| |
| |
| |
Acht man en 'n autobus
'n Verrassend ongeval in drie bedrijven door Joh. W. Broedelet.
(Vervolg van blz. 485.)
Vierde Tooneel.
De vorigen; William en Eefje (mevr. Schakel).
(Beide laatsten komen terug van links met houtblokken, vuurmakers, enz. Ze zien opgewekt van bezigheid.)
(bij de schouw links)
Gooit u alles maar neer, mevrouw. Daar. Prachtig! En nu moeten we zien, dat we den boel aankrijgen.
Ja, als 't u blieft. We bevriezen!
(even omkijkend)
Hè? - Waarom gaat u buiten niet 'n beetje hardloopen?
Hardloopen? Man, tegen wie spreek je?
(zacht tot Eefje)
Dat wijf rol ik straks nog den berg af!
(Barones beduidt aan Charlotte haar verontwaardiging. Die, om in de gratie te blijven, gebaart en hoofdknikt, dat ze 't ook heel erg vindt.)
(geknield, bezig vuur te maken)
U weet tenminste
| |
| |
de handen uit de mouw te steken, mevrouwtje. 'n Hulp als we aan u hebben! U is onze schat!
(vrouwelijk gevleid)
Wel, wel!
(in een werk-roes)
Zoo zie je toch maar weer: God's heerlijkheid is overal! Je zit hier, ik weet niet hoe hoog, van alles af en je vindt het puikje der vrouwen, waar je anders je leven lang naar zoudt zoeken. 't Is wonderlijk!
(vroolijk)
Schiet u nu maar op!
Ja ja. - Kijk, 't vlamt al!
(blij als een kind)
Ja!
(knielt naast hem neer, hout aan te geven, enz.)
Chauffeur, wilt u de plaats, 't dichtst bij het vuur, voor mij reserveeren? Ook m'n leeftijd geeft me daar wel recht op.
(even omkijkend)
Nou, die zus van dien meneer met dat gat in z'n hoofd lijkt me anders ook nogal 'n oudje!
(verontwaardigd, hoog)
Enfin, u doet wat ik u vraag!
(dubbelzinnig)
Dat begrijpt u!
(iets vriendelijker)
En zorgt u vanavond voor een paar beste kruiken in m'n bed? Of ik doe den heelen nacht geen oog dicht!
O, en zeker ook 'n kan warm water?
(William maakt weer een beweging tegen Eefje van: ‘zou je d'r niet van den berg afrollen?’ Vroolijk sust ze hem echter opnieuw. Beiden genieten van 't beginnende vuur.)
(na 'n korte stilte, tot Charlotte, op 'r gezicht wijzend)
Ik moet toch eens kijken, hoe u dat doet. Komt u wat dichter bij.
(Charlotte gehoorzaamt. Na haar bekeken te hebben niet zonder bewondering:)
Ja, zoo kan ik het niet. Hoe gaat dat eigenlijk?
(Charlotte neemt vlak bij haar plaats, praat zacht, met de rechterhand op de linker aanwijzende wrijf- en poeierbewegingen makend, enz.)
(na 'n oogenblik)
U heet Eefje, hoorde ik uw man zeggen?
(eenigszins bevreemd)
Jawel.
| |
| |
Eva en haar dominee! Dat hadden ze in het paradijs ook nooit gedacht!
O, vindt u dat 'n dominee niet in het paradijs thuis hoort?
Dat zeg ik niet. Maar ik heb me Adam toch nooit als dominee voorgesteld!
('n weinig koeltjes)
Misschien hebt u last van verouderde begrippen?
(vindt dat wel 'n heel vreemde veronderstelling)
Ik? -
(nederig)
O, maar nu is u boos?
(weer vroolijk)
Wel nee! 't Schijnt alleen, dat u behalve ware dingen, ook erg gèkke dingen zegt!
De waarheid kan soms ook zulke gekke dingen doen!
(beiden lachen even, koesteren zich dan, nog steeds geknield, aan 't opvlammende vuur)
.
(nu op haar eigen gezicht wijzend)
Dit is toch niet opgelegd. Als ik wel eens rood zie, komt dat, omdat ik wijn moet drinken, van den dokter. En dat stijgt me dadelijk naar het hoofd. Dat is vervelend.
(meegaand)
Ja, dat begrijp ik. En ik mag juist niets meer gebruiken.
(nieuwsgierig)
O, hebt u 't ook veel....
(herstelt zich)
heeft u 't veel gedaan?
(Charlotte maakt een gebaar van: ‘nu, zoo héél veel niet!’ en praat zachtjes door.)
(na 'n oogenblik, reciteerend)
‘O, opslaande vlammen, o, koesterend vuur!’
(opmerkzaam)
Waar is dat ook weer uit?
(aangenaam getroffen):
O, kent u dien regel?
(nadenkend)
Wacht eens even.
(haar helpend)
Uit den bundel ‘Opgang’.
(zich herinnerend)
Ach, juist! Uit dat eerste vers: ‘Het vuur’.
(eenigszins verwonderd)
Leest u verzen?
(vroolijk)
Ik schrìjf ze zelfs. Ze zijn van mij
(ongeloovig)
Wat? ‘Opgang’?
| |
| |
Als u me soms niet gelooft?
Nee, natuurlijk niet! Eigenlijk heet ik William. Wie schrijft er nu verzen onder z'n eigen naam? Dan ben je voor goed naar de haaien.
(nog steeds niet bekomen)
Wat zegt u?
Wie helpt je nog voort, als je verzen schrijft? Dan deug je voor niets op de wereld.... dènken ze. En heb je succes, dan willen ze je dadelijk op 'n idioot voetstukje zetten, en dat is de ongezondste pose, die er bestaat. Ik kuier maar liever op mijn eigen, malle beenen, zooals God me dat ingeeft.
(hem aanstarend)
En nu chauffeert u?
(steeds in z'n prettig humeur)
Ja, Eefje. ik schijn nu eenmaal voor leider der menschheid in de wieg te zijn gelegd! Of ik zwiep ze voort met m'n juichende strophen - ‘O, opslaande vlammen, o, koesterend vuur!’ - of ik jakker met ze over helling en langs ravijn en al doen we eens 'n smak (nee, dat been schijnt toch niets te zijn), je komt toch altijd goed met me terecht.
(met lichten spot)
't Is toch prettig, dat er iemand is, aan wien je je met 'n gerust hart kunt toevertrouwen!
(na 'n oogenblik, beiden zijn intusschen opgestaan, al letten ze nog op het vuur)
Wat is dat prachtig!
Dat u je zoo door 't leven slaat!
(luchtig)
't Moet wel! - Of wou u soms, dat ik probeerde, van m'n pen te leven? God allemachtig, dan kun je beter dadelijk kunstenmaker worden! Want in 'n bochten dat je je daarvoor wringen moet! Nee, dank u wel, geachte mevrouw Eva Schakel!
(kan 't haast nog niet gelooven)
Dus u is....
(snel, dat onderwerp afmakend)
Jawel. En als je 't niet gelooft, kind,
(haalt uit 'n zijzak van z'n buis 'n beschreven papier, geeft dat haar)
, hier heb je m'n laatste ontboezeming. 't Is nog wel niet af en 't vlot niet erg - ik zit den laatsten tijd wel wat te veel met motoren in m'n kop - maar iemand als jij herkent me d'r wel uit. Daar, geniet er van!
(echt dankbaar)
Dank u wel.
(gaat iets achteraf, het papier te lezen. William doet nog iets aan 't vuur en warmt zich)
| |
| |
(na 'n oogenblik)
Ik wil toch even poolshoogte nemen. Volgt u mij.
(Zij staat op en begeeft zich langzaam naar de voorste deur rechts, welke Charlotte gedienstig voor haar opent.)
| |
Vijfde Tooneel.
De vorigen; Schakel komt van links.
(in z'n handen wrijvend)
Ha, hier begint 't al goed te worden! In de keuken wil 't nog niet erg. 't Róókt er zoo.
(die dat net gehoord heeft, half voor zichzelf)
Wie zit er dan ook in de keuken!
(Charlotte is 't daar geheel mee eens. Beiden verdwijnen even 1e deur rechts. Eefje roept haar man 'n beetje geheimzinnig bij zich, wijst hem op 't papier en op William en vertelt hem 't een en ander. Schakel luistert belangstellend toe. William neuriet onder de hand wat.)
(na 'n oogenblik, naar voren tredend)
Wel, wel, jonge man, ik....
(zich plots omdraaiend, kort)
Alsjeblieft, zeg, noem me us, ‘ouwe heer’! Ik krijg anders zoo'n zuigelingen-gevoel over me!
(met 'n glimlach)
U ìs toch jong!
Jawel, maar u is toch ook niet oud en ik noem u toch geen knulletje!
Ja, of suikerboon of weet ik veel! - Hemel, waarom blijft u toch altijd
(met 'n beweging in de lucht)
op zoo'n wolk drijven?
(zachtmoedig)
Ik meende 't goed.
(vriendelijker)
Jawel, jawel. Ik zeg ook maar zoo.
(den draad weer opnemend)
Dus u is.... M'n vrouw vertelde me daar....
O? Natuurlijk! D'r heeft nog nooit 'n Eva d'r mond kunnen houden. Enfin, dan weet u 't ook!
('n tikje humeurig)
Ach, mogen, mogen! Dat was
| |
| |
nu zoo'n aardigheidje, hè, tusschen Eefje,
(verbeterend)
tusschen haar en tusschen mij, 'n snoezig geheimpje, 'n beetje romantisch, borduurt u maar voort! De chauffeur-dichter, de jonge domineesche, die van verzen houdt, waarachtig, 't werd nog een boeiend feuilleton! En nu moet iedereen 't weer weten!
(loopt over naar rechts)
.
O, maar 't kan tusschen ons blijven!
(schouderophalend)
Ach, voor mij is de mop d'r af!
Als ik geweten had.... Ik vertel altijd alles aan m'n man.
(plots omslaand, hartelijk)
Kijk, dat is nu toch weer schattig van je!
(toch met eenigen spot)
. Eva en haar dominee, maar de slang blijft buiten spel. Dat is nog us 'n veilig en knus paradijs!
(hem verbaasd aankijkend)
Ik begrijp u niet.
(tikt zich op 't voorhoofd)
Dichterlijke waanzin, jonge man! Daar kan niemand bij!
(Barones en Charlotte komen terug van rechts. Schakel onderhoudt zich een oogenblik ernstig met Eefje, 'n weinig op den achtergrond, links.)
(zich omkeerend)
Wat zegt u?
Er is niet eens stroomend water!
En die andere kamer, meneer?
O, daar zal u van staan te kijken! Daar hààlt deze niet bij. 'n Uitzicht! U kunt er niet van af blijven.
Wat heb ik aan uitzicht als ik slaap?
Dan stuurt u 't uitzicht maar zoolang naar huis!
(loopt over naar links)
.
Enfin, ik kan altijd even kijken.
(tot Charlotte)
Komt u mee?
(Beiden verdwijnen even 2e deur rechts. William staat weer bij 't vuur.)
(na 'n oogenblik, opnieuw naar voren komend, nu met iets van 'n hooghartig, welwetend lachje)
Dus u moet dan toch iets anders voor den broode doen?
Ach ja, ieder moet z'n kostje zien op te halen,
| |
| |
hè? De een stuurt
(maakt 'n beweging, of hij aan 't stuur van z'n auto zit)
, de ander schrijft 'n preek, 'n derde....
(eenigszins zlefbewust)
Neemt u me niet kwalijk, dat is toch niet 't zelfde!
Jawel, dat geloof ik graag. Maar jongen, jongen, je staat toch ook niet voor je plezier elke week voor die kalveren van je kerk te oreeren! En dat zieken-bezoek en dat geklets met de hooge pieten van je gemeente! Als je niet om je tractement dacht, had je d'r wel us genoeg van gekregen!
(ontwijkend)
'n Mensch moet leven.
(zonder scherpte)
Nu juist, daar hadden we 't over.
Ja, als we alles hadden geweten! Ik had me veel anders voorgesteld.
Je moet je nooit ergens een voorstelling van maken, schoone dame. Of je raakt met de werkelijkheid in de knoei.
(weer even met een hooghartig glimlachje)
Dat is een woord, waaraan u zich als dichter toch niet altijd zult kunnen houden!
(zonder gewichtigheid)
O, als 't er op aan komt, zie ik de dingen heel precies. Wat je noemt illusies, maak ik me niet. Maar aan transigeeren doe ik evenmin. Aan 't rad
(maakt weer die beweging van sturen)
voor de dagelijksche benoodigdheden, en dat andere
(met eenigen trots)
alleen voor mij!
(na 'n oogenblik)
Dat is toch wel mooi, hè. Henk, om het een zoo heelemaal van 't andere te scheiden? Weet je wel, dat we er in 't begin soms over dachten, alles er maar aan te geven, weg te gaan, ergens samen iets op te bouwen, waaraan de wereld later misschien iets hebben zou? Want het mooie en groote, waarnaar we zoo verlangden, was toch niet te vereenigen met die kleine en dikwijls leelijke belangen van de gemeente, waartoe je telkens afdalen moest. Maar dan dorst je niet. Je dacht aan onze toekomst, aan alles wat nog komen kon. Ach, is 't eigenlijk wel goed, je leven zoo af te bakenen en te berekenen? Is dat ten slotte niet de manier, om nooit iets te bereiken? Hebben we 't recht, laf te zijn?
| |
| |
(berispend)
Eefje, Eefje! We moeten toch ook ons verstand gebruiken! Idealen zijn heel mooi, maar men mag er niet aan ten gronde gaan. Wie zou daar iets bij winnen? En men kan toch ook in z'n dagelijksche plichten iets leggen, dat....
(onderbreekt hem, hoofdschuddend)
Ach, dat wordt zoo'n sleurtje, Henk. Daar heb je zelf dikwijls over geklaagd. Maar je went er al aan. En dat maakt me soms juist zoo bang. Als je dat andere eens heelemaal vergeten, verliezen ging! Dan bleef er niet zoo heel veel voor ons over en we zijn nog zoo jong. Nee, wat meneer
(op William doelend)
hier doet, wat die over heeft om dat eene te mogen behouden, waarnaar we allen toch zoo verlangen, dat vind ik groot, zie je? Jij mag dan naar het verstand willen luisteren, maar spreekt 't hart, 't gevoel niet mee?
(die aandachtig geluisterd heeft, tracht nu alles weer met scherts in 't reine te brengen)
Ha, er schijnt toch geen paradijs te zijn, of er schuilt 'n slangetje! Dat wist ik wel. En moet ìk dezen keer voor dat beest spelen? Laten we 't gauw den kop indrukken! Schoonste Eva van deze streken, daal met mij uit de hoogere luchtlagen, waarheen ons zoet geheim je vervoerd heeft, terug naar 't bedrijf des dagelijkschen levens en zien we, of er in de keuken iets te koken of te bakken valt. Want dat zullen wij ten slotte toch wel samen moeten opknappen. Dominee geeft z'n toestemming?
(knikt)
Praktische bezigheid is altijd goed.
(met 'n blik, doch niet te rechtstreeks, op Eva)
En 't houdt ons nederig.
(snel)
Ja, zelfs wel laag bij den grond. Vooruit dan!
(houdt de deur naar links open voor Eefje. Juist komen de Barones en Charlotte terug van rechts, 2e deur)
.
(zich net nog even tot William wendend)
Ach, meneer, ik zal deze kamer
(doelt op 2e deur rechts)
dan maar nemen.
(met 'n soort buiging)
Heel graag, mevrouw!
(blijft haar ertusschen nemen)
En heeft u nog bijzondere wenschen voor 't diner?
(nadenkend)
Ach, ik ben niet lastig.
| |
| |
Alleen, geen kalfsvleesch!
Dat zult u ook wel niet krijgen.
Nu, daar ben ik blij om.
(aarzelend)
Ach ja, en wat ik vragen wou: de dokter heeft me vrij geregeld wijn voorgeschreven. Dat heeft m'n gestel noodig. En nu heb ik den heelen dag nog niets gehad.
(haar recht aankijkend)
O, wijn? Tegen port of sherry is misschien ook geen bepaald bezwaar?
(met 'n handbeweging)
Och, bezwaar?
(kort)
Ik zal eens kijken, of ik iets voor u onder de kurk heb! Onze gastheer hier, hoewel ongezien, zorgt er altijd voor, dat men zich voldoende bij hem laven en spijzigen kan. Er zal dus best 'n glaasje voor u op overschieten, dame! -
(Tot Eefje)
Kom, m'n eerste hulp!
(ziet 't gedicht nog steeds in haar handen)
. Nee, nu geen versjes lezen!
(wil 't terugnemen)
.
Nee, neem me dat nog niet af!
Goed, hou 't dan maar. Misschien wordt 't er wel beter van.
(al in de deur links, opgewekt)
Ik ga, man?
(alweer verzoend)
Zeker, kind!
(Eefje en William af links. Tot Barones, die zich intusschen naar de schouw begeven heeft:)
Mag ik dan 't genoegen hebben, den wijn, als die er is, voor u te halen?
(verklarend)
Wij moeten elkaar helpen, nietwaar?
(met overtuiging)
Dat moeten wij, meneer, dat moeten wij allen!
Daarom!
(met even 'n blik op Charlotte - o, dus eventueel twee glazen! - af links. Barones neemt den makkelijksten stoel 't dichtst bij 't vuur. Charlotte blijft rechts doodmoe tegen de tafel leunen)
.
(na 'n stilte)
Nee, ik hou 't niet uit. Ik ga rusten. Ik ben dood-af.
(met een begin van protest)
Rusten, rusten?
(bedenkt zich)
. Ach ja, de dominee kan me nu toch gezelschap houden. Gaat u maar.
(ongelukkig)
Ik slaap 's nachts zoo slecht. Als ik 't dus overdag niet doe!
| |
| |
(woord voor woord)
Ja, en u zult 's avonds wel altijd heel laat wezen!
(het hoofd buigend)
Ja, mevrouw.
Ja, dat gaat dan zoo.
(plots)
O, maar als u nù toch gaat slapen en u doet daar 's nachts weinig aan, zou ik 't bed vannacht alleen kunnen hebben?
(zonder wil)
Misschien wel, mevrouw.
Uitstekend, uitstekend! Gaat u rusten, flink rusten!
(zwak)
Jawel.
(wil de 2e deur rechts in)
.
Ach nee
(wijst op de 1e deur)
, gaat u dan liever op het bed van de anderen. Ik moet altijd een heelemaal frissche kamer hebben!
(naar de 1e deur rechts gaand, zacht)
O, juist.
(Schakel komt terug met een flesch wijn en twee glazen.)
(tot Charlotte, die zich nog even half omwendt aan de deur)
O, ik had ook een glas voor ù meegebracht!
Nee, dank u. Ik ga wat liggen.
(prijzend)
Heel verstandig!
(Charlotte af rechts 1e deur)
.
| |
Zesde Tooneel.
Barones en Schakel.
Drinkt u dan misschien 'n glas wijn met me, dominee?
(met 'n handbeweging)
Nu, 'n ènkel glas?
(snel)
Natuurlijk, 'n ènkel glas!
(beleefd)
Heel graag dan zelfs
(zet zich eveneens aan 'n tafeltje bij 't vuur, schenkt twee glazen in)
.
Kijk, dat vind ik nu eens recht genoeglijk. Trouwens, 'n dominee en 'n goed glaasje wijn, dat gaat best samen.
(gemoedelijk)
Zeker, voor 'n enkelen keer, dat zal ik niet tegenspreken. We moeten de goede dingen van 't leven niet geheel versmaden.
(met overtuiging)
Dat heb ik dan ook nooit gedaan, dominee. Ik ben geheel van uw opinie. Niet waar, wanneer men toch eenmaal met aardsche goederen gezegend is, zou 't van
| |
| |
groote ondankbaarheid getuigen, als we daar niet van genoten?
Indien wij dit doen met mate....
(die juist haar glas opheft, snel)
Natuurlijk, met mate! -
(drinkt; na 'n oogenblik:)
Ach, dat is 'n heele tijd geleden, dat ik 'n dominee op huisbezoek kreeg! 't Was toch wel gezellig!
(eenvoudig)
Verwaarloost u de kerk, mevrouw?
O, nee, ik geef geregeld!
(verkeerd begrijpend)
Dat loopt nog aardig op!
(met 'n glimlach)
Dat bedoel ik niet, mevrouw. Ik wil zeggen: kan men met geld àlles doen?
O, u meent, de zedelijke levenswandel en zoo dient ook in orde te zijn? U twijfelt toch zeker niet, dat iemand als ik daar bij zichzelf altijd erg op let?
(met denzelfden glimlach)
U moet mij niet verkeerd begrijpen. Ik wilde enkel de vraag stellen: geeft u zelf het voorbeeld, door af en toe ter kerke te gaan?
(na 'n zeer korte aarzeling)
Dominee, ik mag geen onwaarheid spreken: nee. Maar m'n personeel stuur ik, in zoover ik daar 't oog op kan houden, zooveel mogelijk.
(als voren)
O, dus u laat anderen voor u gaan?
Ach ja, dat komt u misschien vreemd voor. Maar als je zoo gewend bent, dat anderen alles voor je doen, kom je op 't laatst zelf nergens meer toe. En de kerk is zoo goed voor dat soort menschen. De straf voor 't kwade weerhoudt ze van veel.
Wat dacht u anders, dat hen in toom hield? Want heel veel meer dan beesten zijn 't eigenlijk niet. De vrees, dat 't slechte boete met zich brengt en de hoop op belooning van de deugd houdt ze nog 'n beetje van 't ergste af. Daarom vind ik de kerk zoo'n nuttige instelling en geef ik bij elke groote inzameling. Marechaussees en zoo moeten we ten slotte toch ook betalen.
Maar de innerlijke waarde van de kerk, mevrouw!
(bemerkt dan dat haar glas leeg is en vraagt zwijgend, of ze nog 'n glas wil).
(als merkte ze 't nauwelijks op)
Hè? O, graag, ja. Die wijn is werkelijk heel drinkbaar en 'n paar glazen per dag
| |
| |
zijn me voorgeschreven. Dit is 't eerste goede, dat ik in dit hotel ontdek.
(haar inschenkend, met 'n glimlach)
Maar we zijn immers niet in 'n hôtel?
(op haar stuk)
Dan had men er voor moeten zorgen, dat dit hier er wèl een was. M'n hemel, men moet toch begrijpen, dat men op zoo'n afgelegen plek wel eens iets noodig kan hebben. Men kan toch niet alles meetorsen?
(haar glas is vol)
Dank u.
De innerlijke waarde, mevrouw! Ik wil zeggen: zoolang de ziel zelf nog niet uit eigen drang terugschrikt voor 't kwade en haakt naar 't goede, hebben we niet bereikt wat we, om waarlijk mensch te zijn, ons als doel moeten stellen. De deugd immers vindt haar loon, de zonde vindt haar straf, reeds in dit leven!
Zeker, zeker! 't Zou ook wat moois zijn, als 't anders was! Daarom, de kerk mag altijd op m'n giften blijven rekenen en ik hoop er eenigszins voor beloond te mogen worden
(drinkt. Schakel zet 'n gezicht, of hij niet gelooft, dat hij goed begrepen werd. Na 'n pauze:)
Als u een goed werk wilt doen, zoudt u dààr
(ze doelt op 1e deur rechts)
uw krachtens eens kunnen beproeven.
(naar de deur kijkend)
Is die dame lijdende?
(met zachte hoofdschudding)
Dame? Nu, nu!
Dame! Ach, die ongelukkige schepsels tref je overal aan, vooral op reis. Men weert ze zelfs niet in de eerste hôtels.
(begrijpend)
O, is 't er zoo een?
(met iets goedigs)
Hadt u dat nog niet gezien?
(vergoelijkend)
Ach, misschien moet men daarvoor wel mìjn ervaring hebben. Ik dien goed uit te kijken als veel reizende, gescheiden vrouw.
(plots, kort)
Ja!
(Op deze bruuske afbreking moèt wel 'n pauze volgen. Ze drinkt weer even. Vervolgens, iets vriendelijker:)
Men tracht nogal eens van me te profiteeren. Als u bijv.
| |
| |
wist, hoe men mij achtervolgt met bedelbrieven! Hier heb ik er nog 'n paar.
(Zoekt in haar tasch, welke ze van haar vorige zitplaats meenam)
Men heeft ze mij nota bene nagezonden!
(complimenteus)
Ja, als men eenmaal den naam heeft van goed-doen!
(zich verdedigend)
O, maar ik overdrijf 't niet! 't Meeste doe ik.... in stilte. Dien eenen heb ik al gelezen.
(haalt twee brieven te voorschijn)
O, 't is dikwijls heel boeiend. En gewòne feuilletons zijn meestal zoo làng. 't Gaat hier over 'n meneer, die driehonderd gulden, geloof ik, noodig heeft, of er gaat iets heel ergs met 'm gebeuren. Dat is natuurlijk bedriegerij, want wat kun je nu voor zoo'n klein bedrag krijgen? Maar 't houdt wel bezig. Ik vond het tenminste jammer, toen 't uit was.
(Op den tweeden brief doelend, meewarig)
Deze kan 't niet. 'n Jonge dame, die voor zang studeert en haar papa is plotseling overleden en nu moet ze nog 'n jaar voor haar stem werken.... Dat is ook zoo oud!
(aanbevelend ten opzichte van den eersten brief)
. Maar dien moet u toch eens inkijken.
(met 'n aarzeling)
Ach, ik interesseer me natuurlijk altijd voor zulke droevige gevallen.
O, zoo ernstig moet u 't niet opnemen. dominee. Dan was ik allang dood. Ik heb al 'n heele bibliotheek van die dingen uit.
(hem de twee brieven toereikend)
Hier!
(met aandrang)
Ik vrààg 't u! Nu ik toevallig weer eens 'n.... geestelijk raadsman aangetroffen heb, wil ik daarvan ook profiteeren!
Ja, dan!
(begint te lezen. Barones ledigt haar glas en raakt dan, zoo dicht bij 't vuur, in 'n dommel)
.
| |
Zevende Tooneel.
De vorigen. Na 'n korte stilte treedt mevr. Wildink binnen, van links. Later Wildink.
(Mevr. Wildink is geheel afwezig door haar gedachten. Ze schrikt even door de aanwezigheid der anderen, wil ‘pardon’ zeggen, maar begrijpt dan, dat dit niet noodig is. Ze schuifelt onzeker wat heen en weer op den achtergrond. Ze heeft haar hoed
| |
| |
nog op en zoekt naar 'n plaatsje voor haar mantel, dien ze in de hand draagt. Als ze dat meent te hebben gevonden, rechts, komt juist Wildink binnen, van links. Ze keert zich om, staart hem aan. Hij kijkt even naar de anderen bij het vuur. Gelukkig, de lezende dominee en de dommelende barones kunnen hem weinig hinderen! Hij gaat tot bijna midden achtergrond.)
(gedempt bevelend)
Trek je mantel weer aan. We gaan nog uit.
(ongeduldig)
Spreek toch niet altijd tegen! Ga mee!
(bijna huilend)
Ik ben zoo bang!
(quasi luchtig)
Waarvoor?
Waarom zeg je, dat ik je zuster ben en niet je vrouw?
(weer kort)
Daar heb ik m'n reden voor!
En waarom noem je je Wildink?
(plots)
Sssst!
(Kijkt, of de anderen niets gehoord hebben. Dan:)
Ik wil op reis geen last hebben van allerlei connecties en zoo. Als ze weten, dat je van de firma Braak en Delfsen bent, laten ze je nergens met rust. Dat is trouwens mijn zaak. Ben je klaar?
(moeilijk in 'r mantel komend, hem met grooten angst recht aankijkend)
Er is toch niets gebeurd?
Onzin! Wat kàn er gebeurd zijn?
Jullie kassiers hebt zoo'n verantwoordelijkheid!
(weer plots)
Ssst!
(spel als zooeven. Dan:)
Kom mee.
(nu in haar mantel)
't Is daar buiten zoo eenzaam, zoo verlaten!
(hem bijna smeekend aankijkend)
Ja, jìj bent bij me! - Ik ben zoo bang!
| |
| |
Ouwe-wijvenpraat! Vooruit!
(Hij opent de deur in den fond. Schakel ziet huiverend even om, dan naar de barones. Hij ontdekt, dat ze tukt, staat omzichtig op, loopt iets naar achter, links.)
(eenigszins verwonderd, beleefd tot Wildink)
Gaat u nog uit?
Ja, m'n vrouw.... m'n zuster vindt hier de natuur zoo mooi!
(met 'n lachje)
Ik offer me dan maar even op.
(Hij duwt haar zacht vóór zich de deur uit, volgt haar dan, na 'n vluchtigen groet voor Schakel. Men ziet ze langs het rechter raam gaan. Schakel tuurt 'n oogenblik door 't raam links. 't Wordt aanmerkelijk donkerder. Van 't zonne-rood is weinig meer zichtbaar.)
| |
Achtste Tooneel.
Schakel, Barones. Van links komt Du Four.
(aan de deur, rondkijkend, luid)
Waar zijn....
Ssst!
(wijst hem op de duttende aan 't vuur. Dan, zacht:)
U vraagt, waar de anderen zijn? Die eene....
(met 'n lichte weifeling)
dame is wat gaan rusten
(duidt op de 1e deur rechts)
en die meneer met z'n zuster gingen juist uit.
(opmerkzaam)
Uit? Waarvoor?
Voor 'n kleine wandeling.
Ja, ik vond 't ook wel al wat donker. Maar ze komen natuurlijk dadelijk terug.
(na 'n oogenblik, op de keuken doelend, met lichte scherts)
Kom, ik wil toch eens kijken, of daar voor mij ook iets te doen valt!
(staat even in twijfel, wat hij met de twee brieven zal doen, steekt ze dan voorloopig in z'n zak. Af links)
.
(Wordt vervolgd.)
|
|