Four met ontzetting aan)
Dat beschuldigt maar, dat....
(dicht op 'm toetredend, fluisterend, bijna aan z'n oor)
Maak ik bekend, dat je je vrouw hebt willen vermoorden? Ze ging al, hè en toen kwam die schaduw en niet omgekeerd en je werd bang. Maar ik zwijg
(keert zich van Wildink af, die, geheel gebroken, op z'n stoel neervalt, in de nabijheid van z'n vrouw)
.
| |
| |
(eenigszins autoritair tusschenbeide komend)
Wat is er hier voor misverstand?
(kort en niet bepaald vriendelijk)
Niets. 't Is al opgelost. Meneer had me iets in bewaring gegeven, terwijl ik hem verbond. Dat was ie vergeten.
(onwillekeurig, half voor zich zelf)
Interessant, héél interessant!
(blikemflits en donderslag, waarop vooral de barones reageert)
.
Ach, meneer, sluit u toch de gordijnen!
(haast met 'n symbolische bedoeling, overmoedig)
Hier zijn geen gordijnen! Hier is alles open!
't Kan me niet schelen, of 't licht. Als ik 't maar niet zie!
Ja, dat is zoo onze gewone houding. Laat gebeuren wat wil, als je er zelf maar geen last van hebt!
(op z'n gedachten van zooeven terugkomend)
Wel, wel, dat is interessant!
(n stilte, Buiten raast de storm met steeds grooter kracht. Eefje, nu mevr. Wildink haar man toch dicht bij zich heeft, ontmoet William bij 't raam links. De barones, die wel had willen opstaan, doch niet bij Charlotte wil zitten, wordt geruststellend toegesproken door Schakel. Du Four en Charlotte zitten nog aan de tafel. Wildink tuurt verpletterd voor zich. Mevr. Wildink kijkt hem nu en dan van terzijde schuw aan. 'n Knetterende donderslag.)
(onwillekeurig de handen even voor de oogen slaand)
Vreeslijk!
(in 'n groeiende overmoedigheid)
Ja, kindje, wat is er al niet vreeslijk! En dat ziedt en kookt en woedt maar om je heen en er zijn maar van die enkele oogenblikken, dat dat tot je door dringt! Vlak naast je slaat 't in en je weet 't niet! Dicht bij je woedt 'n orkaan, gaapt 'n afgrond en je ziet 't niet! We zijn zoo blind, zoo blind!
(Plots klinkt, nog hoog boven 't onweer uit, 'n onbeschrijflijk rollend, donderend en bruisend geluid, alof de wereld aan 't vergaan is. Allen, ook mevr. Wildink, zijn opgerezen, doodsbleek, met van angst verwrongen gelaatstrekken. 'n Stilte)
(fluisterend)
Wat was dat?
(met halve stem)
'n Lawine!
| |
| |
Ze is vlak langs ons gegaan. Als ze haar weg ìèts anders had genomen, waren we er nu misschien geweest!
(nog met gedempte stem)
Die storm hier is vreeslijk. Hij steekt ineens op en soms duurt hij uren. Dat raast en doolt rond als 'n bezetene en niets, niets houdt hem tegen! O, 't is ook wel prachtig. De hemel in vuur en de aarde in beroering! Je raakt los van alles, je ziet, je speurt nieuwe dingen. Maar 't slààt je toch, 't slààt je toch!
(even 'n stilte, althans binnen)
.
(die eerst nu haar spraak zoowat terug heeft, tot William)
Meneer, als er zoo'n lawine.... geweest is, is.... 't ergste gevaar zeker ook voorbij?
Niet altijd. Soms volgen ze elkaar op, sleept de eene de andere mee.
(even de handen voor de oogen)
O, dat geweld!
(dringend, al durft ze zich bijna niet uit te spreken)
Maar dan zouden wij....
(zonder eenige verzachting)
Ik heb 't u al gezegd. Ik mag niemand iets verhelen. We zijn in gevaar.
Groote hemel!
(bliksemflits en donderslag, welke lang nadreunt)
.
(met 'n schreeuw)
Maar 'k wìl niet doodgaan, wil niet doodgaan!
(allen staren haar aan)
Zóó niet! Na alles wat ik gedaan heb en nog zòù doen! Zóó niet!
(zachtmoedig)
Ach ja, wij allen hebben ons wel iets te verwijten. Als we nu plots moesten verschijnen voor de eeuwigheid....
Nee! Nee! Ik en 'n hotel-dief!
(Du Four kijkt haar aan, of hij haar vermoorden kan. Tot William zijn de laatste woorden weer zeer duidelijk doorgedrongen!)
(verbaasd)
Wat zegt ze?
(Schakel maakt 'n gebaar van niet begrijpen. Charlotte slaat met 'r hoofd tegen de tafel. Du Four, haar niet te prikkelen, begeeft zich ongeveer tot bij de deur naar de keuken.)
(werkelijk met iets van wijding)
Ik mag me nie-
| |
| |
mand opdringen. En vooral nù, hier, voel ik 't kleine van m'n ambt. We zijn zoo nietig, zoo afhankelijk. Maar mocht er iemand zijn - we weten niet, wat er gebeuren kan! - die zich wil uitspreken,
(beteekenisvol)
misschien voor 't lààtst, dan....
(maakt 'n veelzeggend gebaar, dat hij bereid is, iedereen aan te hooren)
.
Ach ja, laat me maar doodgaan! 't Kan nooit vreeslijker zijn dan wat ik nù heb!
(zacht vermanend)
Zoo mag u ook weer niet spreken!
(met 'n kreet)
Ja, lieve heere Jezus, sleep me maar weg, verpletter me. Laat er nièts meer zijn, niets!
(ontsteld)
Dat is God verzoeken! Laat haar zwijgen, dominee! -
(stiller)
Ik sta zoo alleen. En - ik hàd - kinderen kunnen hebben.
(haar aanziend)
Zoo, mevrouw?
(voor zich kijkend, schuldig)
Ja!
(weer bliksem en donder en heel in de verte een herhaling van 't lawine-geweld. Allen luisteren scherp)
.
Nee, dat is veraf. Maar 't kàn ook hier komen.
('n korte stilte)
.
(toonloos smeekend)
Spreek er niet van! Stil!
Ik zal boeten. We zullen samen teruggaan.
Ja, sàmen. - O, dat je dat....
Nee, 'k bedoel dat geld. Ik was er zoo bang voor. Dus tòch?
(voor zichzelf)
Ja, en als ik in me zelf zie, ben ik dan niet wel eens klein en baatzuchtig geweest?
(tot William)
Dus opeens kan men weg zijn en dan...
(knikt en vervolgt haar gedachten)
Dan vraag je je af: Had 't wel zin, dat ik me zelf telkens verloochende? Als
| |
| |
't einde ieder oogenblik zoo nabij is, mogen we dan wel knoeien aan onze ziel? Verloren we door 't kleine 't groote niet? En, Eefje, je kwelt je, of je dat lààtste geluk van je, dat met mij, wel genoeg hebt uitgebuit! Alles gaat zoo snel voorbij. En als je 't niet dadelijk grijpt!
(Bliksemflits, echter niet meer zoo snel gevolgd door donder. Alleen woedt het overige storm-geweld 'n oogenblik op z'n hevigst. Allen luisteren min of meer gespannen, behalve Charlotte, die nergens meer om geeft. Dan wordt er buiten driemaal zwak, maar toch duidelijk, met de vuist op de deur geslagen. Allen schrikken hevig.)
(is opgesprongen, staart als een krankzinnige voor zich uit)
Daar is-tie, daar is-tie!
Hij is 't, hij....
(de vuist geeft nog twee slagen als zooeven)
.
(besluitend)
We moeten opendoen!
(voor zich)
Of ze zòèken me, ze zòèken me!
(plots, op du Four toetredend, met gesmoorde stem)
Is dat voor mij?
(gespannen, nijdig)
Weet ik 't!
(die juist wilde ontgrendelen, ziet door 't raam links)
Daar gaat iemand, kijk!
(herkennend)
Allemachtig, als dat niet....! Hij zoekt de keuken,
(tot wie 't dichtst bij hem zijn:)
Kom mee!
(verdwijnt in de keuken. Slechts Eefje volgt hem. De anderen blijven in gespannen nieuwsgierigheid achter. Wildink en Du Four zijn wantrouwend en onrustig. Mevrouw Wildink is eenigszins in angst voor 't lot van haar man.)
Wie komt er nu hier, op dit uur en in zulk weer? 't Zal natuurlijk 'n arme zwerver zijn!
(weer met iets van haar aplomb)
'k Heb wel gezègd, dat we moesten oppassen voor landloopers. In die buiten-hôtels heb je altijd wàt!
(luisterend)
't Lijkt wel, of de storm iets minder wordt.
(weer klein)
Ach, ja, zou 't ergste voorbij zijn?
(ernstig)
Laten we 't hopen, mevrouw! En laten we dan niet te gauw vergeten, wat....
O, nee, dat zal ik zeker niet. Ik heb 't zóó afschu-
| |
| |
welijk gevonden! Als je ook niet in eerste-klas-gelegenheden gaat, dan....
('n felle bliksemflits)
Hè, wat 'n licht weer! Ach, dominee, ik heb nagedacht over die bedelbrieven. U heeft ze gelezen?
't Lijken me droevige gevallen. Als ik helpen kon....!
(snel)
U zùlt ze helpen, dominee. Ik wil 'n goed werk doen, nu dadelijk, op dit oogenblik! Waar is m'n valies? Ik zal u 'n chèque geven....
(gaat naar links vóór. Tot Schakel, die haar wil ondersteunen)
Nee, dominee, ik kan nu wel alleen. Met m'n.... been, dat is weer over.
(Wildink en Du Four hebben ondertusschen in angstige spanning aan de deur naar de keuken geluisterd. Eefje komt terug.)
(bedrijvig)
't Is de eigenaar!
(nog niet begrijpend)
Welke eigenaar?
(met de oogen zoekend, wat ze hebben wil)
Van dit huis. Onze gastheer.
(met eenige verheuging)
O!
(Wildink en Du Four luchten zichtbaar op, ook mevr. Wildink.)
(alsvoren)
Hij is heelemaal verkleumd.
(tot mevr Wildink)
Ik kan die deken nu wel krijgen, niet? En dat kussen!
(Mevr. Wildink knikt toestemmend, staat op en komt gaandeweg te zitten links van de groote tafel)
Hij wil ons niet storen, hij blijft in de keuken, bij 't vuur, op 't veldbed.
(met deken en kussen naar de deur links gaand)
Hij maakte 'n uitstapje naar hier en werd overvallen door 't weer. Gelukkig, dat hij de streek zoo kent. Anders was hij zeker nooit aangekomen! Hij groet het heele gezelschap!
(snel af links. De barones, na de mededeeling te hebben aangehoord, zoekt naar haar valies, naar het nog-ongeopende Du Four volgt haar met de oogen. Wildink is naar voren gekomen en staat nu vlak bij z'n vrouw)
.
(fluisterend)
Dan is hìj 't geweest!
Zou hij iets gezien hebben?
(met 'n huivering de oogen sluitend)
Ik weet 't niet.
| |
| |
(bijna onverstaanbaar)
Wees 'm dankbaar.
Anders.... O!
(slaat de handen voor de oogen. Wildink knikt en buigt schuldig 't hoofd. Barones heeft 't valies op 'n stoel bij 't vuur gezet, haalt 'n sleuteltje uit haar tasch, tracht 't valies te openen 't Gaa niet. Zij probeert het andermaal. Tevergeefs.)
(verbaasd)
Hé, dat begrijp ik niet. Dat....
(plots, met luide stem)
Er is aan 't slot geknoeid! Er is....
(Opkijkend ziet ze recht in 't gezicht van Du Four, die tot vlak bij haar is gekomen en haar strak aanstaart. Na 'n oogenblik, met 'n poging tot strengheid:)
U heeft....
(zacht, maar indringend)
Herkent u me niet, mevrouw?
(kijkt hem weer aan als voorheen, zoekend)
Dat is te zeggen.... Ja.... Nee....
Ik ben Hendrik, mevrouw. Ik was vóór
(snel even zoekend)
zes jaar in dienst bij uw man. Weet u nog wel?
(herkent hem nu; maar nee, ze wil 't zich niet herinneren; weifelend)
Ik.... herinner.... me niet....
(met 'n verholen dreiging)
U heeft me anders eens van héél dichtbij aangekeken!
(valt door de mand, om zich heen kijkend)
Ssssst!
O, ik kan heel goed zwijgen. Als anderen óók hun mond houden!
(maakt snel 'n gebaar naar 't valies en legt even 'n vinger op de lippen. Juist komt William terug van links. Hij wilde druk dadelijk wat zeggen. Die twee met 't valies trekken echter z'n aandacht, wat 'm 'n oogenblik weerhoudt te spreken Dan begint hij)
.
(opgewekt)
Ziezoo, die is óók veilig binnen! De warmte en de rust zullen hem verder wel opknappen.
(Eefje komt terug, 'n reismandje in de hand.)
Ons aller Eefje heeft 'm al gekoesterd. Ja, die moet iedereen weldoen!
(tot Schakel)
Stel u gerust: 't is al 'n heel ouwe heer! - Hij groet u allen en hoopt, dat 't niemand aan 't allernoodigste zal ontbreken.
(tracht zich zoo snel mogelijk van de verrassing,
| |
| |
welke Du Four haar baarde, te herstellen; naar den fond gaand)
't Is toch wel 'n beleefde man.
(eenigszins genadig)
Ik heb niet 't genoegen, hem te kennen, maar wilt u hem mijn groet overbrengen?
(met stillen spot)
Bijzonder attent van u, dame! Ik zal niet mankeeren.
Ach, dominee, die chèque zal ik u morgen geven.
(aarzelend)
Ik kan m'n valies niet openkrijgen. De sleutel is afgebroken.
(die wel wachten zal, beleefd)
Dat beteekent niets, mevrouw!
(hem is de mededeeling van de barones alweer niet ontgaan; hij trekt er z'n conclusies uit en barst dan in lachen uit)
Hahahaha! Hahahaha!
(de aandacht van allen wordt er min of meer door getrokken. Charlotte schrikt er zelfs van op en loopt nu, waar ze zoo lang gezeten heeft even op en neer rechts)
.
(half tot Schakel)
Wat heeft dat jongemensch?
(vroolijk)
O, ik vind 't zoo interessant, zoo interessant!
(benieuwd)
Wat vindt u interessant?
Alles, iedereen hier! Dat dat zoo heeft moeten gebeuren! - Verdomme, Eefje, waarom schrijf ik ook enkel gedichten? 't Is 'n pracht-novelle!
(eenigszins in z'n opgewekten toon meegaand)
En 't loopt gelukkig goed af. Hoort u wel, hoe de storm vermindert?
(allen luisteren. Inderdaad heeft 't noodweer snel afgenomen)
.
Ja, soms wil dat hier in eens aftrekken. Je bent hier in de bergen, moet je denken. Daar kan je alles verwachten.
Goddank, 't ergste is voorbij!
Tenminste....
(werpt 'n langen blik op Du Four en Wildink. Dan, op anderen toon:)
Enfin!
('n korte pauze, waarin ieder, 'n weinig verlicht door 't steeds minderende onweer, tot zichzelf tracht te komen)
.
(het initiatief nemend)
'n Vroege rust, dunkt me, zou ons goeddoen. De vermoeienis van de reis, de emotie.... Wat dacht jij, Eef?
| |
| |
(op haar mandje wijzend)
Ik heb m'n mandje al.
Heel verstandig van je. Het wordt hier trouwens donker. Gaat de lamp uit?
('t is langzamerhand iets duisterder geworden in 't vertrek)
.
Ik zal 'n paar kaarsen opsteken
(ontsteekt twee kaarsen, die in kandelaars op 'n kastje staan)
.
(tot Eefje)
Heb je al 'n kamer gekozen?
(op tweede deur rechts wijzend, snel)
Hièr slaap ik. Ik moet altijd uitzicht hebben.
O, juist. - Dan zou ik je voorstellen, kind....
(denkt even na, treedt dan op Charlotte toe)
Wilt u me 't genoegen doen, met m'n vrouw te slapen?
(kijkt 'm aan; dan, innig, met 'n bedwongen snik, kust even z'n hand)
Dank u!
(gaat reeds naar de eerste deur rechts. Eefje is eventjes verbaasd over die uitbarsting van Charlotte, wijt 't dan aan de emoties van den avond)
.
Slaap wel, kind!
(Eefje laat zich zijdelings op de wang kussen, kijkt dan verholen naar William, die klaar is met de kaarsen en naar haar staat te kijken. Ze knikt hem goeden nacht. Hij knikt zwijgend terug. Na 'n vluchtigen groet naar de anderen, verdwijnt ze met Charlotte door de 1e deur rechts, terwijl William de kaarsen op de tafel zet en Schakel hem iets vraagt.)
Ja, er is daar alles. - Hier!
(geeft Schakel snel de lucifers, welke hij z'n vrouw nog net kan toestoppen. William blaast de groote lamp uit. Het vertrek wordt nu slechts schemerig verlicht.)
(alsof ze 't over 'n voorwerp heeft, op mevr. Wildink doelend)
O, dan krijg ik zeker diè dame?
(half voor zichzelf)
Ja, vannacht ben ik eigenlijk ook liever niet alleen.
rondkijkend)
Kan ik m'n eene valies krijgen?
(snel bij de hand met 't kleinste valies, waar ook de chocola enz. in zat; nederig)
Als 't u blieft, barones!
(geeft haar 't valies bij de 2e deur rechts)
.
(weer eenigszins onaangenaam getroffen)
Dank u wel!
(Du Four trekt zich weer dadelijk terug bij de schouw.)
Ik heb hier zeker licht?
(William knikt. Ze haalt 't gouden lucifers-doosje uit haar tasch)
Vuur heb ik altijd bij me.
(de deur
| |
| |
naar rechts openend, blijft nog even op den drempel staan, overziet 't gezelschap en overdenkt 't gebeurde van den avond. Buiten 'n windvlaag en zwak weerlicht. - Na 'n oogenblik:)
Dit was 'n avond....
(wil alle sentiment echter krachtig onderdrukken, zegt daarom opeens, hóóg, tot William)
Ik wensch om negen uur gewekt te worden! Wilt u 't niet vergeten?
(kort)
. Goeden nacht!
(af rechts. Schakel moet even om haar tegen William glimlachen, hoofdschuddend. William haalt de schouders op.)
(na 'n oogenblik)
Kom, dan ga ik ook maar. Ik vind wel 'n hoekje in de keuken. En ik wil toch even onzen goeden gastheer zien!
(bezorgd)
Ja, als u 'm maar met rust laat, want...
(praat in den fond, met z'n rug naar de anderen, zacht even door met Schakel)
.
(snel, zacht, tot Wildink)
Wij spreken elkaar nog!
(gejaagd, fluisterend)
Wat wilt u van me?
Ssst! 't Zal je meevallen
(zet zich bij 't vuur. Wildink neemt gelaten plaats aan de tafel, waaraan z'n vrouw gezeten is)
.
(tot William)
Natuurlijk, natuurlijk!
(dan, tot niemand in 't bijzonder, op 'n eigenaardigen toon, alsof hij 'n preek studeert, maar toch eenvoudig en op de deur links wijzend)
Was 't niet, alsof hij ons de bevrijding bracht? Nadat hij had aangeklopt, werd alles weer goed!
(nadenkend)
Daar zit iets ongewoons in.
(dit onderwerp voor 'n preek van zich afzettend, kort)
Goeden nacht allen!
Ik kom mee!
(Schakel af links. William, die hem wilde volgen, bedenkt zich, keert zich weer om. Hij beziet de achterblijvenden, doet dan 'n paar stappen naar mevr. Wildink toe. Met meewarige vriendelijkheid:)
Gaat u nog niet rusten, mevrouw?
('t hoofd half opbeurend)
Nee, ik blijf nog wat bij m'n....
(kijkt hierbij haar man aan, die nog 't besef heeft, haar een waarschuwenden blik toe te werpen. Zich herstel lend:)
Nog wat hier.
(begrijpend)
O, juist!
(zacht)
Nu dan: Goeden nacht.
(Mevr. Wildink groet met 'n beweging en 'n ongearticuleerden klank terug. William doet 'n stap naar Wildink. Op eigen-
| |
| |
aardigen toon:)
Goeden nacht!
(Wildink schrikt even en kijkt hem schuw van terzijde aan. William doet twee stappen naar Du Four. Eveneens op eigenaardigen toon:)
Goeden nacht!
(Du Four kijkt hem wantrouwend aan. Aan de deur links beziet William nog even 't drietal en knikt zichzelf dan als 't ware toe. Terwijl buiten heel in de verte 'n vaag onweersgerommel nadreunt, valt langzaam het scherm)
.
(Wordt vervolgd.)
|
|