| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Leek het tot de jongste referendum- en stemmings-comedie in het Duitsche Rijk alsof het proces tegen de beklaagden van de brandstichting in het Rijksdaggebouw: van der Lubbe, Torgler en de drie Boelgaren, onder wie Dimitrof voor zijn onschuld aan dit feit strijdt als een leeuw, dat het hooge rechtscollege en de Jury, die het zouden berechten, hun ontzagwekkend ambt zouden vervullen overeenkomstig de zuiverste opvattingen van het Recht, het optreden, zoogenaamd als getuigen, van de hoogste ambtenaren in het tegenwoordige Duitsche Rijk, naar Adolf Hitlers gelijkenis, Göring en Göbbels, hebben de aandachtige wereld doen inzien, dat ook dit proces een allerjammerlijkste comedie is, en de vijf beklaagden nu reeds in het voornemen der Overheid zijn gevonnisd naar bepalingen van een gelegenheidsstrafwet, zooals die nog niet bestonden, toen het feit werd gepleegd. Nog nooit, misschien zelfs niet onder de wilde stammen van Afrika, doch allerminst in eenig land ter wereld, dat prijs stelt op een hoogonpartijdige rechtspleging, is het voorgekomen, dat het getuigen, welke ook, werd vergund de beklaagden, volkomen weerloos en in de macht van de over hen rechtplegende overheid, uit te schelden, zooals deze Göring het deed, na Adolf Hitler, de hoogste ambtenaar van het tegenwoordige Duitsche Rijk. Hij hield voor het hoogste rechtscollege een rede, die eêr diende als Nazi-propaganda ter gelegenheid van de toen op handen zijnde stemming, dan als verklaring van wat hij wist van het gepleegde feit en zijn bedrijvers. Het was duidelijk, dat hij er op uit was om rechters en Jury te bewerken en de strengste toepassing te
| |
| |
eischen van de gelegenheidsstraffen. Hij kwam er zelfs rond voor uit, dat hij er, kort na den brand, Van der Lubbe in handen der overheid en tot bekentenis der brandstichting gebracht, er een oogenblik aan dacht dien zoogenaamden communist onmiddellijk, zonder proces, te laten opknoopen. Slechts de overweging, dat Van der Lubbe dan niet zou kunnen bekennen wie zijn medeplichtigen waren, weerhield hem om aan deze invallende wraakgedachte gevolg te geven. Dit alles uitte deze man, die tot het ongeluk van het Duitsche volk en van de omringende landen, een der machtigsten is van het ‘Dritte Reich’, op de ruwste, hartstochtelijkste wijze, welke duidelijk een psychose deed blijken, welke grond gaf aan de bewering, dat hij indertijd als morphinomaan werd verpleegd. De minister van propaganda in het Duitsche Rijk, Göbbels, was in zijn verklaringen beheerschter, beschaafder, schoon niet minder wraaklustig, en het is verbazing-, ja, ergerniswekkend, dat de president van het Hooge Gerechtshof, zonder een woord van protest, zonder een schijn van rechtshandhaving, deze twee getuigen liet uitspreken, aan hen zelfs stilzwijgend de leiding van het geding overliet. Duitsch recht, dit? Recht in het tegenwoordige Duitschland.
Het is niet, dat de schrijver hièr zelfs maar het geringste mededogen gevoelt met de vijf beklaagden, noch sympathie voor de communistische propaganda, zooals die heden overal wordt gepleegd. Behalve Marinus van der Lubbe, die den indruk wekt van een haast volkomen naar der ziele vernietigd individu te zijn, ofschoon hij in de laatste zittingen van het schijnproces iets als een geestelijke herleving deed blijken, schijnen de vier anderen, ofschoon toch wel de indruk wordt versterkt, dat zij aan het feit van de brandstichting inderdaad onschuldig zijn, volkomen strafwaardig. Hoewel het proces blijkt een tragi-comedie te zijn en het ‘Giornale d'Italia’, kort na het optreden van de machtige Göring en Göbbels, schreef: ‘De overdrijving, het lawaai en de inconsequenties, die wij in eenige maatregelen van Hitler aantreffen, zijn niet anders dan de sterke uitdrukking van élémentaire eigenschappen van het Duitsche volk, dat door de groote overwinning op zich-zelf, buiten zich-zelf is gebracht.’ Ziehier hoe men in het Fascistisch Italië, waar op Latijnsche, d.i. subtiele wijze vóór de Nazibeweging in Duitschland een nagenoeg gelijke
| |
| |
dictatuur is gevormd, als waaraan het Duitsche volk zich heeft moeten overgeven, over het zooveel grovere en onhandiger Duitsche gebeuren denkt. Het wendt er zich geringschattend van af. Het mag dan waar wezen, dat Torgler, tot voor kort leider van de Duitsche communistische gedachte, ook in den Rijksdag, onschuldig is aan het feitelijke van de gepleegde brandstichting; óók waar, dat de gevangen genomen Boelgaren daaraan nóg onschuldiger zijn. Als zij niettemin toch veroordeeld worden tot de strop, of tot welken gewelddadigen dood ook, dan zal ieder denkend mensch zeggen: ‘dit is recht in het tegenwoordige Duitschland.’ Maar geen redelijk mensch zal het voor hen opnemen. Volgens een verklaring van dr. Sack, een bekend en gezien jurist van ‘Nazi’-overtuiging, die vrijwillig Torgler's verdediging op zich genomen heeft, is deze een idealist. Misschien zijn die Boelgaren, misschien is Dimitrof dat ook wel. Dit bewijst echter een keer te meer, dat idealisten vaak gevaarlijk zijn voor zich-zelf en anderen. Als vergiftigers van gedachten en daadbehoeften van redelooze jonge mannen, in den trant van onzen jammerlijken landgenoot Marinus van der Lubbe, hebben deze ‘idealisten’, Torgler in Duitschland, oogenschijnlijk de onnoozelste Biedermeier, en Dimitrof in zijn geboorteland, dubbel en òver een gerechtsdood verdiend. Wellicht honderden weerlooze en onschuldige menschen zijn door hun zielvergiftigend spreken en schrijven omgekomen.
Aangenomen, dat het Communisme, ontdaan van zijn gore en gemeene menschelijkheid van heden, een verheven en schoon ideaal kan zijn, elk normaal denkend mensch zal erkennen, dat het, gegeven de bestaande mentaliteit, nog wellicht voor duizend jaar, ja langer, niet te verwezenlijken is. Niettemin, dit verheven en waarschijnlijk door de meesten kwalijk begrepen ideaal, leeft, in alle beschaafde landen, in de harten van vele en misschien zelfs de edelst-voelende jongelieden. Voornamelijk als protest tegen het de volken vergiftigende kapitalisme en zijn drijven naar een nieuwen wereldoorlog. Geen volk is meer gehecht aan zijn eerbiedwekkende, eeuwenoude staatsinstellingen dan het Britsche. Geen volk, waarin bijzonderlijk de hoogere standen behoudzuchtiger van opvattingen zijn dan zij, die hun universitaire opleiding hebben ontvangen aan de op kloosterinstellingen opgebouwde hoogescholen
| |
| |
van Oxford en Cambridge. Het is daarom van niet gering te achten beteekenis, dat de jaarlijksche herdenking van de in den oorlog gevallen Britsche strijders en haar indrukwekkende plechtigheid aan de Londensche Cenotaaf, met haar twee minuten volstrekte stilte, dit jaar verstoord is door de communistischgezinde ‘Nooit-meer-oorlog’-aanhangers. En ofschoon men dan de propagandisten van dit streven, welke ook, slechts kan toejuichen, het geeft voor de doorwoekering der communistische gedachte in het conservatieve Engeland, en ook elders, te denken, dat er studenten van Oxford en Cambridge bij zijn, d.w.z. jongelieden uit de geestelijke en maatschappelijke élite van het Britsche volk.
Zoo lijkt dan wel het communistische streven, wàt ook de regeeringen en welmeenende burgers doen, die er door welke dictatuur-bedoelingen naar streven het te keeren, mogelijk zelfs uit te roeien, onoverwinnelijk. In het Jeruzalemsche Sanhedrin werd in den eersten tijd na Jezus' dood over het Christelijke streven uitgesproken, dat dit mogelijk ‘uit God’, en dus onuitroeibaar was. Het communisme blijkt op de tegenwoordige menschheid echter weinig toepasselijk. In het eenige land, waar het nu reeds bestaanbaar heet, Soviët-Rusland, wordt het door zijn geweldige dwingelanden reeds sterk met verwenschte kapitalistische bijmengsels, en elken dag met meer, in toepassing gebracht. Waar ook, de communistische gedachte wint echter veld. Derhalve ontstaan in alle landen, en hebben zij in Italië en in Duitschland reeds gewonnen zaak, onder welken naam ook, die bewegingen, welke er mettergedachte en metterdaad tegen in willen gaan. Het is misschien ook goed, dat zij dit doen. Maar dat thans de regeering der Soviët-republieken met die van de zoozeer in de penarie zittende republiek der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, te Washington, tezamen een bevolking van 300 millioen menschen vertegenwoordigende, president Roosevelt en de Russische Commissaris voor Buitenlandsche Zaken, Litwinoff, na een erkenning de facto van de eertijds, ook in de Staten, zoozeer verafschuwde Soviët-republiek, een verbond zullen sluiten, bewijst wel, dat de regeering van Noord-Amerika, in het bijzonder zijn tegenwoordige president Roosevelt, zich hoe langer hoe zwakker gaat gevoelen, om de eertijds zoo machtige ‘athletische republiek’ uit het
| |
| |
maatschappelijk moeras op te trekken, waarin zij hoe langer hoe dieper dreigt te verstikken. Ook dat de Soviët-republiek zich in de toepassing van haar communistische streven op de nog steeds in de wereld bestaande kapitalistische gedachte, voelt verzwakken en dus een verbond moet aangaan met een regeering, welke tot voor kort wel de verpersoonlijking leek van den kapitalistischen Satan.
Dat beide regeeringen van rijken zoo ver en zoo wijd uitgestrekt over de wereld tot elkaar genaderd zijn in een voorgenomen verbond, dat men niet anders dan toejuichen kan, komt wijl men in de Vereenigde Staten hoe langer hoe meer het zuurdeesem ziet rijzen van het anti-kapitalistische streven met zijn communistischen ‘Nooit-meer-oorlog’ inslag. Maar bewijst tevens, dat Rusland zich bedreigd gevoelt door het steeds sterker en tot oorlog drijvende Japan. Aan de grenzen van Mandsjoekwo, dat, heet het, eêtlang door Japan als keizerrijk zal worden erkend, onder den nog jongen, als keizer van China geboren vorst, die er thans zoogenaamd heerscht, en Rusland staan, tot de tanden gewapend, reeds de beide legers tegenover elkaar. Zij komen tot herhaalde, doch steeds ontkende oorlogsdaden. Er lijkt tusschen die twee voor het volgend voorjaar oorlog te verwachten, zoo niet de Russen het tactischer vinen dien reeds gedurende den a.s. winter te doen uitbarsten, wijl zij beter bestand zijn tegen koude dan de Japanners. En het lijkt zelfs, dat de leidende politici in Moskou streven naar een verbond met China, althans naar een ‘niet-aanvalsverdrag’, zooals Duitschland er nu ook een gesloten heeft met Polen. Van dergelijke ‘niet-aanvalsverdragen’ hoort men veel. Doch of zij bij toekomstige oorlogsmethoden meer waard zijn dan het bekende ‘vodje papier’ staat te bezien.
Voor de Vereenigde Staten was de maand November, wier voornaamste gebeurtenissen hier worden herdacht, intusschen een kort tijdperk van vèrstrekkende heugenis. Op den zevenden dag van die maand werd voor goed gebroken met het in Noord-Amerika dolzinnige drankverbod, dat jarenlang de oorzaak was van zooveel menschelijke ellende, misdaad en schade. Op dienzelfden dag werd Nieuw-York ontworsteld aan den ouden greep van het oppermachtige genootschap van omkoopers der ambtenaren ‘Tamany Hall’ door de verkiezing van een burge- | |
| |
meester, die er de bijzondere vijand van is. En tevens, op den zeventienden dag dier maand, deze toenadering tot Soviët-Rusland, welke hiermee dus door alle groote mogendheden is erkend. Japan heeft zich daarop gehaast te Washington 'n ‘niet-aanvals’-verbond voor te stellen, doch, veelbeteekenend genoeg, heeft men het daar van de hand gewezen. De tijd nadert, dat Japan, uit den Volkenbond getreden, volgens de verdragen met dezen bond, afstand zal moeten doen, 1935, van de eilandengroep der Mariannen, eertijds behoorend tot Duitschlands koloniaal bezit. Deze eilanden zijn aan Japan als mandaatgebied toevertrouwd. Doch de regeering van dit oorlogzuchtig land is er op uit het eiland Saipan, dwars in den zeeweg tusschen de Vereenigde Staten en de Philippijnen, een vliegveld aan te leggen, zoogenaamd om er de atmosferische invloeden te bestudeeren. En reeds heeft zij te kennen gegeven, dat zij er niet aan denkt dezen eilandengroep weer op te geven. Wat zullen de andere zeemogendheden daar in dat jaar tegen doen? Het is haast ondenkbaar, dat, indien Japan het intusschen niet tot een oorlog drijft, deze het gewapenderhand zullen dwingen van dezen strategisch belangrijken archipel afstand te doen.
Om terug te keeren van het Verre Oosten naar Centraal-Europa: het was te verwachten, dat het Hitlerisme over het Duitsche volk een nieuwe overwinning zou behalen. Maar dat deze zoo groot was als de getelde stembiljetten deden blijken, hebben misschien Adolf Hitler en zijn twee schreeuwpaladijnen Göring en Göbbels zelf niet verwacht. Het is gebleken, dat wel nagenoeg heel het Duitsche volk, willens of onwillens, in de nationaal-socialistische gedachte is gevangen. Een eerste gevolg er van zal waarschijnlijk zijn, dat het Duitsche Rijk tot een werkelijke politieke eenheid zal worden herschapen en al de inwendige grenzen van zijn vele staatkundige eenheden, groote en kleine, zullen worden uitgewischt. Daarmee wordt de duizendjarige overlevering zijner vele vorstendommen te niet gedaan, en lijkt het wel of daarmee de kansen van alle vroegere Duitsche vorsten voor goed zijn verloren. Het Duitsche Rijk kan er slechts sterker door worden en dus gevaarlijker voor zijn buren. In het bijzonder voor Frankrijk en Polen, ondanks zijn met dit laatstgenoemde land gewenschte ‘non-agressie’-verbond. Dit ziet men in de Parijsche pers zoo goed in, dat door een der boulevardbladen, grootendeels, naar men
| |
| |
weet, in handen van het oorloglievende en beruchte ‘Comité des Forges’, het machtige concern der wapenfabrikanten, de ‘Petit Parisien’, een zoogenaamd geheim Duitsch document is geopenbaard, waarin de Duitsche agenten in Noord- en Zuid-Amerika werden opgezet, ook met het oog op een terugwinning van Elzas-Lotharingen, krachtiger dan te voren de propaganda voor de Duitsche belangen in politieken, strategischen en economischen zin voort te zetten. De Duitsche regeering van de‘Nazi’-overwinning is door de publicatie van dit document uit haar feestroes geroepen, en loochent de echtheid. Ongelukkig heeft het Duitsche ‘Es ist nicht wahr’ sedert den oorlog beruchtheid en argwaan gevonden. De krachtige pogingen echter van Duitschen kant aangewend, ook om door de Fransche regeering de authenticiteit van het voorgewende geheime document en de openbaarmaking er van door het boulevardblad te onderzoeken, geven den schijn alsof men aan Duitschen kant sterk staat in de verloochening.
Frankrijk is intusschen bevoorrecht(?) door een nieuw ministerie, dat reeds dadelijk begon te wankelen, toen het op de beenen stond, en ook reeds, na een paar dagen levens - o, zaligheden van het democratisch parlementarisme, - weer gevallen is. De vrees voor het Hitlersche Duitschland met zijn vele ‘Görings’ en zijn ‘Göbbels’, is in Frankrijk stijgend. De secretaris van wijlen Clemenceau, den nog steeds door zijn volk zoozeer gevierden wraakzuchtigen ‘Tijger’, die de hoofdaanlegger was van het dolzinnige Tractaat van Versailles, Mandel, afgevaardigde nog heden in de Kamer, heeft over de uittreding van Duitschland uit den Volkenbond een requisitoir gehouden in den geest van zijn overleden meester. Volgens hem valt er aan de reeds lang begonnen Duitsche herbewapening niet langer te twijfelen, zoodat hij aandrong op tegenmaatregelen van Franschen kant. Welke? Geen preventieve oorlog. Dit is voor de anderen reeds een geruststelling. Maar hij wilde een technisch onderzoek door den Raad van den Volkenbond op grond van zeker artikel van het Verdrag van Versailles, ook tegen Duitschland in, naar zijn bewapening. De spreker werd door vrijwel de geheele Kamer toegejuicht.
Zeker zal het nationalistisch bewind van onzen oostelijken buur in zulk een onderzoek naar zijn herbewapening niet toestemmen. Laat daar de vraag of het, indien het werkelijk niet aan
| |
| |
herbewapening denkt, het niet door een welgezinde medewerking aan dit onderzoek zou komen tot een werkelijken stap naar den vrede. Aan den Engelschen kant hoopt men, dat, nu het Hitlerbewind in Duitschland zulk een overwinning heeft behaald, het van dien kant, zij het buiten den Volkenbond om, tot belangrijke vredesvoorstellen zal komen. Doch uit niets blijkt, dat men in Duitschland er werkelijk aan denkt.
En zoo blijft het nachtelijk zwerk, dat over heel de wereld hangt, duisterder en dreigender dan ooit te voren.
|
|