De Nieuwe Gids. Jaargang 48
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 543]
| |
De Javaansche dessaman.Waar de boschhaan roept
In het diep ravijn,
Waar ik in kijk
Langs de helling neer
Naast mijn kleine paard,
Dat voorzichtig stapt,
Weeft de nevel dicht
Rug aan rug aaneen.
Koele mist stijgt op,
Die zoo heerlijk ruikt.
Aarde geurt naar loof
En naar levend hout.
Boven wolkenzee
De ArdjoenoGa naar voetnoot1) praalt,
Lendenen omgord
Van een nevelring.
Ginds een grauwe muur,
Die oudgoud verkleurt,
Nu de morgenzon
Bressen er in schiet.
Wéér de boschhaan roept
In het diep ravijn.
En mijn hart stroomt vol
Van een zoet geluk.
Dáár Saimah baadt
Bij de pantjoeran.Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 544]
| |
De Javaansche student in Holland.Ik ben van Djawa en Djawa is van mij.
Men wilde mij Uw lieflijken grond ontnemen, Djawa.
Men wilde mij hier houden in dit koude land
Maar ik ben van DjawaGa naar voetnoot1) en Djawa is van mij.
Ik ben van de sawah's, de sawah's zijn van mij.
Mijn bloote voet drukte eens de aarde van de galangans.Ga naar voetnoot2)
Het water spiegelde tusschen de rijpende padi.Ga naar voetnoot3)
Ik ben van de sawah's, de sawah's zijn van mij.
Ik ben van de tjandi'sGa naar voetnoot4), de tjandi's zijn van mij.
Mijn bloemenoffer geurde in de angloGa naar voetnoot5) voor den Boeddha.
Zijn blik naar binnen schonk mij eens diepe en heilige rust.
Ik ben van de tjandi's, de tjandi's zijn van mij.
Ik ben van den Vuurberg, de Vuurberg is van mij.
Dood'lijk was zijn adem eens over onze dessa,
Maar edel zijn gebaar heeft hij mij leeren bidden.
Ik ben van den Vuurberg, de Vuurberg is van mij.
Ik ben van Djawa en Djawa is van mij.
Tusschen de ruischende bamboes wil ik mijn leven beëinden.
Onder de kambodjaGa naar voetnoot6) wil ik begraven zijn.
Ik ben van Djawa en Djawa is van mìj.
| |
[pagina 545]
| |
De Javaansche contractkoelie.Achter de bamboes laait een brand.
Ik heb zoo'n verlangen naar mijn land.
Achter de klappersGa naar voetnoot1) gloeit een vuur.
't Is tot vertrekken nu het uur.
De lichtgrot wijst den weg naar zee,
Waar de stoomboot ligt op de ree.
‘De mindiGa naar voetnoot2) staat fijn op de smeltende lucht.
De mangaGa naar voetnoot3) ritselt, de regenboomGa naar voetnoot2) zucht.
De koetilanGa naar voetnoot4) jubelt en eindigt niet.
De kampongkinderen zingen een lied,
De gamelan klongt, de bamboe suist.
Het Zuiderkruis praalt, de kali ruischt.’
Neem me mee, neem me mee, neem me mee!
Naar Java's oude wegen,
Hoog boven de donkere zee
De bergen van Java tegen.
Hoog boven den oceaan
En op de verlichte boot,
Op de haven van PriokGa naar voetnoot5) aan.
Neem me mee, want mijn ziel is in nood.
| |
[pagina 546]
| |
De Javaansche dessavrouw.Prikantil, prikantil,Ga naar voetnoot+
Ik weet, wat je zeggen wil.
Een van ons moet 't leven derven,
Een van ons zal moeten sterven,
Een van ons in nood en pijn.
Wie zal 't zijn, wie zal 't zijn?
Prikantil, prikantil,
Ik ben 't, die wel sterven wil.
Mij gaf 't leven geene bate,
Soekirman heeft mij verlaten.
Prikantil, prikantil,
Ik ben 't, die wel sterven wil.
|
|