Na verloop van weken bracht de post mij geen gedrukte kaart, maar een eigenhandig geschreven bericht van Kloos, dat mijne bijdrage was aangenomen. Dat ééne moment vergoedde mij jaren van desillusie.
Sindsdien interesseerde ik mij hevig voor ‘De Nieuwe Gids’ en de ‘mannen van '80, aan wie ik mij nu verwant voelde. Ik kreeg het ‘Gedenkboek’. En bladerde, avond aan avond. De gereproduceerde portretten werden in mijne herinnering geëtst. Ook het conterfeitsel van Hein Boeken. Den man met zijn zachte oogen en witte haren....
Ik kwam te wonen in de omgeving van het Amsterdamsche concertgebouw. En op een middag passeerde mij, haastig loopend, een lange figuur, een tikje gebogen, bloothoofds en met wimpelende witte lokken.
Het schoot door mijn denken: Dit is Boeken. Hij moet het zijn. De dichter, die in één zijner sonnetten dien suggestieven eenzaamheidsregel geschreven heeft: ‘Wat kan mij nog alle schoonheid baten, nu ik, alleen, door kaal-gestormde lanen loop....’
Ik ontmoette hem méér....
En eens op een avond, na een druilerigen herfstdag, kwam ik hem tegen op een duister grachtje, dicht bij het hoofdstedelijk Universiteitsgebouw. Tóén groette ik, en zei vragend: Dr. Boeken?
Hij wàs het. Ik sprak met hem. Een lichte wind fladderde om ons heen in de groeiende schemering. Hij bleek een teeder en zachtmoedig mensch. Hij sprak, wat verstrooid, wat moeizaam, zijn woorden zóékend. Men voelde om dezen stillen en verwonderden mensch de eenzaamheid, de vier wanden van een rustige, van de wereld geïsoleerde, kamer. Hij wekte den indruk of hij weinig sprak, en zijn eenig gezelschap zijn boeken en zijn gedachten waren. In zijn oogen vond ik eene namelooze gelatenheid....
Kort daarna had ik een interview met den Haarlemschen advocaat Tideman - oud Nieuwe-Gids-redacteur en schepper der ‘Stemmingsalleëen’, - en zoo terloops zei hij: morgen heb ik nog een gesprek met een fijnen geest, met dr. Boeken.
Later ontmoette ik Dr. Boeken op het sportpark ‘Amstelrust’ te Amsterdam. Eenzaam liep hij - men vroeg zich af: hoe kwàm hij er? - zonder gezelschap, zonder hoed en met wuivende